De Denker. Deel 6 (1768)
(1769)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Myn Heer!Onder andere verlustigingen, welken myne Academische Studien my toelaaten, maak ik inzonderheid myn werk van zulke gezelschappen, waarin zaaken van gewigt; zaaken die den Godsdienst, of de nuttige Kunsten en Weetenschappen betreffen; verhandeld worden. Ik heb een' Vriend; een' waaren Vriend, in den uitgestreksten zin van 't woord, by wien ik my dikwyls ten dien einde vervoege, en uit wiens omgang ik nooit dan verstandiger te huis koome. Onlangs viel ons gesprek op het Onderzoek van Godsdienstige Waarheden, welk ik U zal mededeelen, vertrouwende, dat het zelve, gelyk het my is geweest, veelen uwer Leezeren, voornaamelyk in deze tyden, van nut zyn zal. En, dewyl ik dien eerwaardigen Gryzaard, met welken ik hetzelve hield, als mynen Vader eere en beminne, zo dunkt het my niet ongevoeglyk, dat ik hem als eenen Vader, my als zynen Zoon, spreekende doe voorkoomen. | |
[pagina 130]
| |
V. Het is my aangenaam, myn Zoon, dat Gy uwe Letteroeffeningen inricht, als een Jongeling van verstand-en oordeel, die niet voorneemens zyt, uwen Leermeester, als een Papegaei, natepraaten al wat hy U voorzegt, maar uit eigene oogen te zien. Onze Godsdienst, om welken openlyk te verkondigen Gy U bekwaam maakt, onze redelyke Godsdienst, is geheel iets anders, dan men gemeenlyk schynt te gelooven. Zommige Menschen merken denzelven aan, als een Zamenstelzel van Leerstukken, welk ons door erfenisse aangekomen is; zy gelooven zeer Godvreezende te zyn, wanneer zy zulk een Systema, zonder eigen onderzoek, onderschryven, en hunne reden onder de gehoorzaamheid hunner Leeraaren gevangen houden; en, dat het wonderlykste is, zy maaken zich echter diets, dat zy hunnen Godsdienst, niet uit hoofde van het vertrouwen, welk zy in zekere Menschen stellen, maar door eigene beschouwing der waarheden, tot nog toe geloofd hebben, en voortaan gelooven zullen. Z. Ik denk echter, dat men verscheidene redenen kan geeven, waarom de Godsdienst byna by alle Menschen als eene Erfenis aangemerkt wordt, daar men geen' afstand van kan doen, of die men niet kan aanvaarden, met eenige verandering van voorwaarden, vergun my, dat ik U dezelven kortelyk voorstelle, met vriendelyk verzoek, van uwe bedenkingen daarop aan my te willen mededeelen. Ouderdom verwekt eerbied; een Godsdienst derhalve, die reeds eeuwen lang plaats gehad heeft, moet men onderstellen, dat reeds in alle deelen wel grondig onderzocht is, zo dat men daarvan veiliglyk belydenis kan doen, zonder zich de moeite van eigene beproeving op den hals te haalen. V. Lactantius klaagde reeds, in zynen tyd, dat de Eerbied voor den ouderdom van eenen Godsdienst zo groot was, dat men deszelfs onderzoek voor zonde hieldt. Maar, voegt hy 'er by, dewyl onze Voorvaders vroeger geleefd hebben, daar uit volgt niet, dat zy wyzer geweest zyn dan wy. Eene Dwaaling kan ook zeer oud zyn, zo dat haar oorsprong reeds | |
[pagina 131]
| |
onbekend geworden is. Men geeve eens toe, dat onze Voorvaders scherpzinniger en verstandiger geweest zyn dan wy; daaruit kan men echter niet besluiten, dat wy geen beter doorzicht in zommige zaaken kunnen hebben. Van hen gene voor hun gedaan was, en van hun eigen onderzoek zich bedienende, hebben zy echter van onze beschouwingen en ontdekkingen geen gebruik kunnen maaken, daar wy ons het geene zy gedaan hebben ten nutte kunnen maaken. De Waarheid is eene Dochter des Tyds: nu eens koomt zy op eenmaal en zeer spoedig te voorschyn; dan wederom wordt zy, met veele smerten, moeiten en arbeid, gebooren. Daarenboven, elk Leerstuk, dat tegenswoordig