| |
| |
| |
De Denker.
No. 273.
Den 21 Maart 1768.
[Beginsels van den Oorlog onder de Filosoofen in China.]
HEt volgende Berigt, wegens de Toebereidzelen tot den Oorlog onder de Filosoofen in China, en de Schermutselingen die 'er dagelyks onder hen voorvallen en dat Waerelddeel een Bloedbad dreigen, is met de laatste Retourschepen aan een' myner goede Vrienden, en, door hem, aan my ter hand gesteld, met verzekering, dat het egt is, en met verzoek, om hetzelve eene plaats in myn Weekelyksch Papier te geeven. Ik had hier in 't eerst vry wat tegen; doch de Aanmerkingen van mynen Vriend, dat het gemeen maaken van hetzelve die nuttigheid zou kunnen hebben, dat 'er zulke maatregelen genoomen worden, op dat onze Filosoofen, daar toch overal, gelyk onder alle Soorten van Menschen, slegte knaapen onder zyn, in hunne booze oogmerken veriedeld worden, indien zy iets mogten onderneemen, daar de Hemel ons voor behoede! om hunne Medefilosoofen te knevelen en aan hunne woede en razerny opteofferen; deeze aanmerkingen hebben my overgehaald, om tot nut van myne Landsgenooten en uit eene zuivere zugt, om voortekoomen, zoo veel in my is, dat niemand in zyne wettige Vryheid onderdrukt worde, hetzelve in myn Werk te plaatsen. Het was woordelyk van den volgenden inhoud. **** BEGINSELS van den OORLOG onder de FILOSOOFEN in CHINA.
Op de Geleerdheid onder de Filosoofen in China, daar men doorgaans zeer breed van opgeeft, valt niet te roemen. Eene der voornaamste redenen meent men te zyn, dat men reeds voor veele Jaaren heeft kunnen goedvinden, zichzelven wys te maaken, dat men het verre genoeg gebragt hadt. Men kwam overéén, of liever, het grootste gedeelte der Filosoofen van dit wyd uitgestrekt gebied, vondt goed niet alleen te
| |
| |
bepaalen wat Waar en wat Valsch was, maar ook om in vervolg nimmer toetelaaten, dat eenig Filosoof de Stoutheid, zoo als zy het noemen, hebbe, eenige Ontdekkingen, strydig met de voorige Waarneemingen, gemeen te maaken, of iets te leeren, 't geene niet overéénkomt met de Proeven, die zy genoomen hadden, om dat deezen, huns oordeels, onverbeterlyk zyn; dat men, des noods, de Waarheid, als zy op die wyze besprongen wordt, in zoo verre door geweld verpligt zal zyn te verdedigen, dat men zorg draage, dat de Invoerders van Nieuwigheden alle voordeelen, die den Filosoofen van Keizers wege werden vergund, afgenoomen worden en geen medelyden met hun te hebben, al kunnen zy van 't een brood aan 't ander niet koomen; en dat men, byaldien zy onderneemen zich te verdedigen en zich over hun ongelukkig lot te beklaagen, hun stilzwygen zal gebieden, en gelyker hand uitwerken, dat zy, zulks weigerende, als Perturbateurs van de gemeene ruste met gevangenis, of ballingschap, zoo als het best uitkomt, gestraft worden. Dit heeft den Geest, in die anderzins vernuftige Natie, geweldig uitgebluscht, en haar van jongs af als blinde Kampvegters, voor het gezag haarer Voorvaderen, leeren stryden met dezelfde Wapenen, waarmede de Roomsche Geestelyken het Gezag van hun Opperhoofd en deszelfs Besluiten handhaaven, en die zoo lang goed zyn, als men 't Oor der Vorsten heeft; maar Wapenen die geen Filosoof, die zyn Karakter kent, ooit zal gebruiken, even min als dat een Heer van Fatsoen, met een Mes, gelyk Matroozen en 't Janhagel, op zynen beleediger zal aanvallen, in plaats van hem voor de Punt te eischen. Neen een Filosoof, dien naam waardig, zal nimmer met Gezag en Oudheid, maar met wapenen van het Gezond verstand en Bondige bewyzen stryden.
