De Denker. Deel 6 (1768)
(1769)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Myn Heer!MEt een woord twee drie zou ik UE. myn Character kunnen opgeeven, indien het waarlyk zo is, als zekere Juffrouw my onlangs zeide, te weeten, gy zyt een aller extravagantst Heer; een malle bynaam, in de daad; doch dit zou weinig voor u betekenen, en ook aan myn oogmerk geheel niet voldoen. Ik heb dien naam by onderzoek maar al te toepasselyk op my zelven gevonden, en de daad zelve brengt my tegenwoordig in eene verlegenheid, die my voornaamlyk aanzet om UE te schryven en uwen raad te verzoeken. Ik zal u een gedeelte der Proeven op my zelven genomen mededeelen; doch tot het wel verstaan derzelven, en om UE in staat te stellen om my met goeden raad te dienen, zal het niet min noodig weezen dat ik UE aangaande myne omstandigheden onderrigt, dan het noodig is dat de liefhebbers van | |
[pagina 98]
| |
weerkundige observatien, eene naauwkeurige aanwyzing doen, van de gesteldheid hunner werktuigen en de plaats waar ze hangen. Heden, myn Heer! juist zes en twintig Jaar geleden, aanschouwde ik in deeze wereldstad het eerste licht. Myn Vader was een welgezeten en veel bedryvend Koopman, van den ouden trant; myne Moeder, merklyk jonger dan hy in jaaren, helde meer over naar de hedendaagsche mode. Ik was hun eenigst Kind. Da zorg van myn' Vader heb ik niet langer dan tot myn tiende Jaar mogen genieten; voorts ben ik door myne Moeder, die ik tot myn twee en twintigste Jaar hieldt, gevormd - In myne vroegste jeugd, gelyk zy my menigmaal vertelde, en my nog gedeeltelyk heugt, werd ik tot een Koopman geschikt, en had reeds in het schryven en rekenen goede voortgangen gemaakt, onder het onophoudelyk aanzetten van myn' Vader; doch na zyn overlyden veranderde myne Moeder van gedagten, ten opzigte van myn tydelyk beroep. Zy hadt genoeg ondervonden hoe een veelomhandshebbend Koopman, weinig of geen tyd heeft om deel te neemen in de gewoone vermaaken en uitspanningen; hoe de Beurs en het Comptoir hem beurtling bezig houden; Zy werdt derhalven te raade om my tot eene andere leefwyze te schikken, waar toe de ruime middelen, van myn' Vader nagelaaten, haar overvloedig in staat stelde. Ik zou Studeeren en een Regtsgeleerde worden. - Hier was de eerste stap, het Latynsche School. - Dit geviel boven verwagting; ik had zin in deeze verandering, en het denkbeeld van Student kittelde my reeds vroeg, ook hoorde ik dagelyks myne Moeder de voordeelen van het leven eens Regtsgeleerden boven dat van eenen Koopman ten breedsten uitmeeten, Zy toonde my onophoudelyk welke voordeelige Ampten somtyds de gelukkige gevolgen waren, van zich aan die Studie te hebben overgegeven; inzonderheid sprak zy van haars Moeders Vader, die vry aanzienlyke posten bekleed hadt. | |
[pagina 99]
| |
De tyd kwam om na de Hooge School te gaan; doch hier bezweek myne Moeder in haar opzet, Zy scheen alles voorheen opgenoemde voordeelen eensklaps uit het oog te verliezen, het teder Moederlyk hart kon van my niet scheiden, dit heen gaan werdt van tyd tot tyd uitgesteld, het was nog vroeg genoeg, ik was nog te jong, om my aan myzelven overtelaaten: wat myne Voogden, en boven al myn Oom, zeiden, het betekende niets ter Wereld. Zy wilde het vermaak, van haaren eenigen Zoon by zich te hebben, nog niet missen. Dit nog niet veranderde met den tyd in volstrekt niet. Ik zou my zelven, gaf zy ten antwoord op de ernstige instantien myner Voogden, wel bekwaam maaken tot de eene of de andere bediening, zonder met den tytel van Mr. te pronken; en, zo niet, ik zou genoeg hebben om, als een Heer van fatsoen, door de Wereld te komen, en een gelukkig Huwelyk zou misschien het een bewerken, en het ander ondersteunen. Sterk aan myne Moeder gehegt, liet ik my door haar gewillig leiden, en verkreeg van haar, in vergelding myner kinderlyke onderdaanigheid, alle vryheden die ik kon wenschen. Ik mogt, deel neemen in alle de vermaaken, die ik begeerde. Myn tyd, van myn achttiende tot myn twee en twintigste Jaar, is verdeeld geweest, in eeten, drinken, slaapen, Fransch leeren, danssen, te paardryden, schouwburgen en operas te gaan zien, assemblees by te woonen en nu en dan te Kerk te gaan. Dus had ik het, schoon niets weezentlyks bedryvende, zeer druk, en moest, uit gebrek van tyd, veele voorgeslaagene plaisierpartijen afslaan; altoos die boven anderen verkiezende waar in myne Moeder mede kon deelen. Na den dood myner Moeder, deeden myne Voogden hun best om my te beweegen, dat ik my tot het een of 't ander zou bepaalen, en iets by de hand vatten; doch te vergeefsch, aan dit leven te zeer gewoon en daarop verslingerd, stelde ik alles, wat zy bybragten, uit, en nam het in overweeging, zonder | |
