| |
| |
| |
De Denker.
No. 298.
Den 12 September. 1768.
[De Heer Eerlyk Secundus betoont zyn groot genoegen over No. 293. en spoort den Denker aan, om dus voorttegaan: de Heer Verlegen, die eene Vrouw van eene andere Gezindte getrouwd heeft, vraagt om raad, hoe hy zich hebben te gedraagen, naardien zyne Vrouw zyne heide Dogters, in haare Kerk, zoekt optevoeden; en des Denkers raad aan dien Heer.]
Esto Animo forti, cum sis damnatus inique.
| |
Myn Heer!
My is verteld, en wel van iemand, die het zeker meende te weeten, dat gy voorhebt, niet langer, dan tot het einde van dit loopende Jaar, uwen Denker te vervolgen. Ik bid u, Myn Heer, verander van besluit: gy hebt meer begunstigers, en vrienden, dan gy denkt. No. 293 heeft verscheidene eerlyke en brave Geestelyken van de Hoofdkerk deezer Landen, die uit een ongelukkig vooroordeel tegen u zyn geweest, geheel in uwe belangen overgehaald. Ik ben 'er een van. Ik ben een ieverig voorstander van de Geloofsleuzen onzer Kerke: doch veroordeel niemand die buiten is. Die ons oordeelt is de Heere! Ik heb ook geene Haat of Partyschap jegens myne Medechristenen, om datze van my verschillen. Ik haat de Dooling, en bestrydze met allen ernst, doch de Doolenden bemin ik, en zoek hen door den Geest van zagtmoedigheid te regt te brengen. Elk moet zyne eigene overtuiging volgen, en heeft niet alleen vryheid, van my te verschillen, maar is zelfs verpligt voor zyne byzondere bevattingen, gelyk ik voor de mynen, onbeschroomd uittekoomen, en strydige begrippen onbewimpeld, zonder eenigen mensch te ontzien, mits dat het op eene bescheidene wyze geschiedt, te keer te gaan. Dat vordert de liefde, die wy aan onze Naasten, en der Waarheid, verschuldigd zyn. De eene Gezindte heeft hier geen voorregt boven de andere. De Godsdienst is een stuk, dat ieder mensch voor zichzelven betreft. Elk is verpligt anderen in zyne begrippen overtehaalen, die hy meent, meest tot Eer van God en nuttigst voor 't Menschdom te zyn. Het zyn overzulks, by my, zeer haatelyke en veragtelyke schepsels, die anderen veragten, versmaaden, en met den nek aanzien, om datze van hun verschillen, en onregtvaardige Onderdrukkers van hunne naasten, die hen
| |
| |
deswege by anderen gehaat en gevloekt zoeken te maaken, en jegens hen woeden, om geene andere redenen, dan om datze van hun verschillen, hen durven tegenspreeken, en moeds genoeg hebben, om zich jegens derzulker onregtvaardige en snoode handelwyze, met allen ernst, te verzetten. Gy zyt, myn Heer! om dit laatste, het Slagtoffer der woede van eenige doldriftige en heerzugtige ieveraaren. Ik bid u, laat den moed niet zakken. Gy hebt meer vrienden onder hunne orde, dan gy, misschien, denkt. Streepze, tot een afschrik voor anderen, als schandvlekken hunner eerwaardige bediening. Dat 's uw pligt, als nationaal Schryver.
