| |
| |
| |
De Denker.
No. 271.
Den 7 Maart 1768.
[L.S. Bedenkingen over het sterven van zynen Vader.]
Myne kinderen, hoort uwen vader, en doet alzo, op dat gy behouden wordt: want de Heer heeft den Vader verheerlykt over de kinderen. - Wie zynen vader eert, verzoent zyne zonden. - Wie zynen vader eert, zal zich over zyne kinderen verheugen, en zal in den dag zyns gebeds verhoord worden. - Wie zynen vader eert, zal lang leeven. - De zegeninge des vaders onderstut de huizen der kinderen.
Wie zynen zoon tugtigt, zal over hem verblyd worden; en in 't midden der vermaarde lieden zal hy van hem roemen. - Wie zynen zoon leert, zal zynen vyand tot jaloersheid verwekken, en in de tegenwoordigheid der vrienden zal hy over hem vrolyk zyn. - Is zyn vader gestorven, zo is 't als of hy niet gestorven ware; want hy heeft agter hem nagelaaten eenen, die hem gelyk is. - In zyn leven zag hy hem, en was over hem verheugd; en in zynen dood was hy niet bedroefd.
Jesus Sirach.
De boven aangehaalde Spreuken van JESUS SIRACH vind ik zeer toepasselyk op den inhoud van het stukje, my korts toegezonden, waar op ik heden myne ernstige Leezers onthaal. Dat Ouders en Kinders daar uit nut trekken, is myn wensch!
| |
| |
| |
Myn Heer Denker!
Myn Heer!
Uw eerste Vertoog, dit jaar uitgegeeven, sluit gy met deeze betuiging: ‘dat uw Weeklyks Papier is ingerigt, niet slegts om uwe Tydgenooten te vermaaken, maar wel inzonderheid te verbeteren, en dus alle mogelyke vrees voor den Dood uit derzelver gemoederen te verbannen. Op dien voet, en met dat inzigt, denk ik, met behulp van myne ge-eerde Korrespondenten, dit jaar, op nieuw, voort te gaan, en, zoo veel in my is, mynen Vaderlanderen, onder den zegen des Allerhoogsten, weezenlyken dienst te doen.’ Is dit uw doelwit, Myn Heer! zo twyfel ik niet, of gy zult wel plaats willen geeven aan de volgende Bedenkingen, door my, na 't overlyden van mynen geëerden Vader, opgesteld. Ik deel ze u mede, gelyk ze my toen uit de penne vloeiden.
| |
Bedenkingen op het sterven myns Vaders.
Ik word overstelpt! - welk eene menigte van denkbeelden doet zich op aan mynen geest! - De hartstogten en ziels aandoeningen voeren stryd - Droefheid, Dankbaarheid en Vreugde, willen te gelyk haar deel hebben!
Gy hebt dan uw Leven voleindigd! Gy, aan wien ik, nog voor weinge oogenblikken, den naam van Vader, dien lieven naam, mogt geeven, en wiens mond het teerhartig woord Kind, met veege lippen, uitstamelde.
Een aanmerkelyken trap van jaaren hebt gy beklommen; jaaren, waar in, door de Godlyke goedheid, het geluk u meer te beurt viel, dan u onheil trof; gezegende jaaren, met Dankbaarheid genooten, in Vergenoeging gesleeten - Och! hadden ze mogen vermenigvuldigd worden? waart gy my nog een reeks van jaaren by gebleeven? - Onbedagte wensch mogelyk! Hoe zouden misschien de ongemakken des Ouderdoms,
| |
| |
die u reeds begonnen te overvallen, vermenigvuldigd en u elendig gemaakt hebben! - De liefde tot, de gehegtheid aan u, deedt dezen wench uit zynen mond vloeien; het hart gaf denzelven op. Ik ontdek het gemis van uw vaderlyk byweezen nog maar ten halven. Voor altoos is die mond geslooten, die my zo veele trouwe raadgeevingen verleende, die my nimmer verlegen liet. Dan, welk een geluk zodanig een Vader gehad, dien zo lang gehad te hebben!
Billyk dat myne aangedaane ziel zich ontlaste; billyk dat zy eenige oogenblikken byzonder besteedt tot uwe nagedagtenis; de nagedagtenis van u, ô Vader! die uit myn geheugen niet gewischt zal worden, zo lang ik het vermogen van herdenken behoude: want nimmer kan ik het oog op my zelven slaan, nimmer mynen staat en omstandigheden overweegen, zonder dat uwe veelvuldige weldaaden en goedgunstigheden my te binnen schieten.