[pagina 100]
| |
my ooit te verklaaren, dan door het opperen van zwaarigheden, die ik nimmer liet oplossen. Zy bragten my, op de vriendelykste wyze, de voorbeelden onder 't oog van myne tydgenooten die reeds op de Academie proeven van hunne bekwaamheid gegeven hadden, of op de Beurs blyken gaven van eerlang het voetspoor hunner ouderen te zullen betreeden, enz. Ik was doof op alle gesprekken van dien aart. Ik won tyd, en dagt het ligt een jaar twee drie sleepende te kunnen houden, tot dat ik myn eigen Meester was. Die heuchlyke tyd kwam eindelyk, en ik vond my in het vol bezit gesteld van vry aanzienlyke middelen. Myne Voogden raadden my, met allen ernst en hartlyke toegenegenheid, by het afleggen hunner Voogdyschappen, een goed gebruik van myne goederen te maaken. Dit nam ik trouwhartig aan. Het leedt maar weinig tyds, of ik stelde orde op myne huislyke zaaken, en deed een reisje na Vrankryk, waar de levenswyze wonderlyk met mynen aart overeenstemde. Langer zou ik daar gebleeven hebben, hadt de dood eener oude Tante, my niet t'huis geroepen. Deeze hadt my erfgenaam gemaakt van een fraai sommetje. Meer behoef ik u van myne omstandigheden niet te zeggen, dan alleen nog, dat ik, zo voor als op en na myne reis, my altoos vry gehouden heb van overmaatig drinken. Van galantery, om, naar de mode, dit stuk met den zagtsten naam te noemen, was ik nooit een liefhebber. Het valt u mogelyk vry veel in de hand, myn Heer! dat ik op de gemelde wyze opgevoed, geen extravaganter figuur geslaagen heb; gy denkt mogelyk dat de Juffer, van welke ik in den aanvang dezes Briefs sprak, my verongelykte met my een aller extravagantst Heer te noemen. Ik was ook eerst van die gedagten; doch ik geloof gy zult met my van gedagten veranderen, en in zekeren zin dat woord op my toepasselyk vinden, wannner ik u een opregt verhaal doe van de waarneemingen op my | |
[pagina 101]
| |
zelven gedaan, en getrouwlyk opgetekend, van Nieuwjaarsdag af. Jan. 1. Vryd. Vroeg opgestaan; een lyst gemaakt van alle myne Crediteuren; myn knegt gezonden om de Rekeningen op te haalen; 'er weinig ingekreegen; beslooten om allen die zo slof op hunne zaaken zyn een jaar te laaten wagten; veele Nieuwjaarswenschen afgelegd; geen tyd gehad om behoorlyk te eeten; by eene oude Tante wat van 't nageregt gepeuzelt om egter iets te gebruiken. In den avond het huisje voorbygaande van een' ouden knegt myns Vaders; gezien hoe die Oude Lieden het hadden in de koude; getroffen door hunne armoede, gaf ik met een gul hart;.... 's avonds by myn Oom **** gegeten; laat te bed gegaan. Jan.. 2. Sat. Ten tien uuren opgestaan; de Courant en iets in Voltaire geleezen; in 't Koffyhuis *** een Pyp gerookt; na het eeten gewandeld; Thee gedronken by Juffrouw *; 's Avonds eene vrolyke party bygewoond. Jan. 3. Zond. Bitter koud; myn knegt berigtte my, ten half achten, dat de Thermometer beneden de 6 gr. stondt; te koud om na de Kerk te gaan, (dit doe ik anders nu vry stipt alle Zondagen 's voormiddags). Ik bleef den geheelen voormiddag t' huis. Tegen den Middag kwam myn Neef Jacob, die met my at; 's namiddags een toertje genard; den avond aan het huis van Mejuffrouw L ** met Ombre doorgebragt. Jan. 4. Maand. Nog al kouder, en daar om den gantschen dag by 't vuur gebleeven; meest zitten leezen, doch het hadt geen val. Een verdrietige dag; niemand kwam myn zien en ik zag niemand; zeer vroeg na bed gegaan. Jan. 5. Dingsd. Met den jongen Heer ** van *** na Zaandam genard; 's avonds gezelschap gehad; gespeeld; veel verlooren. Jan. 6. Woensd. 's Morgens gesprooken met een' liefhebber van de Natuurlyke Historie, die my sterk aanwas dat ik eene verzameling van Vogelen zou aanleggen: waar toe zich thans eene gunstige gelegen- | |
[pagina 102]
| |