Gelyk men het gedrag van zulke Vorsten, en grooten deezer Aarde, noodzaakelyk moet afkeuren en verfoeien, die de Ingezetenen in hunne Godsdienstige en Burgerlyke Vryheid knevelen, onderdrukken, of zelfs in 't allerminste benadeelen, zoo kan geen eerlyk mensch nalaaten, zulke Predikanten, die allen, welken van hun verschillen, verdoemen, den voet dwars zetten, op de eene of andere wyze verdrukken en vervolgen, en groot en kleen jegens hen zoeken optehitzen, in zyn binnenste te verfoeien; en by bekwaame gelegenheden de haatelykheid van hunne snoode en doemwaardige handelwyze de goede Gemeente onder het oog te brengen. Ga dan maar voort, door u jegens de zoodanigen te verzetten. By alle eerlyke en onpartydige menschen zal dit noodzaakelyk de goedkeuring wegdraagen. - Gelyk het uw pligt is, zulke Advokaaten, die om een Stuiver te winnen, eed en pligt vergeeten, hunne Godvergeetene handelwyze onder het oog te brengen, zoo is 't niet minder uw post, zulke Geestelyken te gispen, die de Grooten vleien, om by hen hun hof te maaken; die anders spreeken dan ze denken, om eer en aanzien te bejagen; die zich by eene zekere Gezindte houden, wier begrippen zy niet zyn toegedaan, om tydelyk belang; die sommige Artikelen beweeren, die zy niet gelooven, om figuur te slaan. - Gelyk gy verbonden zyt, uit hoofde van 't Karakter, het welk gy als Zedenschryver bekleedt, zulke Dokters, die geene bekwaanheids genoeg bezitten, om den post, waar voor zy te scheep koomen, te bekleeden, maar de meesten, welken de kunst te pas komt, naar de andere Waereld stuuren, op eene ernstige wyze te vertoonen, dat ze regte Pesten zyn voor 't
| |
| |
menschdom, verwoesters der Maatschappye, en dat 'er geene menschelykheid in hunne gemoederen huisvest, indien zy niet, hoe eerder hoe liever, aflaaten, om op zulk eene Goddelooze wyze het getal der stervelingen te vermind eren, voor welke de Voorzienigheid eenen langeren leeftyd geschikt hadt; gelyk dit uw pligt is, zoo is het niet minder uwe zaak, zulke Predikanten hunne onverantwoordelykheid onder het oog te brengen, die hunne bediening niet met allen ernst en iever verrigten, en alles aanwenden, 't geene in hun vermogen is, om nuttig te zyn voor hunne Gemeente; die te lui en te vadzig zyn, om door verschillende overdenkingen den aandagt der menigte steeds tot zich te trekken, en optewekken, maar integen deel geduurig het oude half geeuwende en slaapende, tot wal gens toe, opdreunen, om niet uit hunne bedieningen geschopt te worden. Die daardoor oorzaak zyn dat de lust en iever in de goede Gemeente, om den Godsdienst bytewoonen, wordt uitgeblust, en met de daad betoonen, dat zy niet het nut van hunne naasten, (waar toe alle menschen verpligt zyn,) bedoelen, maar, (welk een schande voor een Kristen Leeraar!) eeniglyk prediken, om een stuiver gelds te winnen, ten einde, om door hetzelve, ten koste van het heil hunner medemenschen, te beter hunne dagen, met lekker eeten en drinken, met op en neder te gaan, in luiheid en vadsigheid, ten einde te brengen. - Ieder rang van menschen heeft eene zekere welvoeglykheid in agt te neemen. Een Heer van aanzien, die eenen gewigtigen post in de Maatschappy bekleed, zou zich bespottelyk aanstellen, indien hy zich, in veelvuldige opzigten, met het gemeen gelyk stelde. Zulke te streepen, die deeze welvoeglykheid niet in agt neemen, kan geen mensch in u kwaalyk neemen. En wie zou u dan durven berispen, indien gy eens in boert zulke schandvlekken onder de Geestelyken streepte, die met eenen bef, met rooden wyn bevlekt, langs straat loopen; allerlei vrolyke partyen bywoonen; dagelyks rossen ryden en jaagen; met speelen en dansen gestaadig den tyd vermoorden, enz. Elk behoort zich overeenkomstig met zyn Karacter te gedraagen! - Petitmaitres zyn haatelyke en veragtelyke Schepsels. In allen is het onverdraaglyk dergelyke verwyfdheid te moeten zien, doch allerbespottelykst in een' persoon, die het deftig en eerwaardig ampt eens Kristen
| |
| |
Leeraars bekleedt; om dat deeze inzonderheid verpligt is, door ingetoogenheid, zedigheid, en deftigheid, een voorbeeld voor anderen te zyn. Eene styve en gemaakte houding is bespottelyk. Lang hair, een pruik zonder poeder, juist zulke schoenen en zulke gespen te draagen, en daarvan een punt van Godsvrugt te maaken, is belagchelyk. Voor twee uitersten moet men zich wagten. - Te vloeken op den Godsdienst, en te schelden op de Predikanten, valt in geenen eerlyken man. Te teemen; lange gebeden te doen, om van de menschen gezien te worden; en by alle gelegenheden van God en Godsdienst te spreeken, 't zy het pas geeft, 't zy niet, wordt by alle verstandige menschen voor gemaaktheid, voor huichelary, en voor dwaasheid aangezien. Kortom, losheid, ongebondenheid, onwelvoeglykheid, gemaaktheid, heerschzugt en luiheid is in alle menschen, dus ook in de Heeren Geestelyken, te verfoeien. De laatsten behooren inzonderheid, uit hoofde van den gewigtigen post, dien zy bekleeden, voor deeze en dergelyke ondeugden zich te wagten, en voorbeelden te zyn van de tegenovergestelde deugden. Uw post is 't, myn Heer! hen zulks onder het oog te brengen. Laat u door 't woeden van sommigen tegen u, en uw Werk, daar van niet afschrikken. De onpartydige pryzen u deswege. Gy hebt, gelyk ik zeide, wees des verzekerd, zelfs zeer veele begunstigers onder onze Orde. Ik heb u daar van willen verwittigen, op dat gy moogt voortgaan op dien voet, dien gy van 't begin af, in uw schryven, hebt gehouden.