't Was by de Opregting van dat Verbond een booze tyd. De geenen, die in hetzelve niet konden treeden, om dat zy meenden, dat sommige Proeven niet wel genoomen waaren, en de vryheid wilden behouden om in 't vervolg te Filosofeeren, zoo als hun goed dagte, werdt den Oorlog verklaard. Men ging verwoed op hen los. De Verbondmakers, meest Persiaanen van afkomst, die de Keizer uit medelyden, na dat zy uit Persië verdreeven waaren, en nergens eene veilige wyk hadden, in zyne bescherming hadt genoo- | |
| |
men, Triumfeerden, en de Anderen, meest Gebooren' onderdaanen van den Keizer, aan wier voorouderen zyne Majesteit zeer veel verpligting hadt, uit hoofde van de groote diensten en onbezweeken heldenmoed, dien zy voor de veiligheid van 't Ryk, in den Oorlog tegen de Tartaaren, betoond hadden, kreegen de Nederlage. Sommigen werden in de Gevangenis geworpen, anderen uit het Ryk gebannen, en de overigen Verstrooid.
De Chineesen gebruiken een woord, om de eersten te betekenen, daar ik geen regt Nederduitsch woord voor weet. Men zou hen met een basterd woord Preciesen kunnen noemen; eensdeels, omdat zy voorgeeven alle Filosoofische waarheden precies te verstaan, en niet toelaaten dat iemand daar van een hairbreed afwykt, maar zich precies by 't oude moeten houden; anderdeels, om dat allen van hunne Sekte verpligt zyn juist zulke Baarden en zulke Tabbaards en Mutzen te draagen en hun Weezen in zulk eene Plooi te zetten, dat men op het bloot gezicht aanstonds precies kan zien, of iemand tot hun Bondgenootschap behoort. De laatsten hebben tot nog toe geen' vasten naam, naastdenkelyk om dat deezen voor 't vry Filosofeeren zyn, en in hunne Sentimenten, wegens zulke Punten, waar over men tot nog toe geene goede Instrumenten heeft weeten te vervaardigen, om op de Proeven wiskunstig te kunnen afgaan, verschillen, en om dat zy in het draagen van Baarden enz. slegts de Filosoofische welvoeglykheid in agt neemen, en daar in geen punt van Regtzinnigheid stellen. Meest worden zy betekend door een woord, dat in 't Hollandsch niet verstaan kan worden, dan door eene Omschryving. Het wilzeggen: Een mengelmoes van Volk, waar van de grootste hoop zoo slegt is, dat een gemeen Filosoof zich moet schaamen hem te groeten en eenige tekenen van burgerlyke vriendschap te bewyzen. Zy noemen zich zelven eenvoudig Filosoofen, of, om zich van de Preciesen te onderscheiden, Eclectici, of Vrye onderzoekers der waarheid.
Sedert dien tyd heerschte 'er eene groote verbittering tusschen beide Partyen, die tot in het gebeente is doorgedrongen. De Preciesen, nydig, om dat zy de Sekte der Eclectici niet geheel hadden kunnen uitroeien, konden zelfs niet verdraagen, dat deezen, die zoo wel, als zy, voorheen hadden mogen openlyk
| |
| |
leeren, nu en dan, ter sluik, in de eene of andere agterstraat, byéén kwamen, om elkander hunne Waarneemingen medetedeelen, en tot het vry Filosofeeren op te wekken. Geduurig werden zy gestoord, door de Preciesen overvallen, en deerlyk gehavend, als zy hunne Proeven waereldkundig maakten.
Na op deeze wyze lange jaaren getobd te hebben, wilde het geluk voor de Eclectici, dat eenige Preciesen een weinig handelbaarder wierden, zoo styf niet langer op hun stuk stonden, korter Baarden begonnen te draagen, zelven Proeven deeden en die met de waarneemingen der Ecletici vergeleeken, met welken zy somtyds in een vriendelyk gesprek kwaamen, zoo dat 'er eenige hope scheen te zyn, dat men eerlang met elkanderen zou bevreedigen, en het oude vergeeten, ten minsten, dat het niet ligt weder tot een hoofdtreffen, gelyk in voorige tyden, zou komen.