heid aanboodt. - Dit overwoogen en goedgekeurd. 's Namiddags met hem gegaan, om van een' Emeritus Liefhebber de kassen en 't voornaamste gedeelte van zyne Collectie te koopen. Naar wensch geslaagd. Den avond by een Boekverkooper gesleeten en de voornaamste Fransche en Nederduitsche werken over de Natuurlyke Historie besteld. Jan 7. Dond. Zo als ik meende uit te gaan, kwam myn Oom ****, die my eene schone party voorsloeg, eene party, die ik, zyns agtens, niet moest verzuimen, zo ik ooit dagt te trouwen. - Breed en ernstig daar over met hem gehandeld. - 's Namiddags en 's avonds van de aangeweezene gelegenheid, om met die Juffrouw in gezelschap te weezen, gebruik gemaakt - Zy voldeedt my boven verwagting. Jong, Schoon, Geestig, Ryk. Ik zal het waagen. Zie daar, Heer Denker! myne waarneemingen van de eerste week deezes Jaars. Ik zou u tot op deezen dag toe dezelven kunnen opgeeven; doch dit Staaltje is genoeg. - Wat dunkt u, heeft de Juffr. zo geheel mis gehad met my Extravagant te noemen? voor zeker neen. Dan myne Extravagance is niet van de slimste soort, zultge misschien zeggen - dat is waar - Doch ik kan niet naalaaten met schaamte op de nietsbeduidendheid myner levenswyze te rug te zien. Myne Extravagance komt my zot voor. En geen 't allerslimst is, ik vrees dat ze my in den weg zal staan, om by de beminnelyke en verstandige Juffer, by welke ik reeds aanzoek gedaan heb, te slaagen. Ik heb van ter zyde gemerkt, dat haare Voogden, want zy is eene bestorvene Juffer, 'er vry wat aanmerking op maaken dat ik niets om de hand heb, en, (schoon ze op myn zedelyk Character niets te zeggen weeten,) aan den lugtigen kant naast leef. Hoe zal ik, wanneer my dit wordt tegengeworpen, zulks beantwoorden? hoe die zwaarigheid uit den weg ruimen? Dit veroorzaakt my vry wat Hoofdbreeking en moeilykheid. Met myn Oom **** heb ik 'er reeds een en andermaal over gehandeld; | |
[pagina 103]
| |
doch dan komt het altoos daar op uit; dat ik zyn raad en dien van mynen anderen Voogd in den wind geslaagen heb, toen het myn tyd was om iets aan te vangen; en hoe ik nu de gevolgen zie van myne eigene dwaasheid! Dat zulks my niet helpt is noodloos te melden. - Vertrouwde Vrienden, om 'er my in deeze gelegenheid by te vervoegen, heb ik niet, en egter raad behoevende, neem ik de vryheid om den uwen in te neemen; eene vryheid die ik my te meer durf onderwinden, aangemerkt 'er misschien meer jonge Heeren zich in een soortgelyk geval vinden; doch die 'er niet voor uit durven komen, gelyk ik thans doe. Ik blyf
Myn Heer!
U DW. Dienaar J **
****
Op den Brief van den Heer J ** zou ik, wat zyn Character betreft, vry veel aanmerkingen kunnen maaken: doch daar door niet meer uitregten dan zyn Oom ****. Ik zal daarom terstond tot de groote hoofdzaak koomen, en kortlyk myne meening zeggen. De Voogden van de Jonge Juffr. hebben zeer groot gelyk in hunne zaak, en is zy eene verstandige Juffer zo zal ze ongetwyfeld naar hunnen raad luisteren. Daar moet iets aangevangen worden, Myn Heer! U te raaden tot het voortzetten der Studie betekent niets, want behalven dat uwe omstandigheden tegenwoordig u weinig tyds vergunnen, en geheel strydig zyn met die van iemand, die zich aan de Letteren met vrugt zal overgeeven, zou dit misschien alleen dit onderscheid maaken dat ge van een ongeleerd, een geleerd leedigganger wierdt. - Gy kunt u zelven en de Maatschappy een' grooter dienst doen. | |
[pagina 104]
| |
Uit den eersten dag van uwe opgegeevene waarneemingen blykt, dat gy nog al orde op uwe zaaken houdt, en iets van den Koopman in u hebt. Schrik niet, dugtende dat ik u zal raaden, u aan Comptoir en Beurs te verslaaven. Gy hebt geld. Is 'er nu niemand, onder uwe bekenden, die kennis van den Koophandel, lust en yver daartoe heeft, en een eerlyk hart bezit, maar het aan geld mangelt. Zou zodanig een persoon geen geschikt voorwerp weezen, om den eenen of anderen handel mede aantevangen? My dunkt ja. En dit, myn Heer! schoon een eenvoudige weg, dunkt my de beste, dien gy kunt inslaan. Dit tot genoegen der Voogden van uwe Juffrouw doende, is 'er een merklyken stap gevorderd; en gy zult het genoegen hebben om u zelven in een gunstiger ligt, dan dat van een nietsbeduidend mensch, te beschouwen. Gevalt U myn raad, volg dien op, en slaag gelukkig.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |
|