Ik ben, met hoogagting.
Uw opregte Vriend en Dienaar
EERLYK Secundus,
Den 5 Augustus 1768.
't Is my lief, dat ik veele voorstanders en begunstigers heb onder de Heeren Predikanten. Ik ben voor dit voor my aangenaam bericht, den Heere EERLYK Secundus grootelyks verpligt. Die Heer heeft door zyn schryven my waarlyk aangemoedigd, om met iever, in 't bestryden der Ondeugd, voort te gaan, zonder iemand te ontzien. Ik zie 'er uit dat deeze Wel Eerwaardige Heer met my, over dit punt, van 't zelfde gevoelen is, en zyn Oordeel bevestigt my in myn begrip ten deezen aanzien, het welk ik reeds van overlang gehad heb, dewyl ik hem ken voor een' man van eene meer dan gemeene kundigheid in verscheidene Takken der Geleerdheid, en
| |
| |
die het Eerwaardig Ampt, het welk hy bekleedt, in alle deelen, tot een voorbeeld voor anderen, onberispelyk, zoo veel de zwakheid der menschelyke Natuur toelaat, bekleedt. Gaarne zou ik zynen naam openlyk noemen, doch zyne Wel-Eerwaarde heeft, om gewichtige redenen, die hy my gemeld heeft, niet kunnen goedvinden, zynen eigenlyken naam onder dezen Brief te plaatzen, waarom ik géen vryheid vind, denzelven te melden.
****
Op denzelfden dag, toen ik den bovenstaanden Brief van den Heere EERLYK Secundus ontving, werd ik door den volgenden op het vriendelykste, verzogt deszelfs Schryver myne Gedagten, op denzelven, ten spoedigsten te laaten toekomen; en, zoo ik het goed kon vinden, zulks in een van myne Weekelyksche Vertoogen te doen, op dat myne Leezers, die ongelukkig genoeg mogten weezen, zich in soortgelyke omstandigheden te bevinden, myne aanmerkingen zig ten nutte zouden kunnen maaken. De Brief behelst de volgende KLAGT.
| |
Heer Denker.
Ik leg dagelyks met myne Echtgenoote jammerlyk overhoop, over myne twee Dogters, die ons uit ons Huwelyk, van verscheidene andere Kinders, alleen zyn overgebleeven. Myne Vrouw en ik behooren ieder tot eene byzondere Gezindte. Dit heeft eenigen tyd lang, om dat wy nooit over de onderscheidene bevattingen van onze byzondere Genootschappen, en daar door zeer zelden over den Godsdienst gewoon zyn geweest te spreeken, niet veel onlust in ons huis veroorzaakt. Elk ging, zoo als wy nog doen, 's Sondags naar zyne eigene Kerke; en somtyds ga ik met haar, en zy ook wel eens met my. Maar door het aanwassen der jaaren van myne Dogters, wassen ook de onlusten aan. Het begint zoo verre te loopen, dat 'er naauwlyks een dag voor by gaat, of wy hebben woorden: zelfs was het, voor eenige weinige dagen (ik schaam het my te schryven) op het punt, dat het nog hooger zou geloopen hebben. De reden is, om dat myne Vrouw my dwingen wil, dat onze Dogters met haar alleen, en nooit met my te Kerk zullen gaan, en datze in de gronden van den Godsdienst zullen onderweezen worden van een' haarer Predikanten, en niet in de begrippen, die ik
| |
| |
voor de beste en Gode aangenaamste houd. Of ik hoog en of ik laag spring, myne Vrouw zoekt dit door te dringen. - Leg ik hier tegen in, dat het zo wel Myne, als Haare Kinders zyn, en dat het om die reden billyk is, dat de eene Dogter met My, en de ander met Haar den Godsdienst bywoont, en dat wy elk ééne onderregten laaten, of zelve onderwyzen in die begrippen die wy zyn toegedaan; het helpt niet. - Vraag ik haar of dit voorstel niet redelyk is; wat doetze? zy zwygt, en ordonneert de Kinders, om met