De Denker. Deel 6 (1768)
(1769)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
Heer Denker!Op eenen blyden morgen, onlangs, eenige vrolyke beemden en belommerde laanen doorgewandeld hebbende, plaatste ik my in een groen priëel, over een' vyver, zyn uitzicht hebbende op eenige velden, die tegen een boschje stuitten. Vol vergenoeging, over de aangenaamheid der bloeijende Lente, liet ik myne oogen gaan op 't gedierte, dat voormy | |
[pagina 178]
| |
onbezorgd graasde. Myne ooren werden gestreeld door den liefelyken wildzang van 't gevogelte, rondom my in 't geboomte kwinkeleerende, terwyl de ryzende Zon, de geurige daauwdruppels van het aardryk opdroogende, alom licht, warmte, vruchtbaarheid en vreugde verspreidde. Het gezicht, van zo veel heils rondom my, ontstak myne Ziel in eene Godsdienstige Vreugde. Ik raakte aan het denken over de alles vervullende goedheid des Maakers van dit aardsche Paradys, die, ten nutte van Mensch en Vee, de geheele Natuur met zyne weldaaden vervult. Hoe goed, dacht ik, is de Heer aan allen! Hoe vol de geheele Aarde van zyne goederen! Neiging om wel te doen, begeerte om gelukkig te maaken, deed hem schepselen voortbrengen, voor aangenaame aandoeningen vatbaar, bekwaam om elk, naar zyne natuure en omstandigheden, in dit leven met vermaak en geluk te genieten. Ik zie de Zon, op hoe onmeetbaaren afstand van deeze aarde geplaatst, haare straalen tot ons zenden om ons te verkwikken en te verwarmen. Van haar de verwisseling der saisoenen, 't heugelyke daglicht, de wasdom des aardryks, het leven der Scheppinge. De Maan op haaren juiste afstand geplaatst, om duistere nachten te verlichten, en de Ebbe en Vloed der wateren te bevorderen. De geheele Natuur geopend, als een voorraadschuur voor alle leevende wezens. De Aarde en Wateren, ter voortbrenging en woonplaatse, het licht en de warmte, ter vervrolyking en koestering, de lucht ter bevordering van leven en beweeging. Dus is alles vervuld met Schepselen, vervuld met heil, welk die omringt. De onbezielde We- | |
[pagina 179]
| |
zens, onbekwaam tot genieting van geluk, vertoonen door hunne natuur en schikkinge de verwonderlyke Macht en Wysheid des aanbiddelyken Maakers. Zy vertoonen tevens zyne Goedheid, daar zy alom tot nut en tot vermaak der gevoelige en leevende Wezens geschikt zyn. Deezen vinden, elk naar eisch zyner natuure en behoeften, 't noodige ter onderhouding, 't verkwikkelyke ter vermeerdering van hun genoegen. Ieder voorzien van de vereischte vermogens en ledemaaten naar zynen toestand en levenswyze, geplaatst daar 't noodige ter vervulling zyner behoeften te vinden is, voorzien om op zyne wyze in den langeren of korteren leeftyd en rang, door den Schepper voor ieder soort en geslacht bepaald, gelukkig te leeven. Roept dus niet al het geschapene met luider stemme uit de grootheid en de goedheid van den wyzen Maaker? Het schitterend geweld der starren, door de ontsachelyke Majesteit van zynen flonkerenden glans. De zon, door haar heerlyk licht, en koesterende warmte. Het gedierte, vrolyk huppelende in de velden, de visschen dartelende in de wateren, het gevogelte lieflyk zingende in 't geboomte, klapwiekend zweevende door de lucht, door de blyken van vreugde die zy geeven. Ook de bloemen des velds, door de aangenaame schakeering van haare kleuren, en de verkwikkelyke geuren, waarmede zy de lucht vervullen, vertoonen de konst des Stichters van dit aardsche Paradys. Dezelfde macht, dacht ik wyders, die by de vorming der Waereld alles dus heerlyk heeft geschikt, werkt nog met eeuwige toezicht, op dat | |
[pagina 180]
| |
alles in orde blyve, en naar de eenmaal vastgestelde wetten der natuur, altoos zoude blyven voorgaan. Dezelfde goedheid blyft steeds voor den welstand der leevende Wezens zorgen. De glansryke hemellichten houden hunnen geregelden loop. De onderscheidene saisoenen gaan hunnen vasten gang, en ieder levert het zyne ten nutte van menschen en vee uit. Sedert zo veele eeuwen, als deeze Aardbol ten verblyve van leevende Schepselen gediend heeft, sterft geen geslacht van dieren uit, of neemt tot algemeene verwoesting van andere geslachten de overhand. De Aarde levert steeds dezelfde gewassen tot voedzel op. Geene soort heeft, over het geheel, gebrek aan onderhoud; en de ongewoone rampen, die hier of elders vallen, strekken zich nooit algemeen uit. De natuur herstelt ras de geleeden schade, en bloeit als vooren: zo dat een schaarsche oogst daarna door een dubbel gewas vergoed wordt. Zelfs dingen, die in hunne natuur strydig zyn, worden derwyze getemperd, dat het geheel in goeden stand blyft. Aan de woede der zee zyn paalen gesteld, die zy niet overschryden mag. De koude des winters strekt tot rust en verkwikking van het uitgeputte aardryk, de hitte des zomers doet de gewassen der aarde ryp worden, en de plasregens van den herfst bereiden het geboomte, om in de bloeijende lente een' gezegenden oogst te belooven, stormwinden en onweders zuiveren de lucht, en, schoon hier of daar vreesselyk in hunne uitwerkingen, strekken tot heil van 't algemeen. Hoe munt nu de mensch, dat edel pronkstuk van des Maakers wysheid en goedheid, uit boven de rest der bezielde Wezens op aarde. In | |