oud is, is een maal nieuw geweest. Paulus schaamde zich niet, iets nieuws voor de ooren der Atheneren te brengen, en men zeide tot onzen Zaligmaaker, Wat is dat voor eene nieuwe Leere? Kortom, het vooroordeel des ouderdoms zou kunnen gelden, indien niet de grootste ongerymdheden, by de beroemdste Volken, een' zeer langen tyd, geloofd en voor waarheid gehouden waren. Z. Men kan, derhalve, naar uwe gedachten, veiliglyk den weg der Ouden betreeden, zo lang wy geenen naderen of beteren weg ontdekken. V. Zo is het ook; mits datmen de zaak naeuwkeurig onderzocht hebbe, en datmen, zo dra de Reden en Schrift ons overtuigen, dat wy verkeerde bevattingen van deeze of geene Leerstukken maaken, het gezag der Voorvaderen vaarwel zeggen, en het spoor der Reden volgen. In het omhelzen van Godsdienstige stellingen moet men, by gevolg, niet op haare oudheid, maar op haare weezenlyke deugd en hoedaanigheid, en op haare overeenstemming met de Natuure en Eigenschappen van 't Opperweezen, en 't belang der Menschen zien. Niets is, in 't stuk van den Godsdienst, schandelyker, dan die Slaafsche Eerbiedigheid, welke zommigen voor de Kerkvaderen, als Navolgeren der Apostelen, hebben, waardoor zy derzelver Uitspraaken, zonder onderzoek, gehoorzaamlyk aanneemen en goedkeuren; daar echter de Geleerden van alle gezindheden erkennen, dat de Kerkvaders niet | |
[pagina 132]
| |
alleen in de verklaaringe der H. Schrift zeer gewigtige misslaagen begaan hebben, maar datze daarenboven ook, op zekere tyden, de grootste ongerymdheden staande hebben gehouden. Onderzoekt men, waarom God aan ieder Mensch in 't byzonder oogen en ooren gegeeven heeft, zo zal men bevinden, dat zyn oogmerk geweest is, dat een ieder Mensch voor zich zelven zien en hooren zoude. Het geene nu in 't lighaamlyke oogen en ooren zyn, dat zyn in het geestelyke het Verstand en de Reden. Een ieder moet derhalve met zyn eigen Verstand de Waarheid zoeken, en, indien hy dat doet, met een hert aan Gode overgegeeven, zo kan hy verzekerd zyn, dat hy dezelve ook vinden zal. Z. Ik begryp de kracht uwer redenen; ik erkenne de voortreflykheid van het eigen onderzoek; maar 't is jammer, dat zulk een onderzoek alleen den Geleerden mogelyk is. V. Hoe den Geleerden alleen mogelyk? Verban van den Godsdienst die duistere spitsvinnigheden; doe weg die onnutte vraagen en woordenstryden; dat ydel geklap, die onschriftuurlyke uitdrukkingen, die schoolsche hairkloverijen, dat veelvuldig bygeloof; laat de Godsdienst in zyne oorspronklyke zuiverheid en eenvoudigheid te voorschyn koomen; en zie dan, of een gezond verstand, en een goed hart niet toereikende zyn, om 'er een rechtmaatig denkbeeld van te krygen. Een van beiden is waar, de Godsdienst is alleen voor de Wyzen, of te gelyk en wel inzonderheid voor de Eenvoudigen geopenbaard? Het laatste zal niemand ontkennen; en dan durve ik gerustelyk vraagen, om welke reden iemand aan een ander de zorg zou overlaaten, om voor hem een begrip of Systema van Godsdienstige Waarheden te maaken, daar hy zelf door de Voorzienigheid goedertierenlyk in staat gesteld is, om de Waarheid na te spooren? Waarom zou hy zyne Ziel en Zaligheid vertrouwen aan Menschen, van welken hy niet verzekerd is, dat ze altoos met een goed en eerlyk hart te werk gaan? Zo onbedacht handelt een Mensch niet in zaaken, die zyne tydlyke belangen betreffen. Wie houdt zich | |
[pagina 133]
| |