De uitkomst echter heeft geleerd, dat men zich te veel goeds van deeze Beginselen tot een vergelyk heeft beloofd. De Preciesen, bemerkende dat sommigen hunner Broederen tot den vreede met de Eclectici begonnen te neigen, staaken de hoofden byéén en begonnen te schreeuwen. ‘Onraad! onraad! alarm! alarm! het Ryk is in gevaar! mannen in 't geweer! waak! wy worden in ons eigen lighaam verraaden!’ - Voor eenige jaaren hebben zy een' van hunne Filosoofen den kop zoo dul gemaakt, dat hy tot de Eclectici is overgeloopen, en sommigen van zyne nieuwe Broederen: zoo nydig zynze dat de man nog een stuk brood mag hebben: hebben zoeken opteruien, om hem niet toetelaaten in hun Kollegie Proeven te neemen. Doch dit is hun mislukt. - Voor weinige weeken, was het hun niet van Keizers wege belet, zou een dergelyk geval gebeurd zyn mee een' jong Filosoof van hunne party, die, zoo als men vertelt, den Baard reeds al half glad hadt afgeschooren.
Gy, moet weeten, Myn Heer! de Preciesen hebben het Magnificat in handen. De Keizer en de Grooten van 't Ryk zyn hunne Patroonen. Dit maakt sommigen hunner Hoofden brutaal. De Onderzoeklievenden onder hen durven 'er zich niet tegen verzetten, weetende, dat het een volk is, 't welk nergens naar vraagt. Krygen zy eens braaf op de Kneukels; zy stooren 'er zich niet aan; zy zyn in de Wol geverfd. Den ouden Deun en Koekkoekzang zingen zy onop- | |
| |
houdelyk: ‘Dat stellen wy, dat stellen de Eclectici, ergo wy hebben gelyk; wy willen niet, wy verstaan niet, dat onze gevoelens tegengesprooken worden’. Dit zouden de Eclectici, hoe hard ook voor een' regtschaapen Chinees, nog verdraagen kunnen, maar het is voor hun onverdraaglyk, dat men hen, om dat zy, om de eer hunner Natie optehouden en uit liefde voor de waarheid, met hun in geen verbond kunnen treeden, niet slegts overal toegraauwt en snaauwt, en alle kleinigheden aandoet, maar zelfs geen stuk droog broods gunt. Om dit uit te werken, zoeken zy den Keizer wys te maaken, dat zy het niet wel met zyne Majesteit meenen en hem geen goed hart toedraagen, daar nergens eenig bewys voor is te vinden; en het gemeen, dat hunne Leer tegen die van Confusius aanloopt en dien grooten en vergoden Heiligen onteert, dien zy ondertussen de diepste hoogagting betoonen. Het gemeen is hier door schier raazende en dul op de Eclectici. Gelukkig dat de Keizer, die men zegt, dat zelf een Liefhebber van de Filosofie is, niet dwaas genoeg is, eene zoo verregaande betigting, op het bloot zeggen van Partyen, te gelooven. 't Is onbegrypelyk, dat Filosoofen tot zulk eene verregaande kwaadaartigheid kunnen koomen. Zy weeten wel beter. 't Zyn schandvlekken van hunne orde! De Keizer krygt ze reeds in den neus. Voor eenige jaaren heeft hy eene geheele Societeit van de Preciesen uitgeroeid, die onder voorwendzel van de Preciesen met de Eclectici te willen vereenigen, eenen heimelyken toeleg hadden, om zelfs allen, die den Baard een duimbreed korter begonnen te draagen, den voet te ligten. 't Is een kwaad volk!
