| |
| |
| |
De Denker.
No. 295.
Den 22 Augustus 1768.
[De dwaasheid van en Ampt te begeeren, daar men onbekwaam toe is, en de verkeerdheid dier Ouderen, die hunne Kinderen ergens toe schikken, cer zy zien of zy daar toe bekwaamheid hebben, aangetoond.]
Nu als een streng trouwant van pligten, deugd en reden,
Peil ik den diepen grond der burgerlyke zeden,
Bestraffende alles, wat niet nut is voor 't gemeen.
Indien ik mynen Lezeren eens voorhield, dat iemand, die een amt begeert, of dadelyk eene bediening bekleedt, in de Maatschappye, waartoe hem de vereischte bekwaamheden ontbreeken, zondigt tegens de pligten, welken de pylers eener Maatschappye zyn; dat hy de wetten van redelykheid, billykheid en betaamlykheid, ja van den Godsdienst zelven, schandelyk overtreedt, en dat hy dus het algemeene welzyn, welk men altoos zorgvuldig in 't oog moet houden, benadeelt,
| |
| |
besteelt en berooft; indien ik, zegge ik, deze stelling mynen Lezeren eens onder het oog bragt, zouden veelen van hen my wel gelooven? en, indien ik hen van derzelver waarheid en bondigheid volkomen overtuigde, zouden zy zich alsdan wel naar zodaanige regelen gedraagen, als Reden en Billykheid hun, in 't najaagen en verkiezen van een beroep, aan de hand geeven? Voor my, ik kan het bezwaarlyk gelooven. Ieder Mensch is verpligt zo veel, als mogelyk is, tot het algemeene welweezen toe te brengen; dit is een Stelregel, die niemand ligtelyk in twyfel za! trekken; gevolgelyk moeten alle Menschen een beroep, of zodaanige bezigheden by de hand neemen, welken tot dat einde, ter bevorderinge, namelyk, van het algemeene welzyn, regelregt, ten minsten naar hunne gedachten, strekken kunnen; en dit zal ook niet ligtelyk eenige tegenspraak vinden. Doch, hoe gegrond, hoe redelyk en betaamelyk deze Stelregelen zyn, zy hebben geene of eene zeer geringe uitwerking op de gemoederen der Menschen; weinigen zyn 'er, die zich daar door laaten leiden; Ydele eer en glorie dryft de meesten aan, om zich in posten, eeramten en bedieningen in te dringen, waartoe zy de vereischte bekwaamheden niet bezitten, of toevallige omstandigheden slingeren hen in een beroep, daar zy geene genegenheid voor hebben; ja veelen zelfs hebben het nimmer in hun vermogen gehad, om uit eigen beweeginge, eene verkiezing van een beroep te doen. Daar zyn Ouderen, die hunne Kinderen, eer zy nog weeten, of die wel tot manlyke jaaren koomen zullen, en welke bekwaamheden dezelven bezitten zullen, ja, terwyl zy nog in de wieg liggen, tot eene zekere leevenswyze praedestineren, en, zomtyds met zulk een onherroepelyk besluit, als of zy in 't toekomende konden zien. Spaart de Hemel, dus hoort men hen menigmaal spreeken, myn Zoontje in 't leeven, zo zal ik hem den Godsdienst toeheiligen; ik zal 'er een Domené van maaken; hy zal in de Regten Studeren; een Koopman worden, enz. Dus spreeken zy, zonder dat zich de minste bekwaamheden tot dit of dat beroep in 't Kind
| |
| |
opdoen. 't Is onverstandig gehandeld. Anderen schynen meer grond voor hunne keuze te hebben: zy bouwen dezelve op zekere handelingen in de Kinderen, die echter voor geene werkingen des verstands kunnen gehouden worden. Myn Jonge, zeggenze, haalt een Stoel uit de Kamer, klimt 'er op, of op een ton, of wat hy maar vinden kan, maakt zich een papieren bef, hangt een voorschoot van zyn moeder om, en predikt met dezelfde verheffinge van Stemme, met dezelve draeijingen en gebaarden, als Dominé die of die; zou hy geen Predikant worden? De Natuur heeft 'er hem toegeschikt. Zo eenvoudiglyk redeneren zomtyds de goede Luiden over de Kinderen. Ik zou 'er niets tegen hebben, indien de kleine Jonge zulks uit eigene beweging deedt, zonder ooit in de Kerk een preek gehoord te hebben. Maar, daar hy nu de Dominé naäapt, zal hy het morgen een Soldaat doen, zich met een houten Snaphaan exerceren, of op een trommel slaan, dat 'er het gansche huis van dreunt, zo dat zyn goede Vader even veel reden heeft, om 'er een Soldaat of Tamboer van te maaken, als een' Predikant. Dus beslissen de Ouders de zaak hunner Kinderen; dus kiezen zy voor dezelven een beroep, eene leevenswyze, eene weetenschap uit, welke hun het best toeschynt om met eere door de Waereld te geraaken. Het Kind, welk men even goed edele gevoelens, als een onedelen zucht tot zekere omstandigheden, zou kunnen inboezemen, beoogt, bedoelt, dikwils in zyne kinderlyke bespiegelingen, niets dan de keuze zyner Ouderen, die niet in gebreke blyven hem alle de aangenaamheden daarvan dagelyks voor oogen te houden. Zo heb ik een Kind gekend dat Predikant worden wilde, om dat de Dominés altoos aan de hoogerhand gaan, en boven aan de Tafel zitten; een ander wilde Officier worden, om dat hy dan een fraeie rok, en een degen op zyde kreeg.
