| |
| |
| |
De Denker.
No. 301.
Den 3 October 1768.
[Zeer onderscheidene ontmoetingen van een Heer op zyne reis, by eenigen zyner oude Academie-kennissen.]
Sic agitur censura, & sic exempla parantur
Cum judex alios quod monet, ipse facit.
Naa den Heer E.J. de bovenstaande Regels ter overweeginge aanbevolen te hebben, laat ik zynen Brief, gelyk ik dien ontvangen heb, volgen.
| |
Myn Heer!
Myne jaaren, Heer Denker! laaten my niet toe, by bevinding, over alle de tydperken myns levens te oordeelen; maar zo veel ik gissen kan, en uit de voorbeelden van anderen opmaaken, geloof ik, dat de tyd, dien een Jong Heer op de Hooge Schoole doorbrengt, een van de aangenaamste gedeelten zyns levens uitmaakt; inzonderheid wanneer hy lust in zyne studie, geen gebrek aan geld, en genoegzaamen tyd heeft. Dit is myn geval, myn Heer! Ik ben voor eenige jaaren van de Hooge School gegaan, naa'er zeven jaaren met het uiterste genoegen besteedt te hebben. Myne Ouders waaren my zeer vroeg ontstorven; myne Voogden, die ik als tweede Ouders eerbied, volgden myne zinlykheid in, en lieten my in de Regten studeeren. Door
| |
| |
den ruimen overvloed van tydlyken overvloed my ten deele gevallen, behoefde ik my niet te verhaaften om ter kostwinninge gepromoveerd te worden. Ik oefende my in verscheiden andere Weetenschappen, dan die rechtstreeks tot myne hoofdzaak behoorden. Dit bragt te wege dat ik eene zeer uitgestrekte verkeering had onder Studenten van verschillende Faculteiten, altoos de zodanigen uitkippende van welken ik dagt iets te zullen kunnen leeren; en dit maakte dat myne keure, vooral in den aanvang, op Heeren viel die reeds eenigen tyd op de Academie geweest waren. By hun vertrek mangelde het my niet aan gelegenheid om weder nieuwe kennissen te maaken, en ik zou bykans, zonder te kort te doen aan de waarde der lessen van de Professoren, mogen zeggen, ruim zo veel nuts geraapt te hebben uit den ommegang met myne Medestudenten, dan uit den stapel van Dictatas op de Collegien geschreeven. Doch, (dit daar laatende en in geen verder verhaal van myn Academieleven treedende,) naa verloop van eenige jaaren, bekroop my de lust om een reisje door een en ander onzer Provincien te doen, met oogmerk om in het voorbygaan myne oude Academievrienden een bezoek te geeven.
Ik heb dit myn plan volvoerd, en zal u een berigt mededeelen van eenige myner ontmoetingen. 't Spreekt van zelve dat ik de naamen der Persoonen en der Plaatsen geheim houde. Men moge dan gissen, maar men zal niet kunnen zeggen dat die of die bepaaldlyk bedoeld worde; vermids dergelyke Characters en omstandigheden, als ik zal opgeeven, zo bepaald niet zyn of ze passen op verscheide Origineelen. Ook is het 'er verre af, dat ik iemand iets beledigends zoek te zeggen.
De eerste, by wien ik kwam en vast verwagtte een minzaam onthaal te zullen ontmoeten, was een Doctor in de Medicynen: op de Hooge School de vriendlykste en gulhartigste Mensch. Hy ontving my veel koelder dan ik my beloofd hadt. Van waar deeze verandering? dagt ik, doch wel haast was ik uit den dut geholpen. Ik hoorde, terwyl wy in de zydkamer zaten, agter in 't huis, een allerhevigst gekyf; en het duurde niet lang of zyne Beminde kwam voor, bloedrood en geheel ontsteld. Zonder het byweezen van eenen Vreemdeling,
| |
| |
(want ik was haar geheel onbekend,) aan te zien, voer zy uit over de onvoorzigtig- en handeloosheid der Meiden, met eene zo groote menigte scheldwoorden en kwaade naamen, dat ze op de Vischmarkt scheen ter schoole geleegen te hebben. Myn Vriend de Doctor hoorde het aan met een zigtbaar ongeduld, en zeide alleen; ik zal 'er straks in voorzien. 't Was tegen den middag; ik had gedagt by hen te eeten, maar ik was vry van hen te bedanken. Hy liet niets uit, 't welk naar een verzoek zweemde; ook zou ik geen lust gehad hebben om met zulk een Kemphaan te eeten. Ons afscheid was zo koel als onze samenkomst; alleen scheen hy welvergenoegd dat ik vertrok. Onder den weg beklaagde ik hem in myn hart, en stelde vast dat deeze Huisplaag zynen aart dermaate veranderd en hem zo stuursch gemaakt hadt. 't Middagmaal by eenen verren naastbestaanden van my houdende, vroeg ik, zonder iets van 't voorgevallene te melden, naar den Doctor en zyne Vrouw, en kreeg een berigt, 't geen myne gedagte ten vollen bevestigde. Hy hadt zich door den glans haarer penningen laaten verlokken. Zy was vyftien jaaren ouder dan hy, en de Gierigheid wandelde in haar als in eene persoonlylyke gedaante om. Arme Doctor! De kwaal uwer Vrouwe, vrees ik, is ongeneeslyk.