Sedert eenigen tyd hebben zy het weder boos beginnen te maaken. Alles was in eene tamelyke rust. Daar vielen wel nu en dan kleine Schermutselingen voor, zonder dat men echter voor een Hoofdtreffen bedugt was. Doch thans laat zich de zaak aanzien, dat 'er eene bloedige Bataille zal voorvallen. Aan verscheiden Oorden van 't Ryk wordt sterk geworven. Daar zyn reeds drie Strooppartyen van de Preciesen op de been. Het kleen Legertje van de Eclectici, indien de Keizer hunne woede niet beteugeld, en Confusius, dien zy den hoogsten eerbied toedraagen, hen niet begunstigt, zal tegen hen niet bestant zyn. Men weet tot nog toe de regte reden niet van deeze Toebereidzelen tot den
| |
| |
Oorlog. Men denkt voor het naaste, dat de beweeg-oorzaak is, dat men gaarne zou weeten, daar men bedugt voor schynt te zyn, of men op 's Keizers gunst wel staat zal kunnen maaken, als de Party der Eclectici, die sterk begint toeteneemen, en de oude Filosofie den doodsteek dreigt, niet dan door deszelfs hulp is te beteugelen. En dus dat verlegenheid, of vrees dat de Baarden zullen af moeten, de reden is van zo verwoed op de Eclectici aantevallen.
Van eene Stroopparty is dit reeds eene uitgemaakte zaak. Hun Generaal, een jong Karel, wiens Baard eene onzaglyke lengte reeds heeft, naar mate van zyne jaaren, heeft, om den veldtogt gelukkig te voleinden, in zyne aanspraak voor het volk, om hetzelve tot den stryd optewekken, laaten invloeien, dat hy op 's Keizers gunst en medehulp Hoopt; en heeft 'er bygevoegd, dat men 'er vast staat op kan maaken, dewyl hy anders van de voorige Keizers zou ontaarten, die altoos voor de Preciesen zyn geweest, om daardoor, dewyl dit noodzaakelyk ter ooren van zyne Majesteit moest koomen, zich in derzelver gunst te rekommandeeren, en dus door derzelver hulp, met geweld, de Eclectici het neemen van nieuwe Proeven, daar hy anders geen kans toe ziet, te beletten. 't Is hem reeds openlyk verweeten, dat dit zyn toeleg is, doch hy werft maar Volk, en verwaardigt zich niet, zich van die laage, schoon gegronde verdenking, te zuiveren. - Een tweede Party komt zoo openlyk niet uit. Haar Generaal houdt den Aap in de Mouw. Hy geeft voor dat hy zyn Leger op de been heeft gebragt, tegen de vyanden van alle Filosoofen, hoe genaamd, die Confusius voor hunnen begunstiger houden. Zoo veel weet men 'er van, want hy heeft ook eene aanspraak voor het Volk gedaan, om hetzelve tot manhaftig stryden aantemoedigen, dat dit de waare reden niet is, maar dat hy het insgelyks op de Eclectici gemunt heeft. Dit blykt, omdat hy in zyne aanspraak heeft laaten invloeien, dat men om door zyn eigen volk niet verraaden te worden, man voor man zal laaten zweeren, dat zy zich verpligten zullen, om de Baarden te laaten groeien zoo lang als zy wassen kunnen, om te ontzaggelyker in 't veld te koomen, en met het neemen van nieuwe Proeven zich niet ophouden, noch de stoutheid hebben van te durven denken, dat hunne voorvaders, by mangel van
| |
| |
het noodige gereedschap, eenige Proeven niet wel genoomen hebben, en dat men de geenen, die zulks weigeren, voor Schelmen van de Compagnie zal wegjaagen. Verder heeft hy zich tot nog toe niet uitgelaaten, behalven dat hy niet onduidelyk heeft te kennen gegeeven, dat de Keizer zulken die niet willen gehoorzaamen, verpligt is te straffen, door hen te berooven van alle Filosoofische voorregten, om dat die alleen aan de Preciesen toebehooren, en geene anderen daar regt op hebben. Hierover heeft hy reeds zoo geweldig op de Kneukels gehad dat het hem heugen zal. - Doch uit een' anderen Oord van 't Ryk verneemt men, dat een gemeen Officier, met een' allerverschrikkelyksten Baard en lange Knevels, in zyne aanspraak tot zyn onderhoorig Rot, om hetzelve als Leeuwen te doen vegten, de onvoorzigtigheid heeft gehad, het waare oogmerk, van deeze Toerustingen tot den stryd, te openbaaren. Men zal zeggen, (na dat men eerst regt onderzogt heeft, hoe groot het getal der Preciesen is, die hunne Baarden beginnen te scheeren, om dus net te weeten hoe magtig de vyanden zyn,) ten einde de jonge Filosoofen aangemoedigd mogen worden, om zich by hunne Sekte te vervoegen, men zal zeggen, die het met de Preciesen niet houdt, die een hairbreed van onze Leer afwykt, onteert en lastert Confusius.