't Is het verhaal myner Moeder alleen niet, (gezegend zy ook haare nagedagtenisse!) waar uit ik weet, hoe uw hart van blydschap opsprong by myne geboorte, hoe Gy God met volvrolyken gemoede dankte over de eerste vrugt van uwen gewenschten Egt; maar my heugt, by de geboorte myns Broeders, ooggetuigen geweest te zyn van de recht vaderlyke aandoeningen, welken, ter diergelyke gelegenheid, uwen geest vervulden; aandoeningen, die gy in myne tegenwoordigheid liet blyken, en my, schoon een kind zynde, sterk troffen; en by herdenking my nog sterker aandoen, nu ik in eigen persoon weet wat het inhebbe, Vader te zyn. En mag ik over uw gedrag mywaarts, in die dagen, waar van ik my niets kan herinneren, oordeelen, uit uw gedrag omtrent mynen Broeder, ô hoe teder is het altoos geweest! hoe hebt gy u vermaakt met myne eenvoudige kinderpraat! hoe veel genoegen raapte gy uit myn lachjes en kinderlyke aartigheden, my door inneemende goedaartigheid aanmoedigende! - Hoe na ik u aan 't hart lag, beoordeelde ik, nog zeer jong zynde, uit uwe droefheid over het sterven van myn' Broeder. - Dan ik heb te wezenlyke zaaken te bedenken, om my langer op te
| |
| |
houden met die vroegste dagen, welken ik my meest door vergelyking moet vertegenwoordigen, hoewel zulks myn hart met de tederste aandoeningen vervult: myn hart aan u, ô Vader! met de onlosmaaklykste banden verbonden.
Herinner ik my myne ontluikende jeugd, en bedenk ik tevens, welke zorgen gy omtrent my gedraagen hebt in dat tydperk des levens, van zo veel aangelegenheid, waar in 't gemoed veel al de heerlyke zaaden van braafheid en deugd ontfangt, of bezaaid wordt met het verderflyk onkruid van snoodheid en ondeugd; ik dank God u tot myn Vader gehad te hebben. Van den vroegsten tyd af, dien ik my scheemeragtig kan vertegenwoordigen, was het uw werk, om my de liefde tot Waarheid en Godsvrugt inteboezemen, altoos de Deugd in een beminnelyke en aanlokkende gedaante vertoonende, en het afschuwelyke van de Ondeugd daar tegen overstellende.
Geene kosten hebt gy gespaard, om my te laaten onderwyzen; ja, dat vry meer zegt, geene moeite hebt gy ontzien, om zelf my te onderrigten in de stukken, welken noodig zyn, om als Mensch, als een Lid der Maatschappy, en als een Christen, te leeven.
Myne neiging strekte zich uit tot den Koophandel; uwe inschikkende Goedheid, ô Vader! volgde die op, schoon uw eerste toeleg was, my der Geleerdheid en der Weetenschappen toeteheiligen. Gy wilde egter niet, dat ik een volslagen Vreemdeling zou weezen in die Weetenschappen, die den Geest vercieren, en altoos eene nutte en genoeglyke uitspanning verschaffen: en op uw raad, op uw voorbeeld, besteedde ik myne tusschenuuren aan de vermaaklykste gedeeltens der Wysgeerte. - Geheel en al hebt gy het op u genomen, dit gewigtig stuk aan niemand toevertrouwende, om my de beginsels van den Godsdienst te leeren. Ongeloof, Bygeloof en Geestdryvery, waren u even haatlyk; een Godsdienst, op Reden en Openbaaring gegrond, en waar in die twee, veel al te schandelyk van elkander afgezonderde zusters, steeds hand aan hand gingen, was de Godsdienst, die uw
| |
| |
mond my leerde bevatten, en tot welks betragting ik dagelyks door uw Voorbeeld werd aangespoord.
Schaamte, Vader, overdekt hier myn aangezigt. Myne jeugd, hoe zorgvuldig van u gekweekt en gekoesterd, was niet geheel vry van buitenspoorigheden, die u bekommerd maakten, en moeite gaven, om ze, op uw gewoone vriendelyke wyze, te recht te brengen. Eens - schriklyke verleiding, hoe groot is uw vermogen op de losse en onervaarene jongheid! - eens - Vader, had ik uwe gunste verbeurd; - eens durfde ik bykans onder uwe oogen niet verschynen, - meer uit schaamte, dan uit vreeze voor straffe. - Hoe veele traanen hebben die nu geslootene oogen, toen wel in 't verborgen gestort! - Onverwagt vond ik my uit de netelige omstandigheden, waar in myne verleide onbedagtzaamheid my ingewikkeld hadt, gered. Uwe Vaderlyke Goedheid, tot billyke strafheid getergd, sloeg egter eenen zagten weg in; op 't eigen oogenblik, als ik voor de jammerlyke gevolgen beefde, bragt ge my myn misslag, met vriendelyken ernst, onder de oogen. Trouwhartige vermaaningen en raadgeevingen, maakten de straffe uit, mag ik dat straffe noemen! Nooit zal ik die vermaaningen, die raadgeevingen vergeeten, welken, ten rechten tyde gegeeven, my in 't vervolg bewaard hebben voor buitenspoorigheden, die eenen zo goeddoenden Vader kwelling konden baaren. - Heuchlyk nadenken! nimmer heb ik, sints dien tyd, u eenig ongenoegen gegeeven! nimmer uwe gunst weder verbeurd!
