De Denker. Deel 6 (1768)
(1769)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |||||||||||
Myn Heer DE DENKER!Het is in der daad verbaazend wanneer men gade slaat hoe zeer de menschen in het algemeen yveren om boven hunne medemenschen in aartigheid uit te munten, daar het waarlyk de minsten eigen is. Predikanten, Kooplieden, Studenten, Boeren, Schuitevoerders, enz. allen hinken zy aan het euvel van aartig te willen zyn: ik heb dikwils langs de straat een hoop Turfdragers een hunner medemaats, over dezen of genen grappigen inval, met luider stemme hooren toejuichen, (want de Turfdragers zyn in het algemeen zeer voor de aartigheid,) terwyl hy die zich door de grap geraakt vond, niet naliet om door eenen anderen inval een storm op de hoogagting van het turvende corps te doen. Deeze en diergelyke reflexiën hebben my in het hoofd gebragt om u het invoeren van zekere belasting op het uitbrengen onzer gedachten voor te slaan. Rabener is niet te vrede dat de gedachten Tol vry zyn: ik wel; maar dat ieder zyne gedachten Tol vry zeggen mag, hiermede ben ik gantsch niet in myn schik. Wat iemant denkt raakt my niet, maar wat iemant zegt raakt my somtyds veel. Indien, by voorbeeld, my iemant voor een kreupelen schryver hield in zyn gedachten, het zou my niet deeren; maar indien hy 't my voor het hoofd zeide, wee hem!... | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
Doch ik moet voorzichtig zyn, opdat ik zelf niet een gedachte ten voorschyn brenge die my met recht kon doen bekeuren, indien myn voorslag ingang vond. Ik verbeelde my dat, indien ieder laffe aartigheid zekere geldboete onderhevig waar, ons Vaderland eene aanzienlyke inkomste zou krygen; ik yvere alleen voor myn vaderland, dit is myn pligt. Ik weet niet, Myn Heer, of alle Projectemaakers wel zo denken; doch dat raakt my niet. Myn voorneemen is om u te overtuigen dat myn ontwerp ontzaglyke sommen in 's Lands Casse zal brengen. Tot dat einde zal ik hier een gezelschap van maar weinig persoonen beschryven, en voor derzelver gepretendeerde aartigheden een matigen tax bepaalen Rabener zorgt voor zynvaderland, waaröm mogen wy voor het onze niet zorgen? wat in Duitsland voor de menschen goed is, zal immers by ons niet kwaad zyn. Onlangs om afaires naar Rotterdam moetende, vertrok ik met de Haarlemmer schuit. Ik ben van eenen opmerkenden aart, en heb de gewoonte van meer te hooren dan te praaten, voornaamentlyk in schuiten en op wagens. 'Er waaren reeds verscheidene lieden in de schuit by myne aankomst buiten; ik trad binnen, groette de menigte, en zette my aan het einde van de schuit, met myn rug tegen de roef, om het geheele gezelfchap te konnen overzien. Wy voeren af, en 'er heerschte een diep stilzwygen. Naauwlyks waaren wy honderd roeden voort gevaaren of een manspersoon die tegen my over zat haalde een pyp voor den dag, die hy stopte en aanstak; naauwlyks had hy de pyp in brand of een groote zwarte krulhond, die tusschen zyne beenen lag, sprong op en ging op de achterste pooten met eenen opgespalkten bek voor hem staan: dit spectakel trok den aandacht der menigte, en ik wist niet wat 'er van worden zou, wanneer de manspersoon den hond in den opgespalkten mond spuwde; deze vertooning, hoe walgelyk, veroorzaakte een heftig geschater. De man, hier door aangemoedigd, zeide dit is myn spuwpot, dezelve verzeld my overâl; het heeft my minder moeite gekost dit beest dus af te richten, dan myn wyf, als zy in de kraam moet, te beteugelen; dat beest heeft dan de Duivel binnen! dat varken!... Men gaf hem | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