Zie daar een der oorzaaken, waarom myne Stelregels veelal te schandelyk veronachtzaamt worden. Maar wat zullenwe zeggen van de zulken, die, reeds
| |
| |
tot Jaaren van onderscheid gekoomen, voor zich zelven eene leevenswyze verkiezen moeten, die hun, door hun gansche leeven, het grootste vermaak en de meeste vrucht verschaffen kan? Hoe gedraagen dezen zich in hunne keuze? Veelen, zo dra zy de kinderschoenen hebben uitgetrokken, en meer vryheid verkreegen dan hunne Ouders en Meesters hun verleenden, vergeeten gansch en al het oogmerk, waarom zy hier op deze Waereld geplaatst zyn; in plaatse van zich te bevlytigen, om nuttige Leden voor de Maatschappye te worden, werpen zy zich in allerlei soort van ongebondenheden en wellusten, waar door zy buiten staat gesteld worden tot nuttige en voortreflyke verrichtingen. De zulken moogen, met Huydecoper, in zynen Horatius, wel zeggen:
Wy zyn die menigte, die anders niet en doen,
Dan met de vrucht der aarde ons onnut lyf te voên;
Wy zyn die minnaars van Penelope; wy leeven
Als hovelingen van Alcinous, bedreeven
In alle ontuchtigheid, besteedende alle vlyt,
Om lui en lekkerlyk te slyten hunnen tyd,
Die 't hoofd, voor Zuiderzon, nooit beurden uit het kussen,
En zonder snaarenspel hun zorg niet kunnen tussen.
Gelyk eene zodanige leevenswyze ten uitersten verfoeilyk is, zo is die van anderen, welken zich geneeren met dobbelen, valsch speelen, en andere schelmeryen, nog veel strydiger met de gezonde Reden; waarmede ook die der Heremiten en Monniken, en van een groot getal van zoogenaamde Vroomen, die hun leeven in eene vadzige luiheid doorbrengen, godlooslyk den onwaardeerbaaren Godsdienst misbruikende, om anderen overvloedige aalmoessen van het hart te perssen, niet overeen te brengen is. Al dit soort van volk kan niet anders aangemerkt worden, dan als onnut- | |
| |
te lasten der aarde, en veel eer voor beesten als menschen te houden.
Doch, daar zyn 'er ook, die, hunne oogen blind ziende op eeramten en waardigheden, alle hunne belangen in 't voldoen hunner staatzuchtige oogmerken stellen, denkende, dat zy, geduurende hun gansche leeven, niets anders te doen hebben, dan om eerbedieningen te verkrygen, en alle hunne vermogens aantewenden, om tot het toppunt van eere en glorie te geraaken; waarvan zy zomtyds in een oogenblik ter neder geworpen worden, verliezende hunne posten, en te gelyk hunne kloekmoedigheid, welke door geene gronden van waare wysheid immer onderschraagd was. Jammer is 't, dat 'er aan de Academien Hoogleeraars gevonden worden, welken, ten behoeve van hunne keuken, zich niet schaamen, dusdanige ezels tot Doktoren te bevorderen; eene zaak, die niet alleen de grootste verontwaardiging verdient, maar zelfs, op eene voorbeeldige wyze, door den Souverain behoorde gestraft te worden.
