| |
| |
| |
De Denker.
No. 294.
Den 15 Augustus 1768.
[De zelfkennis van onzen zeedelyken Staat aangepreezen door eenige ernstige bedenkingen.]
Alle wegen des Mans zyn zuiver in zyne oogen; maar de Heere weegt de Geesten.
Ik bevind my tegenwoordig in eene zeer ernstige luim. Myne Leezers en Leezeressen, die, uit iets zedigs en stigtends, geen vermaak of genoegen kunnen raapen, zullen ook, misschien, dit Blad nederleggen, als zy de Spreuk van Koning Salomo, die 't zelve op 't voorhoofd draagt, geleezen hebben. Eene plaats uit de H. Schrift is, voor lieden van dien stempel, een ongunstig teken, inzonderheid wanneer dezelve eene zaak
| |
| |
van dat belang behelst, waar van zy hunne gedagten, zo veel mogelyk, zoeken te verwyderen en aftetrekken. Dat zy egter dit halfblad met hunne leezing verwaardigen en 'er eenig nut uit haalen is myn wensch! Het beste deel myner Leezeren, des ben ik verzekerd, zal genoegen scheppen in myne keure, om over dit vermaan van den wysten der Koningen eenige aanmerkingen voortedraagen.
Zelfkennis van onzen zedelyken staat is een stuk voor ons Menschen van het allerhoogste belang. Alle Zelfbedrog is nadeelig, maar omtrent onzen zedelyken toestand mis te tasten is het allernadeeligst, dit geldt niet alleen het tydlyke; maar boven al het eeuwige. Deeze waarheid begrypt elk oplettend Mensch terstond en stemt ze toe. Gelukkig menschdom wilde gy altoos na die eerste en duidelyke inspraaken der Redenluisteren, en dezelve, met de daad, opvolgen, hoe veel zou zulks toebrengen om u, langs den kortsten en zekersten weg, ter gelukzaligheid optevoeren! - Maar, neen! de ydele en dwaashartige Mensch stopt vaak de ooren voor die heilzaame raadgeevingen en getrouwe lessen; hy schynt geneegen om zichzelven te bedriegen ook in dit stuk van 't allerverste vooruitzigt, en dit is een dier veelvuldige gevallen, waarin hy zyne verkeerdheid des harten, op 't zigtbaarst, laat doorstraalen. Alle eeuwen hebben hier van ontelbaare blyken opgeleverd; en de dwaasheid van den eenen Mensch, wel verre van anderen tot een baak te strekken, en niet op de zelfde klip te zeilen en te stooten, heeft de dwaasheid in anderen als hervoortgebragt en aangemoedigd, in zo verre dat dezelve als eenen algemeenen handel voorkomt aan 't opmerkend oog van eenen aandagtig beschouwer.
Dit vertoon van zaaken hadt reeds plaats in Salomos tyd, waarom hy de Spreuke heeft te boek geslaagen, alle wegen des Mans zyn zuiver in zyne oogen, maar de Heere weegt de Geesten. Waar mede hy wil zeggen dat de Menschen, over 't algemeen, geneegen en gereed zyn om zich, ten aanzien van hunnen zedelyken staat, van hunne inzigten en handelingen te bedriegen, en
| |
| |
hunnen wandel in gunstiger licht, dan zy behooren, te beschouwen.
Maar bedriegen zich alle Menschen? Is 'er niemand die zynen zedelyken toestand kent? Verre van daar!
Religiosus is geoefend in den Godsdienst, kundig in zynen pligt, hy handelt, zo ver de menschlyke zwakheid toelaat, daar mede overeenkomstig, en oordeelt dat zyne wegen zuiver zyn, in zo verre de zuiverheid op deeze alzins onvolmaakte wereld kan bereikt worden; hy bedriegt zich niet, hy bezit een hart dat hem niet veroordeelt, en weet dat God hem niet zal veroordeelen - Improbus weet wat de Godsdienst van hem afvordert; hy heeft in zyne jeugd eene verstandige en Godvrugtige opvoeding genooten; maar is door de kragt der verleidinge, tot eenen ongebonden wandel, weggesleept, en ziet, in die weinige oogenblikken, welken hy zich vergunt om ernstig te denken, zyne wegen niet voor zuiver aan. - Dit doet Simulator ook geenzins, zyn hart is der booze Geveinsdheid, waar aan hy zich dagelyks schuldig maakt, maar al te wel bewust, 't geen hy voor anderen poogt te bedekken, en, met de daad, bedekt, kan hy voor zich zelven niet ontveinzen.
Dan schoon men Lieden van den bovengemelden aart hier billyk uitmonstert, blyft egter het getal der geenen, die zichzelven bedriegen, zeer groot.