Altoos was in uw oog, ô Vader! het Huwelyk, een der gewigtigste en aangelegenste stukken van 's menschen leven: de hedendaagsche losheid daar omtrent werdt van u streng bestraft en afgekeurd. Uwe bedenkingen, des betreffende, hadden steeds by my de behoorlyke zwaarte. Ik liet het oog vallen op myne Johanna: Uw raad was myne voorzigtige leidsman. Gy hebt my vergund aan de keus van myn hart, aan den wellust myns levens, myne liefde te verklaaren, haare wederliefde optewekken. Uwe
| |
| |
inschiklykheid nam hindernissen uit den weg, welken myne opgevatte hoop scheenen te zullen verydelen. Hoe vry van baatzugt was uwe edele ziel! - Welk eene recht vaderlyke vreugde kon men op uw aangezigt leezen op mynen gelukkigen Trouwdag! Hoe omarmde gy uwe Dogter, die thans nevens my in rouw gedompeld, uwe gunstbewyzen nadenkt, en u in haare ziel zegent! Hoe dubbel gelukkig rekende ik my zelven op dat oogenblik; dewyl ik u dat gevoelig vermaak deed smaaken, van naar uwen zin te trouwen!
Met geen bekrompen hart hebt gy my in een' Stand gesteld; een gedeelte uws bedryfs, veel grooter dan ik oit had durven denken, met de aanmerkelyke voordeelen daar aan verbonden, wierdt het myne. Myn voorspoed en welvaart hebt ge altyd als de uwe gerekend. Hoe menigmaal kwam uw raad, op de gryze ervaarenis gegrond, my in den handel te stade! uwe gulle gereedheid, om dien te geeven, liep myne opregte begeerte, om dien te ontvangen, voor uit. Zonder uw tydig komenden raad en hulp zou ik my in eene allernadeeligste zaak ongelukkig hebben in gewikkeld. Hoe veel ben ik in allerleie opzigten aan u verschuldig!
Als verjongd mogt ik u, een jaar geleden, aanschouwen, toen myn Zoontje, de eerste spruit van onzen Egt, ter waereld kwam. Uwe lang uitgestelde hoop werdt vervuld; de traanen van eene meer dan ouderlyke liefde, van vergenoeging en blydschap, vloeiden u ten oogen uit, op het omhelzen van het teder wicht. - O, mogt het uwe voetstappen betreeden! Ik zal, wat in my is, daar aan toebrengen. Hy zal, hoop ik, uwe waardige naam geene schande aandoen; maar dien vereeren. Gy zult in hem herleeven. Hy gedenke myner, gelyk ik uwer gedenke! De Hemel behoede hem, en geeve hem zynen zegen!
Ik nader met myne bedenkingen tot uwe laatste ziekte, ô Vader! die ziekte, welke dat gevolg gehad heeft, 't geen ik nu beschouw, en myn hart week maakt! - Gelukkige uuren, die ik mogt bestee- | |
| |
den, in u optepassen, in u alle hulp en gemak toetebrengen - Gelukkige uuren, waar in ik uwe Lydzaamheid, uwe gelaatene Onderwerping aan den Godlyken wille, uwe manlyke Godsvrugt, aanschouwde! Uw sterven, ô Vader! drukt het zegel op uwe lessen - Geene Stoïsche ongevoeligheid was uwe grootmoedigheid in uw sterven. Aandoenlyk, hartroerend was uw afscheid van uwe Vrienden, van myne Vrouw, van my, en van myn Zoontje in 't byzonder. Welke raadgeevingen, gepaard met zegenwenschen, die de helderheid van uw Verstand, de bedaardheid van uwen Geest, en 't vertrouwen van uwe Ziel te kennen gaven! - Wenschende, biddende is die mond geslooten, uw laatste wensch - In een ander leven, Kind ..... in een ander leven ..... geeve God! - Op dit oogenblik zyt gy daar in overgegaan, myn Vader! ik wensche u zo te volgen, als het der Godlyke Voorzienigheid behaage my uit deezen staat der beproevinge t'huis te roepen.
Genoeglyke oogenblikken, in deeze herdenking gesleeten! Kan hartelyke droefheid met zo veel aangenaam gevoel vergezeld gaan? Ik zal dit menigwerf herhaalen, uwe gedagtenis, ô Vader! zal altoos by my in zegening weezen!
******
Ten besluite voeg ik hier nevens eenige kragtige regels vaniden Dichter D. Smits, uit zyne Nagedagten op het sterven zyns Vaders.
Al rust uw lyk gerust in 't stille graf,
O Vader, 'k zal u echter nooit vergeten:
Nooit zal uw zorg uit myn gedachten gaen.
Uw teedre zorg, zoo trouw aen my gebleken.
Zoo lang alhier myne oogen open staen,
Zoo lang myn tong een dankb're tael kan spreken,
| |
| |
En 't levenslicht my toestraelt van om hoog,
Zal uwe deugdt in myn gedachten leven.
De tyd wiss' vry de tranen van ons oogs,
Geen tranenvloedt kan u het leven geven.
Ik blyf, met alle hoogagting, en toegenegenheid,
Myn Heer!
U.D.W.D.
L.S.
H......
16 Febr. 1768.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|