aan 't beroep en de levenswyze zyner ouderen, enkel om dat de Ouders dezelven best keurden? Men overweegt veel eer zyne eigene omstandigheden; men gaat te rade met zynen aart en inborst, en met de tyden, waarin men leeft; men onderzoekt, of 'er geene betere wegen zyn, om zyn geluk op deeze waereld te bevorderen. Maar, al verder; zal men het op de geleerden laaten aankoomen, dan diende men vooraf te onderzoeken, welke Leeraaren men blindelings gelooven zal; en dit onderzoek vreeze ik, dat vry wat zwaarder bevonden zal worden, dan dat van den Godsdienst zelven. Z. 't Is echter eene bezwaarlyke zaak voor de Eenvoudigen, die daar door gevaar loopen van in grove dwaalingen te vervallen. V. Is hy, die den Godsdienst nooit onderzocht heeft, insgelyks niet in 't gevaar van in grove dwaalingen opgevoed en opgewassen te zyn? ja, is het niet ten hoogsten waarschynlyk, dat het grootste getal der zodanigen, dit gevaar loope? Wat meer is, indien een Mensch, zonder onderzoek, in de overgeërfde dwaalingen blyft, zo kan men van hem niet zeggen, dat hy poogingen gedaan heeft om tot de kennisse der Waarheid te koomen. Maar wordt iemand, door eigen onderzoek, geleid in eene dwaaling, zy moge dan van zo veel gewigts zyn als zy wil, zo moet echter de allerhoogste een welgevallen hebben in zyne poogingen, welken hy, ter uitvindinge van Waarheid, in 't werk gesteld heeft. Een yverig Onderzoeker moet hoopen, en vertrouwen, dat hy, als hy zoekt, ook vinden zal. Z. Daar is, echter, eene bedenking, welke naar myn oordeel, gantsch niet gemakkelyk uit den weg geruimd kan worden; indien een iegelyk Vryheid heeft om de Geloofsleere te beproeven, zouden 'er dan niet zo veele Godsdiensten als Hoofden zyn? zou ieder niet, om zo te spreeken, een' Godsdienst op zyn eigene hand hebben? en, gelyk de Vryheid van openlyk zyne gedachten te uiten, een gevolg is van de Vryheid des onderzoeks, zouden, indien zulks geschiedde, onze Kerken niet een Chaos van verwarring zyn? | |
[pagina 134]
| |
V. Deze tegenwerping heeft meer schyn dan weezenlykheid; al was het, dat de Menschen, wanneer zy hunnen pligt betrachten, nog zo veele Leerstukken vonden. Zo is echter, om die reden, deze pligt zelve, zonder welke niemand, op eene regtmaatige wyze, tot een gegrond begrip van zynen Godsdienst koomen kan, niet af te raaden, of het vry onderzoek te verbieden. Maar, misbruikt men het woord Godsdienst niet, wanneer elk Systema van Leerstukken, die, in zommige opzichten, van anderen verschillen, een byzondere Godsdienst genoemd wordt? Bedenk eens, in hoe veel gewigtige stukken de Christenen overeenkoomen? hoe klaar die gewigtige stukken geopenbaard zyn? en hoe aanleidelyk ter bevorderinge van Deugd en Godsvrucht? laaten deze stukken in de Kerken gepredikt en ter betrachtinge aangedrongen worden; zo deden de Apostelen, zo behoorden alle verkondigers van het Euangelie te doen. De stukken, waar over de Christenen verschillen, zyn van minder belang; die geene gelegenheid hebben omze te onderzoeken, kunnen 'er gerust van onkundig blyven; zy behooren, eigenlyk gesprooken, niet tot den Godsdienst, welke, in een geloove in de Liefde werkzaam bestaande, alomme verkondigt moet worden. Ten opzichte van verschilstukken, blyve een ieder dan in zyne Vryheid; ja, wy hebben het niet in onze magt, om te gelooven wanneer wy willen; wat baat dan het geschreeuw Geloof! Geloof! De verscheidenheid der Gevoelens kan men even weinig kwaad keuren als de Verscheidenheid, welke de Schepper zelf in den aart en de bekwaamheden der Menschen gelegd heeft. Deze verscheidenheid zou niet weggenomen worden, al schreef men zich de Wet voor om altoos by den vaderlyken Godsdienst te blyven; dewyl 'er altoos Menschen zullen gevonden worden, die een ander op zyn woord niet gelooven willen. Z. Dewyl deze dingen zo klaar en redelyk zyn, verwondert het my, dat 'er, in 't algemeen, zo weinig onderzoek gedaan wordt in 't stuk van den Godsdienst; wat mag de reden daar van zyn? V. Naardien men de Jeugd, welke nog niet bekwaam | |