Het tweede bezoek, 't welk ik, op myne reize aflei, was van eenen geheel anderen aart en beter uitslag, schoon ik 'er my het allergunstigste niet van had voorgesteld. Op een klein Dorpje stondt als Predikant een Heer, die op de Hooge School den naam gehad hadt van vry trotsch te weezen, en altoos van groote en aanzienlyke beroepen den mond vol hadt. Op myne aankomst, juist aan de deur zynde, tradt hy my te gemoet en omarmde my als zyn Broeder. Ik schreef dit toe aan den algemeen bekenden regel, dat op eene vreemde plaats een kennis te zien altoos overaangenaam is. Hy verzogt my, op de verpligtendste wyze, binnen te treeden en met hem Thee te drinken. Zyne Vrouw, eene Engelin van een mensch, zat 'er mede gereed, speelende met een aartig kind; zy ontving my, de gemeenzaamheid van haaren Man gezien hebbende, als of ik een bekende was. Dit scheen waarlyk een huis des Vredes, alles ging even
| |
| |
bescheiden en even minzaam toe. 't Gelukkig paar liet my eenige oogenblikken alleen, en wederkomende vereenigden zy hunne hartlykheid om my te verzoeken eenige dagen by hen door te brengen. Naa eenige protestatien bewilligde ik in dit verzoek; en verbleef in dit aangenaam gezelschap, vier dagen; niet scheidende zonder belofte en voorneemen om het te hervatten. Uit de veelvuldige gesprekken, geduurende myn verblyf bemerkte ik dat de Domine, die trotschheid, welke hem voorheen bezeten hadt, geheel hadt afgelegd. Hy betuigde vergenoegd te weezen met zyn lot, schoon hy door naarstig studeeren, en alles, wat zyn Ampt vorderde, getrouw waar te neemen, zich eene betere standplaatse zogt waardig te maaken: waartoe zich reeds eene welgegronde hoop opdeedt. Hy zelf een Persoon van middelen zynde, hadt eene Vrouw naar zyne zinlykheid verkooren, die, hoewel van braave afkomst, niet ruim bedeeld was met tydlyke goederen. Hy hadt haar gelukkig gemaakt en zy gaf, door het verpligtend gedrag, door de heuschste Zeden, hem de wenschlykste vergoeding. Myn Vriend bezat de harten van alle de leden zyner Gemeente; zy vreesden niets meer dan hem te zullen moeten missen.
In de derde plaats bezogt ik een myner geweezene Medestudenten in de Regtsgeleerdheid. Hy hadt het hoofd vol van netelige Processen, en zo veel te doen als hy kon wenschen. Ik bleef eenige dagen by hem en wy herdagten met vreugde onzen jongen tyd. Zyn yver, zyne opregtheid, en kunde, geleiden hem op den weg tot aanzienlyke Ampten. - Terwyl ik op een avond by hem zat liet onverwagt een oude Kennis van ons beiden zich aanmelden: myn Vriend liet hem binnen en by ons komen; doch ons genoegen was voor dien avond, gestoord door dien gast. Hy kwam afscheid neemen, gereed om ter eerste gelegenheid, een warmer lugtstreek dan de onze op te zoeken. Zyn onderhoud, bestaande voor een groot deel in 't verhaalen van zogenaamde Heldestukken der onbeschoftste lichtmissen, doormengd met vreeslyk vloeken, verveelde ons ten hoogsten; gelukkig bedagt myn Vriend dat het hem om een reispenning te doen zou weezen, en het gesprek op dat onderwerp draajende,
| |
| |
bleek duidelyk dat dit het groot oogmerk zyner komste was. Met welk een laagheid ontving hy eene gifte uit de hand van iemand, die hy in middelen verre hadt overtroffen! De laage laffe ziel bedelde met zyne oogen om iets van my te ontvangen; ik schaamde 't my bykans hem iets te geeven, maar hy zich geenzins om het te ontvangen. Dit weg hebbende vertrok hy schielyk, en scheen niet aangedaan over den verhoogden staat myns Vriends, en zyne diep vernederde omstandigheden.