Zie daar eene andere oorzaak, waarom myne Stelregels zo weinig ingang vinden, of werkstellig gemaakt worden, en echter zyn dezelven in allen opzichte gegrond, redelyk en billyk; de reden is klaar; ieder moet een eerlyk, nuttig en voor zyne bekwaamheden geschikt beroep zoeken, om dat 'er geen mensch is, of hy kan, op de eene of andere wyze, meer of min, nuttig zyn voor de Maatschappye en Zamenleeving. De Natuur heeft haare gaaven willen verdeelen onder de Menschen, om den eenen voor den anderen noodzaaklyk te maaken. De menschelyke behoeftigheden zyn de eerste fondamenten van alle Maatschappye; waarom de Natuur zommigen de bekwaamheid geschonken heeft, van zekere dingen te kunnen verrichten, waartoe anderen niet in staat zyn, en dezen hebben voor verrichtingen van een ander soort eene vatbaarheid, die den eersten geweigerd is. De een heeft een verheven en uitgebreid verstand in een zekeren omtrek; een ander heeft de gaave van oplettendheid en werkzaamheid, welken even
| |
| |
nodig zyn, om de zaaken, in dien omtrek voorvallende, haar volkomen beslag te geeven; zyn 'er Uitvinders nodig, daar worden anderen vereischt om dezelven behulpzaam te zyn; zo dat de Natuur haare goederen op eene ongelyke wyze aan haare Kinderen uitgedeeld heeft, doch zonder iemand te willen onteeren, naardien een Mensch, welken het geheel en al aan kundigheden ontbreekt, een even zeldzaam ding is als een Monster. Daar is derhalve geen persoon, die niet in staat is om iets te verrichten ten beste van het algemeene welzyn; doch zal hy van dienst zyn, dan moet men hem niet tot dit of dat beroep in zyne kindsheid schikken, maar men moet hem de beweegingen van zyn eigen hart laaten opvolgen; men moet hem zelven laaten kiezen; men moet vervolgens niet alleen zyne bekwaamheden, die hy tot het beroep zyner verkiezinge heeft, wel beproeven, maar in 't byzonder ook de redenen, welken hy voor zyne verkiezinge bybrengt; hoe verstandiger, hoe redelyker, hoe zuiverer zyne beweeggronden zyn, hoe zekerder men op de vastigheid zyner verkiezinge kan aangaan; men houde zich daarenboven zomtyds, als of men de gedaane keuze niet kan noch wil goedkeuren; men stelle hem hinderpaalen en zwaarigheden tegen dezelve voor oogen; indien het Kind als dan hardnekkig by zyne keuze blyft, indien het zich over onze weigering ongerust maakt, onze tegenwerpingen zoekt op te lossen, en onze zwaarigheden uit den weg te ruimen, dan kan men verzekerd zyn, dat zyne genegenheid voor dit of dat beroep zo sterk in zyn gemoed wortel geschooten heeft, dat hy niet rusten zal, voor dat hy zyn oogmerk bereikt heeft.
Is 'er nu niemand, die niet in staat is eenigen dienst aan de Zamenleeving te doen; is ieder een daar toe verpligt, om aan de oogmerken van den wyzen Schepper te beantwoorden, dan is het ook in alle opzichten ontwyfelbaar, dat men zich niet waardiglyk van deze verpligtinge kan kwyten, indien men zyne genegenheid, en de beweegingen van zyn harte niet op- | |
| |
volgt in de verkiezinge van een beroep; naardien men weinig, zeer weinig te wagten heeft van iemand, wiens talenten kwaalyk geplaatst zyn, die noch smaak voor, noch kundigheid heeft in 't beroep, welk hy aanvaard heeft; zodaanig een Mensch, derhalve, welke post, welke waardigheid hy ook mooge bekleeden, zondigt tegens die pligten, waarop de Maatschappye rust; door zyne kuiperye, en streeken om 'er toe te geraaken belet hy anderen om hunne talenten ten nutte van 't gemeen in een helder daglicht te stellen; de Maatschappy belet hy om daarmede haar voordeel te doen, en dus berooft hy 't algemeene welweezen. Om waarlyk nuttig te zyn voor anderen, moet men beter weeten dan anderen, wat men doet, of doen kan. Men vergelykt de Maatschappy by het Menschelyk Lighaam. De goede of kwaade gesteldheid van het Lighaam hangen af van de wyze, op welke ieder Lid zynen post verricht; de voeten zyn niet geschikt om de pligten van de Maag waartenemen; zy zyn echter even nuttig, even onontbeerlyk voor 't Lighaam; zy hebben echter hunne waarde; dus is een gering Arbeidsman, die zyn post in de zamenleeving wel behartigt, een waardiger Lid van dezelve dan een Burgermeester, of Veldheer, die zich in den hunnen kwaalyk gedraagen. Voornemens zynde, om nader te handelen over de schadelyke gevolgen, welke het aanvaarden van een beroep, waar toe men niet bekwaam is, der Maatschappye toebrengen, zal ik dit Vertoog eindigen, met eene aanmerkelyke passage, welke ik, met betrekkinge tot den Heere de Thou, in de Gedenkschriften van zyn leeven, geleezen heb. ‘Hy was niet onkundig, zegt die Schryver, dat de Koning hem, op aanbeveeling van zynen Vader, die gewigtige bediening toeschikte; maar zyne liefde tot de ruste, en de bekoringen, welken hy in de Letteroefeningen vondt, deeden hem dezelve aanzien als zo veel verschillende met zyne gewoone leevenswyze, dat hy niet besluiten kon dezelve te verlaaten, en eene andere, die vol van onrust was en zeer verschillende bezigheden vereischte, te omhelzen. Dus heeft hy, ge- | |
| |
duurende zyn geheele leeven, de waardigheden ontvlugt, welke men aan zyne verdiensten en geboorte schuldig was; maar die hy vreesde aan te neemen, zich altoos bekommerende, van dezelven boven zyne krachten te zullen vinden, en aan de algemeene verwagtinge niet te zullen beantwoorden: maar, na deze opmerkingen, verbande hy alle vreeze, dezelve en alle zyne inzichten in den boezem der Godlyke Voorzienigheid nederleggende, overtuigd, dat hy dezelve volgende, zich waardiglyk de eerampten, daar zy hem in gesteld hadt, gedragen zoude’.
R.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas.
|
|