De Denker. Deel 6 (1768)
(1769)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
De Denker.
| |
[pagina 162]
| |
den op alle Filosoofen, die een weinig hebbelyker, dan zy, voor den dag koomen, en zich ordentelyk laaten scheeren, het gemeen wisten te begochelen, opteruien en aan hun snoer te krygen: en preezen het wys en verstandig beleid van den Vorst, en 's Lands Grooten, in 't beteugelen van derzelver trotsche, heerschzugtige en vervolgzieke oogmerken, om niet slegts over de Eclectici, maar, na dat men deezen uitgeroeid heeft, ook over den Keizer, en de Grooten des Ryks, den baas te speelen, indien deezen, ten eenigen tyde, mogten goedvinden zich, tegen het gezag en de agtbaarheid der Baarden te verzetten, en den Heeren Filosoofen te vergunnen, om, naar welgevallen, de Baarden een weinig korter, als tot nog toe gebruikelyk was, onder de meesten van hunne Sekte, te draagen. Vorscheidene andere discoursen vielen 'er, over het voorgevallene met die getabbaarde, en by het Gemeen blindelings aangebedene, Heeren Filosoofen, geduurende, en sedert, den Tartaarschen Oorlog, in dat wyd uitgestrekt gebied, voor, naardien eenigen van 't gezelschap deswege vry wel onderregt scheenen te zyn. Een Heer, dien ik niet kende, met eenen onzaggelyken ronden hoed, eene kastanje donkere paruik, en een uitgestreeken weezen, in 't gezelschap gekoomen, om den Huiswaard te spreeken, hoorende, dat 'er van het door my medegedeeld Berigt, wegens den Chineeschen Filosoofischen Oorlog, gesprooken wierdt, maakte eenige aanmerkingen op sommige gesprekken, en sprak met de uiterste veragting en verontwaardiging van hetzelve. Hy vertelde, dat hy, van goeder hand, in 't zekere onderregt was, dat men op dat Berigt in 't geheel geenen staat kan maaken; dat hetzelve, zoo niet geheel, ten minste voor een groot gedeelte, valsch en leugenagtig is, en door den Korrespondent van zyn' Vriend, den Denker, uit zynen duim gezoogen; dat de Denker, door een altegroot vertrouwen op zyne Korrespondenten, hetzelve, onvoorzigtiglyk, in zyn voortreffelyk Werk heeft ingelast, althans dat een ieder, die slegts een weinig kan Denken, hetzelve voor kwaadaartig en te gelyk belagchelyk moet houden. Ik verschrikte, en vraagde hem, of hy in staat was, de valschheid van dat Berigt te kunnen aantoonen? Ja, | |
[pagina 163]
| |
was zyn antwoord, dat kan ik doen; het gezelschap verzekerende, met een stemmig en ernstig weezen, dat hy zulks uit een' Brief, met diezelfde Schepen, (met welken myn Vriend zyn Berigt ontvangen hadt,) uit China ontvangen, kon bewyzen. Hy haalde een papier uit den zak en las het volgende voor. ‘De Voorregten, die de Preciesen, boven de Eclectici, China genieten, zyn eene Willekeurige vergunning van den Keizer, daar de Preciesen geene Schuld toe hebben. - Niemand wordt in China in zyne Vryheid, wegens verschillende gevoelens, in 't allerminste Benadeeld. - Niet de Preciesen, of de Keizer, en Grooten des Ryks, door derzelver ophitzing en aanstooking, maar de Eclectici zelven, zyn de Oorzaak, dat hun, van 's Keizers wege, eenige Burgerlyke Voorregten onthouden worden. - Nooit hebben de Preciesen ondernomen, zelfs Nimmer in den zin gehad, om de Eclectici, over de Waarheid en Valschheid van zekere Filosoofische Stellingen, by den Keizer, Gehaat te maaken, en hebben hun nimmer eenige Moeite aangedaan. - 't Is een Kwaadaartig voorgeeven van de Eclectici, om de Preciesen bespottelyk te maaken, dat deezen de Wysbegeerte, in hunne ruige Baarden en ontzaglyke lange Knevels, stellen, daar het bekend is dat zy, zoo wel als de Eclectici, 'er opgezet zyn, om hebbelyk voor den dag te koomen, en ook van tyd tot tyd 'er vry knapper beginnen uittezien, dan de eerste Verbondmaakers, van welken