De Denker. Deel 6 (1768)
(1769)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 345]
| |
Myn Heer!Ik ben een Jongman, die op myne wyze uit vryen ga. Zo gy my kende zoude ik u niet behoeven te zeggen, dat het my zeer veel bedenkingen en overleggingen gekost heeft, eer ik hier toe gekomen ben. Het aangaan van een Huwlyk heb ik altoos beschouwd als de allergewigtigste onderneming, die men in zyn Leven te doen heeft; en welke den welstand van het grootste gedeelte, dikmaal van het geheele leven, 't geen te volgen staat, bepaalt. Toen ik gerezolveerd was eene egtverbindtenis aan te gaan, heb ik niet minder gepeinzen besteed, eer myne keus bepaald was. Jaaren, Familie, goede Smaak in kleding en gezelschappen. Goed Humeur, Goed Oordeel, Goede Zeden, eenstemmigheid in Godsdienstige begrippen, en, om u openhartig te zeggen, middelmaatige Schoonheid, en een Stuivertje Gelds, zyn alle Vereischten en hoedanigheden, die ik gaarne in een Meisje, | |
[pagina 346]
| |
't welk ik konde hoopen te krygen, zoude aangetroffen hebben. Verscheiden Jonge Juffrouwen hebben myne oplettendheid tot zich getrokken. Ik maakte een groote Nominatie, ik sprak met myn geweezene Voogden, en goede Vrienden, en zogt informatien omtrent verscheide Dames te bekomen. Ik poogde in Gezelschap te geraaken der zulken, die my meest behaagden, of van welke ik de gunstigste berigten ontfing. Maar dit alles bragt my dikmaal meer in een maalstroom en verdeeldheid, dan dat het myne keus te gereeder zoude bepaald hebben. De eene Juffer had Gelds genoeg, maar hare hoedanigheden of Humeur vreesde ik te slegt te zyn, of te veel ten minsten van de myne te verschillen, dan dat haar geld by my konde overweegen. Een ander was een Aardig mooy Meisje, die nog al een Stuivertje te wagten heeft, maar gelyk men zegt zy is niet van myne kerk. Tot een derde kon ik niet besluiten, om dat ik twee bedilzugtige knorrige Moejen, van welke die Juffrouw eenigszins afhing en veel mede moest verkeeren, te zeer vreesde; enfin by de meeste haperde het een of het ander. Niettegenstaande dit alles, ik heb myn keus bepaald, daar ik tot nog geen berouw van heb, maar geloof het zeer wel getroffen te zullen hebben. Het heest my wel veel moeite gekost eer ik de gunst der Dame, met welke ik eerlang my plegtig hoop te verbinden, heb konnen winnen; meenige onrustige nagt heb ik in den tyd van myn eerste aanzoek gesleten; maar ik vleie my dat ik geen reden zal krygen, die my dit alles, wanneer wy gehuwd zyn, zal doen beklagen. Maar daar doet zich een nieuwe zwaarigheid op myn Heer, omtrent welke ik zeer gaarne uw advis wensch te hebben. | |
[pagina 347]
| |
Door welke een wyze van verkeering kan men het juiste midden treffen, en de liefde en genegenheid zyner schoone winnen, zonder die agting te verliezen, welke ons naderhand zo zeer te pas komt om ons Charakter van Mannen te bewaaren? Ik verlang dat gy deeze vraag eens beantwoordt, ik geloof dat veele met my hier ten uitersten aangelegen legt. Ik blyf Myn Heer
UE. Leezer,
Jan Galant.