haar te gaan. - Zoek ik haar de onredelykheid hier van aan te toonen; wat is 't gevolg? Zy gaat haaren gang, en voert my te gemoet, dat zy zulks zal blyven doen, en nooit, zoo lang haar de Oogen open zyn, zal toestaan, dat ééne van haare Dogters in myn Kerk wordt onderweezen. - Toon ik de onredelykheid van haare handelwyze aan; zy zwelt van kwaadheid, en pruilt geheele dagen. Zelfs dreigtze my, dat ik geen gelukkig uur met haar zal hebben, indien ik daarvan niet gewillig aflaat. - Ik dagt, dat deeze bedreiging geschiedde, om my bang te maaken, om te zien, of ik het daardoor zou laten slippen, om dat zy weet, dat ik haar teder bemin, en een zeer groot vyand ben van eenige de geringste huis-krakkeelen; ik waagde het overzulks, om myne ééne Dogter te gebieden, zich te laaten aankleeden, niet met Moeder, maar met Vader na de Kerk te gaan, 'er byvoegende, dat ik ze voortaan aan het onderwys van een' der Predikanten van myne Gezindheid zou aanbeveelen. Myne Vrouw gaf een tegenstrydig bevel. Het Kind was verlegen. Ik stond gereed om uit het huis te gaan, en nam myne Dogter by de hand; zy vatte de andere hand van 't Meisje, en rukteze terug; en in plaats dat wy, dien morgen, te Kerk zouden gaan, bleeven wy beiden met de Kinders t'huis, en bragten dien voormiddag met kyven, knorren, en pruttelen door. - 's Middags nam ik wederom een Proef, waar van het gevolg zoo erg was, dat de bedienden tusschen beiden kwamen, om doodelykheden voor te koomen. - Ik zie wel dat ik de zaak geen Meester zal worden, zonder dagelyks met myne Vrouw overhoop te leggen. Ik meen ondertusschen dat ik verpligt ben, myne Kinders in die begrippen te onderrigten, die ik voor de beste houd. En dewyl myne Vrouw van eene andere Gezindte is dan ik ben, agt ik het billyk, dat ik in deezen ééne van de twee haarer zorg beveel.
| |
| |
Ik denk zelfs, dat ik, behoudens het Karakter eens eerlyken mans, den eisch van myne Vrouw niet mag inwilligen. Inschikkelykheid in deezen zou een blyk van onverschilligheid zyn, en onverschilligheid in den Godsdienst, is, by my, een kenmerk van eene zeer bedorvene gemoeds-gesteldheid, eene gesteldheid des Gemoeds, in 't welk geene waare Godsvrugt, noch eerbied voor God, en zynen dienst gevonden wordt. Ik moet overzulks my met geweld tegens myne Vrouw verzetten, en my daar door getroosten eenige verdrietige ontmoetingen te zullen hebben, die waarschynlyk ten hoogsten onaangenaam, en van langen duur zullen zyn, of my aan eenig verzuim schuldig maaken, waar voor geene verschooning by mogelykheid, myns oordeels, is uit te denken. Mogelyk denk ik niet wel. Ik heb reeds het Oordeel van verscheidene kundige mannen ingenoomen: doch eer ik myne Vrouw myn vast voorneemen aankondig, om, daar koome van wat 'er wil, ééne van myne Dogters in die begrippen, wegens den Godsdienst op te voeden, die ik toegedaan ben, dat myn tegenwoordig besluit is, eer ik zulksdoe, verzoek ik, dat gy, Heer Denker, my uwe gedagten hier over gelieft mede te deelen, het zy gy van my verschilt, het zy gy met my van 't zelfde begrip moogt zyn, op dat ik in zulk een gewigtig punt, niets al te ligtvaardig en al te schielyk, zonder de redenen voor en tegen wel overwoogene te hebben, moge ondernemen. Gy zult my groote dienstdoen, en, zoo gy het in een van uwe Vertoogen doet, buiten twyffel, aan verscheidene uwer Leezeren.