toejuiching; waar op hy een anderen hond ten voorschyn riep, dien hy, even als den anderen, in den muil spuwde, voegende 'er tevens by dat hy nog een half douzyn zulke wandelende kwispeldooren te huis had; en dat hy en zyn wyf dikwils vogten over de morssigheid deezer dieren, dewyl zyn wyf, gelyk hy zich uitdrukte, verdoema zindelyk was, stofferende hy zyn verhaal met een aantal vervloekingen zo omtrent zichzelven als anderen, die hy 'er by noemde. Zyn verhaal wierd uitgevoerd op eene over zichzelven voldaanen trant, en hy was wonderlyk te vrede over de toejuiching zyner aartigheid. Deeze man kan vry wat op brengen. Ik zal hem eens taxeeren. Voor de vryheid die hy zig aanmatigd om andere door zyn morsigheid te verveelen, betaald hy in het uur twee schellingen; dat is niet te veel; hy heeft 1 1/2 uur met zyne honden gemorst, dat maakt zuiver drie schellingen: voor ieder keer dat hy de honden in den muil spuwt betaalt hy een oortje; hy heeft, om ons te vermaken, zulks ieder hond ten minste twintigmaal gedaan, dat is tien stuivers: voor ieder keer dat hy zichzelven, om aartig te zyn, de verdoemenis toewenscht, een stooter; maar het anderen toewenschende dient hy voor die vryheid een zesthalf te geeven. Hy heeft dit eerste en laatste ten minste ieder twaalfmaal gedaan, dat is eerst een daalder en dan drie guldens en een schelling. Van de laatste boete is hy vry, mits dat 'er bewys ingeleverd wordt dat hy een goed aantal stooters in zyne oogen of klappen om de ooren heeft genooten. De morssige klugt van deezen Jan Potagie wierdt door een andere comedie afgebrooken; een jong Heertje, die met een ander lang had zitten praaten, borst luidkeels uit in een heftig gelagch. ‘Het was op myn ziel raar, Jan! riep hy, G.. D... my, het was om te barsten’; Ik was hoogst nieuwsgierig om te weten waarom hy lagchte, wanneer hy dus voort voer: ‘het was in het tweede Bedryf van Horatius; de Acteur haalde een boekje uit zyn zak, en ving aan Camilla in dien staat te vryën. Jonge, het stond verduiveld grappig! Juffr. Bouhon geleek, op myn hals! net naar een Mammesel, die een jongen overhoorde; en de Acteur, die zyn rol las, zag deerlyk benaauwd. | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
'Er mankeerde niets aan, om de vertooning te volmaaken, dan dat de Actrice van een plak voorzien waar geweest; waar zy 'er mede op het Tooneel verscheenen, dan was de klugt raar geweest, by myn zaligheid!’ Hier lagchte hy dapper, schold op de Regenten, spotte met de Acteurs, en de inval om Camilla met den scepter der Schoolmeesters te doen verschynen, vond hy ongemeen geestig. Ik bemerkte klaar, dat hy niet alleen voor grappig, maar ook voor verstandig wilde doorgaan, mengende onder ernst en boert eenige kwaadaartige trekken tegen de Dichteres van Leo en tegen den Autheur van Amosis. Deeze vernuftige knaap zal een goede klant zyn! Om zyn voorbaarigheid in het bespotten van den ongelukkigen Acteur, wien men, zo ik sedert vernomen hebbe, de rol van Curiatius heeft opgedrongen te speelen, schoon hy zich voor het speelen onvermogend heeft verklaard; zal hy vyf guldens betaalen: het is niet te veel, het geld iemants beledigde eer. Voor de vryheid die hy zich aanmaatigt, om Juffr. Bouhon met een plak op het Tooneel te voeren, betaalt hy een nieuwe gerande drie gulden; ten waare de meesters, die ik ter bekeuringe der menschelyke daaden wilde aanstellen, den bengel condemneerden, om, voor alle anderen, op een douzyntje plakken onthaald te worden, door haar, wie hy vermetel onder de verpligting ligt, om over de geenen, die hunne rollen niet kennen, met de plak te speelen; ik zeg, onder de verpligting ligt, om aan te duiden, welk een lastig beroep hy de uitmuntendste Actrice wil opöfferen; want, moesten 'er geduurrig plakken uitgedeeld worden aan de Acteurs die hunne rollen niet kennen, dan zou onze Actrice het al te druk krygen. Voor ieder scheldwoord op de Regenten uitgebraakt, betaalt hy een dubbeltje; ik heb 'er in weinige oogenblikken meer dan een douzyn geteld, dat maakt vier schellingen. Deeze boete vervalt aan het Wees- en Oude Mannenhuis, en zal gebruikt worden ter betaaling van een jaarlykschen maaltyd, dien men de Maaltyd der Vervloekingen zal noemen; zo ik hier op mede genoodig worde, zal ik geen kleintje te vreden zyn, en zo veel eer genieten als de Dichters, die, zo men my bericht, by de probeeringen hunner | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