sommigen 'er vry morzig uitzaagen. De Eclectici is het niet te doen, zoo als zy voorgeeven, om met de Preciesen in Vreede te leeven: neen! verre van daar! maar hun oogmerk is, om, met de Preciesen bevredigd zynde en hun vertrouwen gewonnen hebbende, hen te foppen, den baas over hen te speelen, en hen van die voorregten, die zy nu bezitten, te berooven, en 'er zichzelven van te bedienen. De Preciesen hebben ze in den neus. Zy zyn zoo mooi niet, als zy zich wel voordoen. - Het staat: dewyl dit overal in 't oog begint te loopen, en men den Keizer doet voorkoomen, als een Begunstiger, Voorstander en Beschermer van een deel zotte Filosoofen, die de Wysgeerte in den Baard stel- | |
[pagina 164]
| |
len: het staat zoodanig in China met de Eclectici geschaapen, dat het hun geraaden is te Zwygen, zich met de Rust en Vryheid, die zy genieten, door de gunst en inschikkelykheid van de Preciesen, te vreede te houden, en blyken te geeven, (het geene zy, volgens het voorgeeven van dien Vriend, niet doen,) dat zy de pligten van een' Goed Burger weeten en Betragten. - De Generaals, die met hunne Strooppartyen op de been zyn, doen zulks alleen uit Liefde voor de Eclectici, en uit verschuldigden Eerbied, en diepe Hoogagting, voor den grooten Confusius, die door het af knippen van hunne Baarden, en het doen van allerhande belagchelyke Proeven, gehoond, getergd en Onteerd wordt. - 't Is een Uitstrooisel van de zyde der Eclectici: om het gemeen de wapenen tegen hen ter neder te doen leggen, en te maaken dat niemand onder de Preciesen zal willen dienen, uit vreeze van allen in de pan gehakt te worden: 't is onwaaragtig, dat zyne Excellentie, die man voor man wilde laaten zweeren, om de Baarden te laaten groeijen, zoo lang zy wassen kunnen, Totaliter zou geslaagen zyn. Hy zal binnen weinig dagen slag leveren, en het zoo verre zoeken te brengen, dat de Eclectici zelven genoodzaakt zullen weezen, in hunne eigene Kollegien, volgens zekere wetten, door eenige Wysgeeren opgesteld, het zy ze willen of niet, te moeten Filosofeeren, dewyl 'er zonder zulke wetten geene goede orde, onder eenig Genootschap van Filosoofen, kan zyn, maar alles in de uiterste verwarring moet loopen. Die Heer heeft een regt Filosoofich oogmerk in het opvatten der wapenen. Het geschied ter beteugeling van de rustverstoorende en alles in verwarring brengende Eclectici.’ Na dat wy deeze en meer soortgelyke vertellingen, en slegte dingen van de Eclectici, aangehoord hadden, en sommigen van 't Gezelschap, op dezelven, eenige aanmerkingen hadden gemaakt, scheidde het zelve. Den volgenden morgen ging ik by myn' Korrespondent, en vertelde hem hetgeene ik den voorigen avond gehoord hadt. Myn Vriend grimlagte en sprak. ‘Het geene ik u medegedeeld heb, wegens den Oor- | |
[pagina 165]
| |
log onder de Filosoofen in China, kan het strengste onderzoek der waarheid doorstaan. Myn Korrespondent, in dat Waerelddeel, is een Kundig en Eerlyk Man, op wiens berigten men volkoomen staat kan maaken. Ook heb ik andere Brieven onder my, die met zyne Verhaalen in alle deelen, volmaakt, overeenstemmen. Zelfs heb ik de eerste Bescheiden van het voorgevallene, onder de Filosoofen in China, voor, geduurende en sedert den Oorlog der Chineesen met de Tartaaren, tot heden toe, dewyl myne Voorouders, gelyk ik, altoos sterken handel dreeven op dat Gewest, en altyd groote Lief hebbery hadden, zich naauwkeurig te laaten onderregten, aangaande den Staat en de Lotgevallen der Geleerdheid en Geleerden, in dat wyduitgestrekt Gebied. Ik zal de oorsprongelyke Papieren nazien, en u, wegens het aan u verhaalde, naar waarheid onderregten, zoo dra myne Bezigheden zulks eenigzins toelaaten.’ Het heeft, wegens de volhandigheid, en daarop gevolgde ligte onpasselykheid, van mynen Vriend, tot in de jongstvoorledene week aangeloopen, eer my het toegezegde Berigt is ter hand gesteld. Dus luidt hetzelve. | |