Ter zelfde Stede ging ik eenen anderen Regtsgeleerden, ook mynen Tydgenoot, zien. Wy hadden hem, altoos voor een naarstig Student gehouden; die was hy ook nog: maar zich op zyne kamer als opsluitende, leefde hy bykans onbekend; hy zag na niemand om en hy werdt van elk vergeeten. De Historien maakten het hoofdvoorwerp zyner Studien uit, en hy was veel bedreevener in de oude geschillen van Grieken en Romeinen, dan in stukken die tot ons Land, en onzen tyd behooren. Ik dagt by hem zynde om het zeggen in een der Spectatoriaale Papieren; In 't Gemeenebest der Geleerden moeten ook Opperluiden weezen. Hy ontving my beleefder dan ik van zyn ongezelligen aart kon verwagten.
Vervolgens bezogt ik, mynen ouden Boezemvriend, Domine ****. 't Was hem in alles mede geloopen, Naa twee goede standplaatsen bekleed te hebben, stondt hy nu op eene zeer aanzienlyke; hy hadt een groot en tevens een goed Huwelyk gedaan. Hy toonde zich ten uiterste voldaan voor myne komst. Ik hield by hem het middagmaal, en onder 't zelve viel 't gesprek natuurlyk op onzen Academietyd. Ik haalde op van eenige vrolyke doch onschuldige partyen, waar van hy een deelgenoot geweest was, en waarin hy geenzins agter aan kwam: maar, dit doende, sloeg ik den baldeerlyk mis. Hy scheen niet te willen weeten dat hy Jong en Student geweest was. De bescheidenheid deedt my van dit onderwerp afstappen, en op het ernstige vallen. Ik dagt, dat hy nog dezelve raisonabele begrippen hadt als voorheen; maar hier vond ik my op nieuw bedroogen. Alles, wat ik van dien aart bybragt, scheen hem niet min tegen te staan dan de onschuldige vro- | |
| |
lykheden van de jeugd. Wat wonderlyke verandering dagt ik; waar is de vrolyk inborst, waar het gezond verstand van dien Heer gebleeven? - My nog eenigen tyd te zyner standplaatse onthoudende, had ik gelegenheid om hem op den kantzel te hooren: dan ik zou, niet zeker geweeten hebbende dat hy dezelfde Persoon was, eene goede som hebben willen verwedden, om het tegendeel staande te houden. Zyn schoone stem, die ik menigmaal gehoord had, in het opzeggen eener rolle, was nu teemende, en hy sprak, op de verveelendste wyze, door den neus, gelyk men het noemt; en de zaaken, die hy voor den dag bragt, of liever de woorden, want ze waren van zaaklykheid ontbloot, behelfden niets dan dweepagtige gevoelens; waar tegen hy voortyds dermaate ingenoomen en welgewapend scheen, als men van iemand zou kunnen hoopen. Hy hadt nogthans verre den grootsten loop, en dit streelde blykbaar zynen hoogmoed.
Ik had ook eenige kennis aan eenen zyner Amptgenooten, en liet niet na deezen eene visite te geeven. Deeze was volmaakt dezelfde gebleeven; de verandering van omstandigheden hadt geene verandering in hem te wege gebragt. Hy leefde vrolyk, dagt als een verstandig Man, en predikte, gelyk my verhaald werdt, op eenen raisonabelen trant; maar dikwyls voor eene kleine schaare. In myn onderhoud met hem kwamen wy op het onderwerp van den verschillenden loop der Predikanten, en ik bespeurde, te myner verheuginge, dat hy te verstandig was, om zich te kwellen over iets 't geen hy niet verhelpen kon dan ten koste van zyn geweeten. Hy hadt egter het genoegen dat de verstandigsten hem bestendig hoorden, en den welverdienden lof, dat hy het meeste werk maakte van het onderwys der jeugd. Ik moet hier nog aantekenen, dat myne twee Vrienden, die op de Academie altoos, beantwoorden aan den stelregel van Salustius. Idem velle atque nolle ea demum firma est Amicitia. ‘[Het zelfde te willen en niet te willen maakt eerst eene vaste Vriendschap uit’.] nu, terwyl zo veele andere en tedere betrekkingen hen behoorden op 't nauwst te vereenigen, bykans altoos in begrippen tegen elkander over stonden, 't welk niet wei- | |
| |
nig gelegenheid gaf tot ongelukkige verdeeldheden.