Ik ben niet ongenegen de bovengemelde Vraag te beantwoorden, het is een zeer nuttig onderwerp, en de aandagt van alle myne Leezeren die zich in een Huwelyks-onderhandeling meenen te begeeven, of daar reeds mede bezig zyn, dubbel waardig. Niet gemaklyk gaat het dat juiste midden, van welk myn Correspondent gewaagd, te treffen. De meeste jonge luiden poogen eeniglyk hunne Maitresse te behaagen door die te vermaaken; hoe zeer zy zich zelven verlaagen, hoe belachelyk zy zich aanstellen, zy zyn zeer voldaan, en meenen wonder veel uitgerigt te hebben, wanneer zy hunne Schoonheden maar believen, en zich in haare gunst inwikkelen mogen. Eenige weinigen te veel aan een andere zyde gaande, poogen hunne Minnareffen, voor alzo die een weinig zwaarmoedig of ernstig zyn, eeniglyk met agting en eerbied voor hun te vervullen, en schynen eer het Charakter van een Vader of Voogd, dan van een Galant aan te neemen. Beider gedrag is berispelyk, en moet slegte gevolgen hebben, schoon men die van het laastgemelde minder ziet, uit hoofde dat minder jonge luiden in dien smaak Vrven. Het is belagchelyk by zyne Maitres te | |
[pagina 348]
| |
zitten teemen, met deelen en onderdeelen te vryen, en ten eersten, ten tweeden, ten derden te speelen, als men haar van liefde onderhoudt. Het is ook niet voegzaam altoos gewigtige of wezelyke nuttige onderwerpen in die verkeering te behandelen. Daar is een tyd om te lachen en vrolyk te wezen, en hier toe behoort zekerlyk een aanmerkelyk gedeelte van dien tyd, wanneer men uit vryen gaat. Het is zeer nuttig en kan veel tot een gelukkig Huwlyk medewerken, wanneer men zyne schoone met gevoelens van agting voor zich vervullen kan. Maar dit dient met overleg te geschieden; het moet niet, of ten minsten niet zeer klaar, of dikmaal blyken dat men hier op uit is; en voor al niet geschieden op een wyze, die de tederheid en liefde, van een of beide kanten, eenigszins verdooven kan. Een gelukkig Huwelyk moet niet minder op tederheid en genegenheid, dan op agting en overeenstemming gegrond zyn; en om die in Jonge Schoonheden aan te kweeken, is niet zelden noodig dat men zich naar haare wyze van denken wat schikt, haare Verkiezingen involgt, schoon men voor zich zelf dit juist niet zoude begeeren, en met haar van onderwerpen en dingen spreekt, die men strikt gesproken voor een verstandig Man te laag zoude keuren. Van Kapsels, Pelisen, Aigrette en dergelyken smaakelyk mede te praaten, kan nu en dan zo veel, misschien meerder medewerken tot die gelukkige samenstemming, die de ziel van het Huwlyks Leven is, dan een ernstig discours, of afgetrokken Zedekundige bedenkingen. Laaten jonge luiden van goeden Smaak hunne Schoone met een aangenaam nuttig boek, een goeden Roman of een Weekelyksch blad, by gelegenheid op een bevallige wyze poo- | |
[pagina 349]
| |
gen te leeren, en op te scherpen; laaten zy losse Zedelyke Reflectien op gepaste tyden, in een vrolyken of aangenaamen trant, weeten te maaken; laaten zy, by vlaagen, bevallig ernstig wezen, van een goede Predikaatsie, of het een of ander gewigtig onderwerp, iet regt ter snede hunne Maitressen doen opmerken; laaten zy in hunne houding, verkiezingen en divertisfementen, altoos iet van het deftige doen doorstraalen, en hunne aanstaande Gezellinne stilzwygend leeren, dat zy een aanzienlyk gedeelte van hun genoegen in het volgende leven altoos zullen zoeken, in min of meer wezenlyke en nutte dingen, en verstandige vermaaken onvergelykelyk hooger dan beuzelagtige waardeeren. Alleen hebben zy toe te zien, dat in hunne redenen en houding, niets van het Proffessoraale, of Schoolmeesterlyke, gemengt zy, dewyl dit in de oogen hunner Minnaressen hen noodwendig bespottelyk of gevreesd, en daar na op de een of ander wyze ongelukkig maaken moet. Een Vrouw moet gevoelens van agting en eerbied hebben voor hem, die zy als haar Man zal aanmerken en behandelen; maar zy moet niet tegen hem, als tegen een hoogte opzien, en met vrees its vraagen, of aanmerken, met opzicht tot onderwerpen, van welken zy gelooft dat hy meerder kundigheid dan zy bezit. Doch ligt heb ik het onderwerp genoeg van deezen kant beschouwd; de meeste jonge lieden loopen toch grooter gevaar, om hunne Maitressen door onbetaamlyke vleijeryen, laagheden, en het involgen van onbillyke Voorslagen, en zotte Verkiezingen te bederven, dan door te agtbaar of ernstig zich aan te stellen. Ik heb 'er niets tegen dat men zyne Maitresse, zo lang men uit Vryen gaat, met | |
[pagina 350]
| |