Ik ben
Heer Denker!
Uw Vriend.
Verlegen.
Den 5 Augustus 1768.
Dat zyn de gevolgen van buiten de Kerk te Trouwen. Nooit zou ik raaden, dat iemand buiten zyn Genootschap zich in den Echt begaf. Ik kan niet begrypen, hoe eerlyke Ouders zulks in hunne Kinders kunnen voorgoed keuren. De jonge lieden weeten veelal niet beter. De Driften werken op hen sterker, dan Reden en Godsdienst. De ouders moesten dit zoeken voor te koomen. Die dit niet doen, hebben geenen Godsdienst. De geschillen, 't is waar, die sommige Kristenen verdeeld houden, zyn zoo groot niet, noch van dat belang, dat men daarom elkanderen uit het getal der goede Kristenen behoort uittemonsteren, doch nu de Kristenheid in zooverre verdeeld is, dat 'er verscheidene Gcnootschappen gevonden worden, is ieder verpligt, wanneer hy by een zeker Genootschap zich vervoegt, zich by die Gezindte te be- | |
| |
geeven, by welke, zyns oordeels, de waarheid zuiverst beleeden en geleerd wordt, behoudens het karakter eens eerlyken mans, om dat men ten opzigte van den Godsdienst door zyn geweeten, of de overtuiging zyns gemoeds verpligt is, zich te laaten bestuuren, en door geene andere oorzaaken, eer, aanzien, of tydelyk belang. Men moet alleen zyn geweeten volgen. Zoo deeden de Apostelen; zoo deeden de eerste Kristenen; zoo deeden onze vroome Voorvaders, ten tyde der Hervorming; zoo doen alle braave en eerlyke Belyders van onzen schoonen Godsdienst. De Ouders nu zyn verpligt hunne Kinders die waarheden, die zy meenen op Gods woord gegrond te zyn, in te prenten en daar in te onderregten. Dit vordert de Liefde tot de waarheid, het belang dat wy allen by den Godsdienst hebben, en de Liefde die wy onzen Kinderen verschuldigd zyn. Ouders, die hier omtrent geen werk maaken, maaken zich aan een doemwaardig verzuim schuldig, om dat de Godsdienst een stuk is, waar van ons tydelyk geluk ten grooten deele, en ons eeuwig welzyn, volstrekt, afhangt, en om dat dezelve bestaat in regte kundigheden van God en zynen wille, en een leven overeenkomstig met die kundigheden. De Heer Verlegen doet derhalven niet alleen wel, dat hy ééne van zyn Dogters (zyne vrouw heeft hetzelfde regt op de andere) in zyne begrippen zoekt te brengen, maar is, volgens Reden en Godsdienst, daar toe volstrekt verpligt, in weerwil van de moeielykheden, die hy daardoor van zyne vrouw te wagten heeft. Een eerlyk man, en opregt Kristen, daarvan moge koomen wat 'er wil, verzuimt nimmer zynen pligt, en dit zou geschieden, indien de Heer Verlegen zyn waarde spruit niet opvoedde en onderwees in die Leeringen, die hy gelooft de Gode welbehaagelykste te zyn. Indien hy zich door de dreigementen zyner Vrouwe, of om eenige andere redenen, daar van laat afschrikken, zou hy met de daad betoonen, dat hy een Man is, die of niet gelooft, dat by die gezindte, by welke hy is, de waarheden des Euangeliums zuiverst geleerd worden, of die de liefde zyner vrouwe of eenig tydelyk belang hooger waardeert, dan de goedkeuring des Allerhoogsten, en de Liefde van Jezus Kristus. Is het eerste waaragtig, dan is hy een Huichelaar, die by God en menschen beide den uitersten haat en verontwaardiging verdient. Is het laatste de reden van zyn verzuim, dan kan hy Kristus Discipel niet zyn. Ik keur derhalve het besluit van den Heer Verlegen niet alleen braaf en edelmoedig, maar meen dat Reden en Godsdienst hem volstrekt verbieden anders te handelen. En ik zal my verheugen, indien ik verneemen mag, dat hy moeds genoeg gehad heeft, omeen goed geweeten boven de liefde zyner Echtgenoote te schatten, indien deeze beide niet te gelyk van hem kunnen genooten worden.
C. Mz.
|
|