De Keizer en de Grooten van 't Ryk zullen dan die Onheiligen wel moeten beteugelen, en hun het verspreiden van hunne Nieuwigheden beletten, dewyl zy anderzins hunner ruste en veiligheid niet zeker zullen zyn, door de woede van het opgeruid Gemeen. Men beklaagt den Keizer en de Grooten des Ryks, die tot dien stap nooit zullen koomen, dan om hunne eigene veiligheids halve. Men vreest voor droevige gevolgen. Niemand zal meer lust hebben zich op het nader ondekken en bevestigen der Waarheid toeteleggen; de geest tot onderzoek zal hier door uitgeblust worden, en gansch China, langs dien weg, tot zyne voorige groove en diepe onkunde wederkeeren. De eenige hope voor de Eclectici is de gunst van hunnen Confusius, dien zy den grootsten eerbied toedraagen, en om wiens eere te handhaaven, hun alle dit kwaad gebrouwen wordt De Keizer wendt alles aan om door zyn wys beleid hunnen muitzieken Geest tot bedaaren te brengen; en betoont zich ongenegen, om hun, buiten volstrekten nood, iets, ter bereiking van hunne
| |
| |
heillooze oogmerken, intewilligen. Men vreest egter. Zelfs loopt 'er een gerugt, dat zy reeds een Smeekschrift aan den Keizer in gereedheid hebben, dat zyne Majesteit een of twee werkjes, in welken met hunne ontzaggelyke Baarden, zoo als men my berigt, den spot gedreeven en niet onduidelyk te kennen wordt gegeeven, dat hunne Filosofie in eenige opzigten met de laatere ontdekkingen strydig is, dat de Keizer dezelven gelieve door Beuls handen, uit eer voor de Filosofie der Preciesen en uit verschuldigde hoogagting voor den grooten Confusius, die daar door zal verheerlykt worden, te laaten verbranden.
Met de volgende Schepen zal ik u den uitslag van 't een en 't ander kunnen melden. Men hoopt u dan te kunnen schryven, (schoon ik vrees, en duizenden met my,) dat de Preciesen door deeze Toerustingen niets ten nadeele van de Eclectici zullen hebben uitgewerkt.
Zullende, enz.
P.S. Ik maak geene melding van een' jong Lieutenant Generaal, die ook volk heeft zoeken te werven; doch 't is hem niet gelukt, dewyl hy, eenigen tyd in Persië doorgebragt hebbende, en zich in alles op eene bespottelyke wyze, naar de zeden en manieren van dat gewest schikkende, de verwaandheid hadt, het volk in 't Persiaansch aantespreken, 't welk in China even onverstaanbaar was, als het Luikerwaals in de Nederlanden.
****
Het ziet 'er in China voor de Eclectici gansch niet breed uit. Ik zou, was het niet van een' geloofwaardig Persoon geschreeven, naauwelyks kunnen gelooven, dat 'er onder Filosoofen zulke Menschen, als de Preciesen beschreeven worden, kunnen zyn. Heerszugt, den baas te speelen, zyne medemenschen te onderdrukken, zyn de laage beginsels van deeze Luiden. De eerbied voor hunnen Heiligen moet voorgewend worden, om de voldoening hunner hartstogten voor 't gemeen te verbergen, en Groot en Klein tegen de geenen, die hen in den weg zyn, optehitzen, op dat niemand, dan zy, in Eer en Aanzien zyn, en allen die van hun verschillen en hen durven tegenspreeken, van hunne wettige vryheid beroofd worden. In deeze luiden is het duidelyk, dat zy zoeken uittewerken, dat de Spreuk, aan 't hoofd van dit Vertoog gesteld, bewaarheid wordt.
Die aan 't heilig huis wil pissen,
Moet zyn' hoed en vrydom Missen.
Cmz.
|
|