[pagina 135]
| |
is, om het waare van het valsche te onderscheiden, dit onredelyk en ongegrond vertrouwen op de Vaderlyke Leerstellingen, van jongs af aan, inboezemt, zo behoeft men zich niet te verwonderen, dat dat vertrouwen den Menschen, geduurende hunnen ganschen leeftyd, byblyve. Maar daarenboven, is het voor de meesten eene verdrietige zaak, te moeten erkennen dat zy tot heden toe, hunne herstenen te vergeefsch gebrooken hebben, om Leerstellingen aan te neemen, die ze, naderhand, wederom zouden moeten laaten vaaren. De meeste Menschen gaan, als het stomme Vee, op den reeds betreedenen weg, bestendiglyk voort. Maar, in weerwil van deze handelwyze, behoort een redelyk Christen te begrypen, dat geen recht van verjaaring ten opzichten van de Waarheid plaats heeft, en dat Christus zich de Waarheid en niet de Gewoente noemt. Doch het is voor de Menschelyke Traagheid, daar dit trotsche schepzel echter gaarne als Rechter over het Verschil zitten wil, het gemakkelykste, de zaak ten voordeele van de aangenomene Leere te beslissen. En, hoe zou toch het eigen onderzoek algemeener worden, daar de Menschen, reeds met de Moedermelk, een heiligen yver inzuigen, om voor eenen woordenstryd vol vreugd ter dood te gaan, waarvan zy niets verstaan, en, ter verdediginge van de aangenomene Leer, als voor Lyf en Leven te stryden. De Eigenliefde der geenen, welken reeds een zeker zamenstel van Geloofspunten omhelsd hebben, ligt ook den onderzoekeren zomtyds geene geringe hinderpaalen in den weg; dit Gebrek maakt zommigen zo vermetel, dat zy het billyk en betamelyk oordeelen, dat alle anderen zich aan hun onderwerpen, en hunne uitvindingen toestemmen; hier van daan koomen die gewoonlyke Scheld en Schimpnaamen, waarmede zy, die niet met het gemeen op den gebaanden weg voort willen gaan, uitgekreeten en uitgejouwd worden; hier van daan de Geest der Tegenspraake en der Hardnekkigheid in de verdeediging der dwaalingen; hier van daan die Godgeleerde Haat, welke woede en raast tegens hen, die men, volgens de Leere van den Zaligmaaker verpligt is, met tedere Liefde te behandelen: ja, on- | |
[pagina 136]
| |
der de geenen, die gaarne het eigen onderzoek zouden willen verhinderen, worden 'er gevonden, die zich kunstiglyk weeten te bedienen van der Menschen vreesachtigheid, den Onderzoekeren Gods toorn, en een schrikkelyk oordeel aankondigende, door welke bedreiginge veeler verstand blind gehouden, en ter onderzoeking en wederlegging onbekwaam gemaakt wordt. Eindelyk, daar zyn meer voordeelen te verwagten, indien wy de eere der Moederkerk getrouwelyk zoeken te handhaaven, dan wanneer wy 't een of ander vreemd gevoelen omhelzen, en by eene andere gezindheid gaan. Wy pryzen, echter, hen, die, met gevaar en moeite, een onbekend Land ontdekken; zouden wy dan onze Medechristenen laaken, wanneerze de gevoelens over hunne toekomstige en eeuwige belangen naeuwkeuriglyk beproeven? Die het onderzoek van den Godsdienst afraadt, verhindert of verbiedt, geeft deszelfs vyanden gelegenheid tot spotten. Een ongeloovige Celsus verweet den Christenen van zynen tyd reeds, dat zy zich steeds met deze vermaaning behielpen; Onderzoek niets; Geloof slegts, en uw Geloof zal u zalig maken. Hier eindigde de oude Man zyne rede, my op het sterkste aanraadende, om het geene hy my gezegd hadt, naauwkeurig te overweegen, en, indien ik zyne gedachten gegrond oordeelde, daarmede myn voordeel te doen. Ik ben, enz.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |
|