[pagina 181]
| |
houding en gestalte van de redenlooze schepselen verfchillende vertoont hy in zyn gelaat den voortreffelyken geest, die hem bezielt, en heft het hoofd naar boven om te zien, om optemerken, om zynen Schepper te verheerlyken. Het leevendig en verstandig schoon van zyn aangezicht overtreft alle ander zichtbaar schoon in de Natuur. Met oordeel en vryheid begaafd kan hy over alle andere schepselen regeeren, en die ten zynen nutte en vermaak gebruiken. Door de uiterlyke zinnen kan zyn verstand het goede, het schoone, het verhevene, den uitgebreiden invloed der algemeene goedheid op dit geheele Samenstel der leevenlooze en leevende Weezens opmerken, en smaaken: door zyne Reden en Geheugen denkbeelden vormen en vergelyken, zich het voorleedene herinneren, het tegenwoordige beschouwen, het toekomende vooruitzien, onderscheiden van waar voordeel te wachten of onheil te vreezen staat; door spraak anderen zyne gedachten mededeelen, en, door 't hooren van de hunnen, 't aangenaame en nutte van onderlinge redenwisseling smaaken. Van natuur geneigd tot een gezellig leven kan hy de tedere genoegens der vriendschap en der samenleving genieten; en door de vervulling der wederzydsche behoeften, door gezellige huwlyksliefde, een geluk smaaken, aan de rest der lighaamelyke Schepselen onbekend. Wordt het lighaam door ongesteltheid aangegreepen, hy kan de heilzaame middelen, die de natuur en konst opleveren, ter zyner herstelling gebruiken. Het leven, de gezondheid, 't gebruiken van spyze en drank, de voldoening der verdere na- | |
[pagina 182]
| |
tuursdriften zyn voor hem bronnen van lighaamelyk genoegen, welk hy met het onvernuftige Vee gemeen heeft: maar de verstandelyke vermaaken van gezelligheid, verkeering, verstandelyke oefening en bespiegeling, vooral de zelfbewustheid van een welgesteld gemoed, verschaffen hem edeler aandoeningen, waardoor, hy boven 't redenlooze Vee uitmuntende, in rang praalt aan de verhevene bewooneren van de zalige verblyfplaatsen der volmaaktheid. Dus is de mensch het edelste schepsel hier op aarde; 't eenigste, dat, door de natuurlyke reden en openbaaring, de verzekering der byzondere gunste van zynen Schepper heeft ontvangen; leevende onder den invloed der onmiddelyke voorzienigheid, die dikwils tusschen beiden komt, schoon op eene onzichbaare wyze, om haare oogmerken met de menschen te bevorderen, tot straffe der boozen, tot redding der goeden, tot zegening van allen. Ja, daar de mensch door de Christelyke Openbaaring, zich genoodigd ziet tot den rang der eeuwigleevende Wezens, ziet hy den Hemel zelve voor hem geopend. Daar God zelf zich vernedert om zich den Vader der menschen, en nietige aardwormen zyne Kinders te noemen; daar Hy hunne overtreedingen genadiglyk vergeeven wil, en den broozen mensch verheffen ten onsterflyken bewooner van het eeuwig ryk der zaligheid; wat blyk van goedheid blyft 'er over dat de mensch niet, of hier, of hiernamaals, van de volmaakte Bron aller zegeningen kan en zal genieten? Dezelfde mensch, die door de natuurlyke vermogens eener redenlyke ziele niet alleen, maar ook door | |
[pagina 183]
| |
de zedenlyke vermogens van eenen geheiligden wille, Gods beeld hier op aarde vertoond heeft, zal ook in den staat der toekomende volmaaktheid het onsterflyke beeld zyns Scheppers in heerlykheid, in heiligheid, en in gelukzaligheid vertoonen. Zie daar dan de Opperste Goedheid omtrent den mensch werkzaam tot zyn eeuwig heil. Schoon alle Schepselen op deeze waereld in de uitwerkingen van Gods Goedheid deelen, en de vloed der algemeene weldaadigheid, door 't gansch Heelal verspreid, allen bestroomt, is het de redelyke Mensch alleen, die de werkende Goedheid des Goedertierenen Onderhouders opmerken en naarspooren kan. De mensch alleen kan deswege erkentenis en blydschap gevoelen, God ten voorwerpe zyner dankbaarheid en liefde maaken, en uit alle gaaven nut trekken, om ze tot verheerlyking des Scheppers te besteeden. Dat dan altyd vrolykheid, dankbaarheid en erkentenis aan den weldaadigen Schepper myne Ziel vervulle! Ik zal steeds trachten de goederen deezes levens met vergenoeging te genieten, in overtuiging van de goedheid, die my omringt. Ik zal de onvolmaaktheden deezes leevens kloekmoedig draagen, in overtuiging van de Voorzienigheid, die my beschermt, van de Almacht, die ten mynen nutte werkzaam is. Ik zal den dood zelfs niet schroomen, om dat die my zal overvoeren tot de volmaakte genietingen van 't hoogste heil, welk de eeuwige Liefde Gods my doet verwachten in een toekomend leven. Daar zal ik, met de veredel- | |
[pagina 184]
| |
de en onsterflyke vermogens van een gezaligd wezen, de hoogste heilgoederen, die de Opperste Goedheid, door volmaakte magt ondersteunt, kan schenken, tot in eene eindelooze eeuwigheid genieten.
K.G.
P.S. De Vriend Albert Jansen en Mevrouw Fexia Weetgraag gelieven niet kwalyk te neemen, dat ik geen gebruik denk te maaken van hunne Brieven. Zy kunnen dezelven by de Erven HOUTTUYN terug ontvangen.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |
|