de allergrootste naauwkeurigheid oppast, en haar op veelerhande wyze zoekt te plaisieren en te behaagen. De Jonge Dames begrypen toch dat zulks zo moet wezen, en dat die tyd haar geheel behoort geheiligt te worden. Maar ik raade egter allen jongen luiden hertelyk aan vry wat omzigtigheid aan te wenden, in het geen zy hunne Maitressen belooven, of toestemmen, en in de wyze van verkeering by hunne aanstaande Levensgezellinnen. Een Jongman, die maar alles ackordeert wat van de zyde der Jonge Juffer word voorgeslagen, die onbillyke eisschen, of heerszugtige voorslagen gereedelyk toestemt, uit vrees van anderzints de gunst zyner Schoone te verbeuren, zal zich in gevolg van tyd dit gewis beklaagen, hoe zeer hy zich vleien mag van dit wel te zullen verbeteren, en de Dame, wanneer zy zyne Vrouw zal geworden zyn, te overtuigen van de onbillykheid van 't gene zy gevorderd heeft. Ik ken een Man die zyn Vrouw voor het aangaan van hun Huwelyk plegtig belooft heeft niet in den Schouwburg te zullen gaan. Hy wist met oordeel en misschien met nut die by te woonen; het Meisje wist niet wezentlyks daar tegen in te brengen, maar had sterke vooroordeelen tegen den Schouwburg. De Goede Jonge, die smoorlyk verliefd was, beloofde zyne Maitres nooit in de Schouwburg te zullen gaan, vreezende dat het anders niet zoude lukken, en zich aan den anderen kant vleiende dat hy, getrouwd zynde, zyne Vrouw wel zoude beweegen om hem van die belofte te ontslaan. Maar vergeefs; hy moet uit den Schouwburg blyven, en dit juist is hem een Stof van kwelling; misschien zal het nog in huis krakeel veranderen. Daar het ondertusschen nog erger is | |
[pagina 351]
| |
dergelyke beloften te doen ten aanzien van gewigtiger dingen; by voorbeeld het verlaaten van byzondere Goede Vrienden, het byvoegen of afscheiden van zig zelven van 't een of ander Godsdienstig Genootschap, en dergelyke meer. Jonge luiden moeten zich ook niet te laag, of al te ootmoedig aanstellen, by of ten opzichte hunner Maitressen. Vergeef my, Jonge Dames! deeze aanmerking. De schoone Sexe hapert het zelden aan geheugen en een levendige Verbeeldings kragt. Zich ten allen tyde by zyne Minnares, voor al zo die wat oordeel heeft, geheel belachelyk aan te stellen, by gepaste gelegenheden niet te toonen, dat men eerlang in staat zal zyn, om de gewigtige posten van Huisvoogd en Vader te bekleeden, moet haar met laage gevoelens van den Galant vervullen, ten minsten niets van die geschiktheid in haar hart te weeg brengen, die haar als Vrouw zo zeer nodig zal zyn, om de verschuldigde agting en onderdaanigheid haaren aanstaanden Gemaal toe te draagen. Zy verbeeldt, Gehuwd zynde, zich haaren Man, die nu haar eerbied en gehoorzaamheid vordert, gestadig bezig in Zotternyen, en laffe Aardigheden; zy kan zich geen deftige houding, geen verstandige Reflectie, geen eerbiedwaardige verrigtingen van hem verbeelden; en ziet daar in plaats van hem hoog te agten, raakt zy met gevoelens van veragting voor hem vervuld. Een Minnaar, die, tegen zyn beter weeten aan, zyne vermoogens verkleint, om het genoegen te hebben van zyne Maitres over hem te laaten Zegepraalen; of haar met Geweld als buiten haar Cirkel dringt, en haar wil doen gelooven dat zy ongelyk verstandiger en bekwa- | |
[pagina 352]
| |
mer is dan zy weet, kan zeer ligt te laat vegeefs wenschen naar de voorige nederigheid van zyne Schoone. My werd onlangs verhaald dat zeker Jong Predikant het zich een gewoonte maakte zyn Minnares met de allerootmoedigste houding haare Reflectien op zyne Leerredenen af te persen. De Juffer weigerde dit in den beginne; zy was hier onbevoegd toe; hy drong sterkker aan; zy liet zich eindelyk beweegen. Maar wat was het gevolg? Eenige Maanden Gehuuwd zynde maakte Dorinde ongevraagd niet alleen zeer vrymoedige aanmerkingen, maar begon met een Proffessoraale houding zyn Eerwhelder door te nemen, wanneer die, naar haare Gedagten, de gewenschte geleerdheid in zyne Predikatien niet deed doorstraalen. Zo gaat het, een Minnares onbehoorlyke Vryheden aangewend, haar alle agting voor u ontnomen, dient natuurlyk om haar te bederven, daar zy anderzints een beminlyke wederhelft zoude geweest zyn. Men moet hierom behaagen, zonder in onbillyke voorslagen te bewilligen, of onbetaamlyk te Vleien; Diverteeren zonder een kwaad voorbeeld te geven, geestig schertzen, vrolyk kouten, zonder zyn Schoone laage gevoelens van zich in te boezemen, of de hoogagting kwyt te maaken, welke zy by het eerste aanzoek heeft opgevat; en die ten uitersten nodig is om met haar gelukkig te leeven.
*R. |
|