Tot het zelve behoort die gansch groote menigte van Menschen, welke geene of eene zeer gebrekkige kennis van den Godsdienst hebben, die onkundig zyn van de betrekkingen, waar in zy staan, als mede van de pligten, uit die betrekkingen voortvloeiende, en dus de regelmaat missen om nauwkeurig, en naar behooren, over hunne daaden te oordeelen. En juist diezelfde Onkunde, welke dit gebrek te wege brengt, veroorzaakt mede dat zy in dit gebrekkige zichzelven vergenoegen, en denken hunnen pligt te betragten, zy blyven dus voortleeven zonder omzien, en worden met de jaaren, noch wyzer, noch beter,
| |
| |
niets zet hen daar toe aan, zy zyn wel te vrede over zichzelven.
Hier toe moeten desgelyks gebragt worden allen, die, deels door de gemelde onkunde, deels door eene slordige en onverschoonlyke nalaatigheid, zich ten regel stellen, men moet leeven gelyk andere Menschen leeven, en geen uitstek weezen, die, overeenkomstig met dit buitenspoorig beginzel, hunne wegen voor zuiver houden, wanneer ze niet erger of slegter leeven dan hunne medeburgers, hunne tyds- en geloofsgenooten. Dit is, in der waarheid, een algemeene oorsprong van Zedenverbastering! want hoe veele snoode en godlooze bedryven staan in geen kwaaden naam by lieden van de Mode, en deezen zyn de baakens, die in 't oog gehouden, die gevolgd worden. Zy gebruiken de oude list, maar welke in uitwerking en kragt voor geene nieuwe behoeft te wyken, om verzagtende en verkleinende naamen aan de grootste en gruwlykste zonden te geeven. - Van den Godsdienst op eenen laagen en spottenden trant te spreeken, heet wat weelderig en levendig van vernuft te weezen. - De hebbelyke Dronkaart drinkt slegts een sterk glas wyn. - De Toornigste en Wraakzugtigste Mensch is wat ligt geraakt, wat zeer gevoeling in het punt van eer. - Onkuisheid en Hoerery staan niet hooger te boek dan eene drift, eene verschoonbaare drift, der jeugdige jaaren. - De Gierigaart en Schraapzugtige, die allerlei boos gereedschap gebruiken om den naasten kwaad te doen, de banden van Regtvaerdigheid, Goedetrouwe, en Liefde te schenden, worden spaarzaam en snedig in den handel geheeten. Dus wischt men van de snoodste euveldaaden alle tekens van schande en veragting af, zy draagen het brandmerk niet, 't welk zy met regt verdienen. Ja, dat nog veel verder gaat, eene soort van valsche eere wordt aan het plegen van eenige ondeugden gehegt door menschen tot dat Toppunt van boosheid opgeklommen, dat ze heerlykheid in hunne schande stellen. Bv deeze onverlaaten zich vergelykende kan men, in vergelyking gesprooken, schoon zeer bevlekt, nog al zuiver voorkomen. 't Is de Gewoonte die het
| |
| |
oog verblindt, het oordeel verbystert, en eene averechtsche volgzugt ongevoelig gaande maakt. De jeugd, de dikmaal weinig onderweezene, en altoos onervaarene jeugd ziet de in zwang gaande misdryven pleegen door ouder van dagen, en slaat, zonder erg of nadenken, het zelfde spoor in, en, op deezen voet, worden de ondeugden ongemerkt van 't eene geslacht aan 't andere overgeleverd, en eene ongebondene eeuw staat ligt van eene nog zedenloozer gevolgd te worden, terwyl men te midden der boosheid, door 't vooroordeel der Gewoonte begogeld, de besmette wegen voor zuiver aanziet.