Op myn reisje in een Jaagschuit alleen in de Roef zittende, kwam my het weezen van den Knegt zeer kennelyk voor, en in zyne gesprekken met den Schipper, over eenig geschil, bleek dat hy meer wist dan dat slag van volk doorgaans. Hy scheen my ook eenigzins te kennen. Onder het vaaren liet ik, terwyl hy na vooren was geloopen, myn vermoeden aan den Schipper blyken; en deeze berigtte my dat ik niet mis had. Jan hadt te **** in de Regten gestudeerd. By zyne wederkomst ontdekte ik my eeniger maate, maar hy bleef agterhoudende schaamde zich zyns vernederden staats, en hieldt zich zo veel voor op als mogelyk was, om verdere gesprekken te vermyden. Ik liet het ook verder berusten om de kwelling, die hy zigtbaar daar over gevoelde, niet nog aandoenlyker te maaken. De Schipper zeide my dat Jan van een goeden inborst, maar zeer op Wyntje en Tryntje verslingerd geweest was. By het aankomen, vond ik my, door dien ik niemand anders aan de schuit zag, genoodzaakt, hem te vraagen om myn reisgoed te draagen. Hy deedt het met een blykbaaren tegenzin, onder 't gaan sloeg ik myn oog dikwyls op hem en bespeurde, dat zyne oogen zich eenige onbedwingbaare traanen lieten ontrollen. Hy sprak geen enkel woord. Aan de Herberg gekomen, gaf ik hem eene Drie gulden: dit raakte zyn edelmoedig hart, en hy bedankte my, my by mynen naam noemende. De nieuwsgierigheid na zynen toestand bewoog my hem te vraagen om by my binnen te komen, Ik schonk hem een glas wyn. Hy betuigde zyn hartlykst leedweezen, over zyne ongeregeldheden, en verklaarde met eene Vrouw en vier Kinderen te moeten leeven van een sober daggeld. Welk eene verandering voor iemand die den tyd beleeft hadt, waarop hy 's Jaarlyks, buiten twyfel, meer dan duizend guldens verteerde! Myn medelyden bewoog my om zyn draagloon nog merklyk te vergrooten, en hy ging dankbaar heenen.
Op een niet onvermaaklyk, maar gering en klein Dorpje, bezogt ik myn Academie-vriend Domine ***. Door 't sterk dringen zyner Ouderen hadt hy in de Theologie gestudeerd; maar was van de Natuur geschikt om een
| |
| |
Phisicus te worden. Hy nam zyn Ampt zugtend waar, en besteedde den meesten tyd in Natuurkundige studien, en 't weinige, 't welk hem van zyn inkomsten overschoot aan Physische Instrumenten. Voorts maakte hy ze met eigen hand, op de onkostbaarste wyze. Hy is Doctor Philosophiae en ik hoop hem nog eens als Professor in die Faculteit te begroeten; dan zal hy nut doen.
In ééne Stad ontmoette ik twee nog kortsgeleden en een Jaar voor my gepromoveerde Kennissen. De een was Doctor in de Medicynen, de ander Advocaat. De eerste hadt nog niets te doen en de laatste, om niet geheel ledig te zitten, eene zeer schurfde zaak by de hand. Zy waren beiden niet vry van Melancolie.
Myne laatste toevallige ontmoeting, die ik u zal mede deelen, (want ze alle op te haalen zou te lang vallen) was by een Boeren Schout. Door 't breeken van een streng van 't paard, moest ik in een zeker Dorp stil houden om het te laaten herstellen. Heen en weer wandelende klopte my iemand op den schouder; ik kende hem terstond, schoon het vyf Jaaren geleden was dat ik hem gezien hadt: verzogt my dien middag by hem te blyven; ik deed het, en stond versteld over de voordeelige omstandigheden, waar in de Heer **** zich bevondt. Hy was, naa twee Jaaren verblyfs op de Academie Studeerens zal ik niet zeggen, verliefd geworden op de eenige Dogter van eenen ryken Boer, en hadt haar weeten te bepraaten. De Schoutsplaats viel open; hy stondt 'er na en kreeg ze. De Vader stierf binnen kort, en hy vondt zich in weinig tyds, een Beampt en Ryk Man, en leeft gelukkig.
Behaagt het u deezen Brief plaats te geeven in uw Weeklyks Blad, gy zult verpligten,
Uwen Dienaar,
E.J.
|
|