Historiesch verhaal, waar in sommige vertellingen, en het daar uit verspreid gerugt, als of in het berigt, wegens den Filosoofischen oorlog in China, eenige Onwaarheden voorkoomen, worden getoetst.Dat de Voorregten, die de Preciesen, boven de Eclectici, in China genieten, eene willekeurige vergunning van den Keizer zouden zyn, daar de Preciesen geene schuld toe hebben, zoo als men u heeft zoeken diets te maaken, is een onverschoonlyk, en den Keizer hoonend, vooroordeel, een lak, dien sommige Baarden, om by de Geestelyken en het Gemeen in China, en by de Filosoofen in andere Landen, hun Filosoofisch point d'honneur te bewaaren, tegen hun beter weeten, den Keizer aanwryven. In de echte stukken, van de vroegste geschillen onder de Filosoofen in China, lees ik | |
[pagina 166]
| |
woordelyk. ‘Voor de Opregting van 't Verbond deeden de Preciesen en de Eclectici Proeven in dezelfde Kollegiën, en werden van den Keizer even zeer begunstigd. De Preciesen, meest Persiaanen van afkomst, bemerkende, dat verscheidene luiden van aanzien, zelfs de Keizer en eenige eerste Grooten van het Ryk, gaarne zouden zien, dat zy niet alleen op de Persiaansche, maar ook op de Chineesche wyze, zoo als de geboorene Onderdaanen van den Keizer veel al de gewoonte hadden, hunne Proeven deeden; en van tyd tot tyd ziende, dat de Eclectici in groot aanzien raakten, en daar door de Persiaansche Filosofie den doodsteek wierdt gedreigd; de Preciesen, met de zaak verlegen, wenden voor, dat de Leer der Eclectici eenige schadelyke, en Confusius onteerende, nieuwigheden behelsde, en verweeten hun zulks openlyk. Deezen verantwoordden zich, en zeiden, dat Confusius wilde dat men een weinig hebbelyker, dan de Persiaanen tot nog toe gedaan hadden, voor den dag kwam. Waar tegen Partyen wederom het hunne inbragten, beweerende dat zy, volgens de instellingen van Confusius, hunne Baarden op de juiste lengte droegen, zulke koorden aan hunne Tabbaards, en zulke kwasten op hunne Mutzen, hadden, als een regt Filosoof behoorde te draagen. Na eenigen tyd in eenen hevigen stryd door-gebragt te hebben, werdt voorgeslaagen, in eene Byéénkomst van Filosoofen, het Geschil in der minne af te doen. De Keizer en de Grooten des Ryks bewilligden in het houden eener Vergadering. Ras werdt de Keizer met de zaak verlegen. In plaats van de Geschillen behoorlyk te onderzoeken en in der minne te vereffenen, dat het voorgeven en te gelyk de last van den Keizer was, wist men het van de zyde der Preciesen, die vreesden, dat zy korter Baarden zouden moeten draagen, daar henen te wenden, dat men alles by meerderheid van stemmen zou afdoen. Hier mede waaren de Eclectici gefopt. Deezen werden buiten de Vergadering gehouden. Waar door de Preciesen, Partyen en Regters te gelyk, doen konden, 't geene zy wilden, die dan de Eclectici ook eerlang zonder Bermhartigheid veroordeelden, en | |
[pagina 167]
| |
het zoo verre bragten, dat hun stilzwygen wierdt opgelegd, onder bedreiging van Ballingschap, Gevangenis, of andere Straffen, zoo als het zich best schikte. De Keizer en 's Lands Grooten zouden daar toe nooit zyn gekomen, hadden zy zich door de Preciesen niet laaten bedotten, en door hunne beloften, om alles, by meerderheid van stemmen, vreedzaam te schikken, zich te verre met hun ingelaaten. Het kon toen niet anders. Ook eischten de vervallene Finantien spoed, om de Vergadering, zonder op eenige andere middelen van redres te letten, af te breeken. Daar zou geen stuiver in 's Lands Schatkist, die byna uitgeput was, door den Oorlog tegen de Tartaaren, gebleeven zyn, hadt de Vergadering nog eenigen tyd geduurd. De Kosten liepen hoog. Sommigen rekenden schrikkelyk grof. Zelfs ontzag de Voorzitter van de Vergadering zich niet, om meer Daggelden in Rekening te brengen, dan hy Zittingen hadt bygewoond.’ Die onbeschofte Rekening wordt nog in China bewaard. Ik heb 'er een echt Afschrift van onder myne Liefhebbery van de Chineesche Filosoofische Oudheden. Oordeel nu, Myn Heer! of de Keizer, dan of de Preciesen de oorzaak zyn, dat de Eclectici, in sommige Voorregten, met de Preciesen, niet mogen deelen. Dat Niemand, zoo als u verteld is, in China in zyne Vryheid, wegens verschillende gevoelens, in 't allerminste benadeeld wordt, is een onvergeeflyk voorgeeven. 't Is eene uitgemaakte zaak by allen, die de Chineesche Geschiedenissen geleezen hebben, en ik heb 'er de oorsprongelyke stukken van in handen, dat alle Filosoofen in China, die het gezag van Confusius erkennen, het zy Persiaanen, het zy Inboorlingen, het zy ze doorfilosofeeren, het zy ze hun gemak houden en gelooven, dat de oude Proeven onverbeterlyk zyn, het zy ze den Baard geheel of half laaten afscheeren, of geheel in 't wilde laaten groeien, het zy ze geele, blaauwe, roode, oranje, of paarze, koorden aan hunne Tabbaarden, en drie of vier kwasten aan hunne Mutzen, draagen; dat zy allen, zonder onderscheid, zouden deelen in dezelve Burgerlyke Voordeelen, volgens eene vrywillige Overéén komst met elkanderen, en plegtigen Eed en Verbintenis aan elkanderen gedaan, toen | |
[pagina 168]
| |
zy beslooten de Tartaaren gelykerhand te beoorloogen, en hunne Filosoofische Vrydommen en Voorregten te beschermen, met dat gewigtig Beding, dat de eene Filosoof den anderen, ter oorzaake der Filosofie, om juist zulke Baarden, Knevels, Tabbaards en Mutzen te draagen, en hun Weezen juist in zulk eene Plooi te zetten, of zulke of zulke Proeven te doen, nimmer zou mogen lastig vallen, noch de toegestaane, bedongene en bezwoorene voorregten betwisten, maar dat zy, volgens de Instellingen van Confusius, zyne Leer in hunne Schoolen, naar hunne bevattingen, zouden uitleggen, en door zulke Proeven ophelderen en bevestigen, als zy zelven oordeelden meest tot Eer van hun Patroon te strekken, zonder dat hun zulks door eenig Filosoof zou mogen belet, en hun deswege eenige Kleenigheden zouden mogen aangedaan worden. De Eclectici nu zyn sedert lange jaaren van zeer veele Burgelyke voordeelen, in China, uitgeslooten; geduurig worden hun Kleenigheden aangedaan; van Sommige Preciesen worden zy uitgemaakt voor al wat lelyk is, om dat zy wat knapper en hebbelyker, dan de Preciesen, voor den dag koomen; zelfs verwyten zy somtyds de Eclectici, als het Brood een weinig duurder is, dan naar gewoonte, dat zulks is toe te schryven aan hunne, Consufius onteerende, Leeriggen. Waar gelykt dan toch dat voorgeeven na, dat Niemand, in China, in zyne Vryheid, wegens verschillende gevoelens, in 't allerminste, benadeeld wordt! Zulk een voorgeeven kan nergens anders uit voortkoomen, dan uit eene allerdiepste, en byna onvergeeflyke, onkunde, in de Chineesche Filosoofische Oudheden! Niemand in China, zelfs niet de grootste Knoeier onder de Baarden, kan in goeden ernst gelooven, dat den Preciesen, volgens de vrywillige overéénkomst der Filosoofen, met elkanderen, in die eerste tyden, toen de Tartaaren het op de beroving der Filosoofische Vryheden in China gemunt hadden, eenige de minste Voorregten en Vryheden, boven de Eclectici, van regtswege, toekomt, maar zyn genoodzaakt te erkennen, dat de Eclectici regt hebben, in dezelfde Voorregten en Voordeelen, met de Preciesen, gelyk te deelen, en dat zy, by gevolg, in hunne wettige Voorregten benadeeld worden. (Het vervolg heden over agt dagen.) |
|