Nog anderen, en in geen klein getal, betreeden eenen anderen weg, die mede op Zelfbedrog uitloopt, zy betragten, voor 't oog der Wereld, de Deugd en meenen by zichzelven ook Deugdzaam te zyn; maar zy vellen een verkeerd, een gansch partydig oordeel over den oorsprong hunner bedryven en de roerzels hunner daaden. - Fervidus staat met den grootsten en brandendsten yver de Leer voor, welke hy Regtzinnig noemt, hy doemt de Kettery, zonder de Ketters te spaaren, op den predikstoel, bestrydt dat snood gebroedzel in geschrifte, en zoekt alles wat een zweem van nieuwigheid heeft te verdelgen, hy gloeit in alle zyne verrigtingen, zo hy waant, van yver voor God en Godsdienst; doch zyne andere daaden strekken tot genoegzaame blyken om te doen vermoeden, ja als hoogwaarschynlyk vast te stellen, dat tydlyk belang en trotscheid 'er niet weinig onder speelen. - Fucosus vaart hevig uit tegen de heerschende gebreken en kan zelf het bestraffen van onverschillige daaden, die eenigzins tegen zyn begrip zyn, niet nalaaten; en hy meent dit doende zich van zynen pligt wel deegelyk te kwyten; maar alles wel ingezien zynde bevindt men, dat hy den dekmantel van Godsdienst gebruikt om aan zynen bitteren aart, in het bedillen en berispen van anderen, te vryer bot te vieren. - Beneficus wil zich zelven diets maa- | |
| |
ken, dat hy, door menschliefde en Christlyke milddaadigheid, aangespoord wordt in het doen van groote aalmoessen; doch heimlyk port hem de hoogmoed om milddaadiger te heeten dan zyn ryke Buurman. - Revocator ontdekt, by den uitkomst, de verkeerdheid eeniger handelingen, hy wil geen schuld bekennen, zyne dwaaze eigenliefde kan die schok niet uitstaan, hy beroept zich op de zuiverheid zyner oogmerken, de goedheid zyner inzigten, en weet, langs deezen weg, de snoodste stukken te vergoelyken, aan alles eenen glimp van braaf en deugdzaamheid te geeven; en hy wordt, door het poogen om dit by anderen te doen, by zichzelven van zyne onschuld overtuigd. Wie kan hen beschouwende nalaaten uit te roepen? Wondere verkeerdheid! eerst bedriegt gy uzelven, en aan uzelven ontdekt zynde poogt ge anderwerf die rol te speelen! welk een geweld doet ge niet op uw geweeten! hoe verkragt gy hetzelve! hoe zal het eerlang geheel ongevoelig worden!
Niet weinigen der geenen, die op de Lyst der Zelfbedriegeren moeten geplaatst worden, stellen een verkeerd begrip van de zonden, uit de Zwakheid en Broosheid onzer natuure voortspruitende, tot eenen grondslag hunner Zelfmisleiding. Elk, zeggen zy, heeft zyn zwak, en ik het myne, een volmaakt mensch staat nog gebooren te worden. Met dus een denkbeeld gaan zy in dit zwak voort, en vieren bot aan hunne lusten, tot dat het in eene volslaagene diepgewortelde hebbelykheid verandert, terwyl die nog den naam van Zwakheid draagen. Parcipromus heeft zo lang het zwak gehad van zeer op geld en goed gezet te weezen, dat hy een volslaagen Gierigaart geworden is. - Ambitiosus, volgens zyne eigene bekentenis, eenigzins behebt met het Zwak van Eerzugt, heeft het zoverre gebragt dat deeze drift het rigtsnoer en dryfveer is van alle zyne daaden, alles onderschikt hy aan dit onrustig beginzel. Schendt Parcipromus
| |
| |
de goede Trouw om grooter winst te doen, zuigt hy den Wees en Weduw uit; maakt Ambitiosus zich schuldig aan slinksche streeken om den goeden naam van eenen anderen, die hem op het pad van eere in den weg staat, te schenden en dus den voet dwars te zetten; of slaat hy, dit mislukkende, tot fellen wraaklust over 't komt alles op rekening van de Zwakheid; zy zien beiden hunne wegen voor zuiver aan.
Allen deezen, (waar by nog veele anderen zouden kunnen gevoegd worden, als die, door verkeerde bevattingen van den Christelyken Godsdienst, op eene zeldzaame wyze, hunne wegen gezuiverd agten,) bedriegen zich omtrent hunnen Zedelyken staat, en zyn in eenen allergevaarlyksten toestand; naardemaal zy het kwaad niet zien, of, op 't minste gezigt daar van, de oogen sluiten. Want, in hoe veelvuldige bogten de bedrieglykheid des harten zich ook kromme, hoe zeer geneegen en gereed de Menschen ook mogen zyn om zich voor zichzelven te vermommen. De Heer weegt de Geesten. Een kort maar allerkragtigst zeggen, 't welk in zich behelst, dat God Alomtegenwoordig is en Alweetend, - dat hy zich der Menschen bedryven aantrekt en over dezelve naar waarheid oordeelt - dat hy de Deugt bemint en de Ondeugd haat - dat hy de laatstgenoemde zal straffen en de eerstgemelde beloonen. Stellingen van het hoogste gewigt, die ik niet zal uitbreiden; maar aan de ernstige bedenking van elk bedagtzaam hart overlaaten. Eene ernstige bedenking, welke 't zelve tot een nauwkeurig, een dikwyls herhaald, en onpartydig Zelfonderzoek zal aanzetten, weetende dat, hoe wy hier onszelven ook mogen vleien, en 'er gemaklyk afkomen voor de Regtbank van een bedriegend Geweeten, eene tweede verhooring in een ander geregtshof zal plaats hebben, in 't welk naar waarheid zal geoordeeld worden.
| |
| |
Ik besluit dit myn Vertoog met de woorden van Salomo, wanneer gy zegt, ziet wy weeten dat niet; zal hy niet, die de harten weegt, dat merken? en die uwe ziel gade slaat, zal hy het niet weeten?
L.S.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas.
|
|