nieuwe Tooneelstukken, (die eer en voordeel aan den Schouwburg doen,) thans mede ter maaltyd genoodigd worden. Voor het schimpen op de genoemde jonge Dichteres en Dichter wenschte ik hem ook in boete te beslaan; doch, in overweging neemende dat hy den luister hunner Tooneelstukken, die in het algemeen een groote toejuiching hebben behaald, niet, kan doen verminderen, zal ik hem met de schande van voor een kwaadaartigen domkop te loopen vry laaten. Terwyl ik met het opmaaken der belasting van deezen jongeling bezig was, en de vloeken telde, die hy geduurig onder zyne geestigheden uitbraakte, wierd 'er geroepen, dat de Schipper zou aanleggen. Men deed zulks, en 'er traden twee Heeren in de schuit, die, zo zy zeiden, op een buitenplaats een stokvisje gegeeten hadden. De eene was in een dikke bonte pelsrok gewikkeld, had een mof aan de handen, den hoed onder den arm, voorts fraai gefriseerd, en hebbende omgekeerde schoentjes en witte kousjes aan de voeten; de andere had een bonte rok aan, een hoed met een veder op het hoofd, laarzen aan de beenen, en verder voorzien van een grooten mof, een rotting en degen. Zie daar twee nieuwe Origineelen! Men zou gezegd hebben dat de eerste tusschen den zomer en winter gekleed was, en dat de laatste zo even van een veldtogt tegen de Noordsche Wilden gewapend te rug kwam. Zy spraaken lang Fransch, en ik bemerkte dat zy voornaamentlyk spotten met een boer die tegen hen over zat, en in een bybeltje las. Een van hen vroeg hem: ‘Huisman, leest gy daar van Biliams paartje?’ Een vraag die den huisman deed verstommen, en een algemeen gelagch verwekte. De jonker overmande den boer met spotachtige aanmerkingen over den bybel; verdraaide Schriftuurplaatsen; belagchelyke toepassingen, enz. waaren hunne aartigheden, die van het grootste gedeelte der reizigers met lagchen beantwoord wierden. Een grof kaerel, die, zo ik van den Schipper vernam, schoolmeester van een nabuurig dorp was, vatte het woord op voor den dorpeling, willende de heertjes beduiden hoe ongerymd zy handelden, wanneer zy met | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
den bybel spotteden; doch het holp niet, en de Chapeau bas jonker voer den schoolmeester ten gemoete: ‘vriend, uwe grove ignorance distingueert zich duidelyk; gy weet van geene definitiën; gy harangueert zonder iets van de Logica te verstaan; en gy zyt niet habil genoeg, en bygevolg indigne, om met ons te disputeeren.’ De schoolmeester, die zyne talenten nooit dan aan eenige elendige boeren vraagboekjes, en het zingen van Datheens Psalmen had besteed, stond stom, en moest zo wel als de boer zwigten. Wat dunkt u van deeze klanten, Myn Heer? Voor hunne aartigheid, ten koste van den Godsdienst, zullen zy, voets stoots, maar ieder een gouden Ryder geeven; het is niet te veel, als men nagaat dat 'er jonkers zyn die in één uur een Ducaat vernarren. Voor ieder eene ignorance, distingueert, definitiën, enz. een stuiver; zy hebben in een kwartier uur meer dan vyftig zulke woorden gebruikt, om hunne geleerdheid by hunne aartigheden te voegen; dit maakt vyf guldens. Terwyl myne aandacht op deeze jonkers gevestigd was, hoorde ik onverwacht een stem uit de hoek van de schuit, die, zo ik merkte, een armen mof, die bezig was met een drietandigen vork eenige mist by een boeren wooning op te stapelen, toeriep: ‘zeg eens, kameraad! wat doe je met dat ding? vang je daar visch meê?’ Deeze inval wierdt van het gezelschap, 't welk voor de domme aartigheden der jonkers, eindelyk gevoelloos was geworden, met een hartig gelagch ontfangen. De man nam die toejuiching voor een aanmoediging, en zyn geest geraakte gaande. Hy overstelpte ons met zyne invallen; vuile dubbelzinnigheden, naspraaken van het janhagel, geile uitdrukkingen, kyfagie van viswyven, naspreeken van Dominés, enz. waaren de inhoud zyner aartigheden. Hy had geslapen, doch wakker geworden zynde, had hy de praats alleen, en verwierf geduurig eene algemeene toejuiching, byzonder als hy de Dominés naäapte, waar onder hy niet naliet somtyds Schriftuurplaatsen te vermengen; het formulier des Doops, en dat van den huwelyken staat moesten wy op verscheidene wyzen hooren opzeggen, en de menigte, waar voor hy ten toon zat, meende dol te | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
worden van 't lagchen. Wat dankt u van deezen man? Voor een tallooze menigte geile woorden en gebaarden betaalt hy een daalder, dat is goed koop. Ieder keer dat hy Gods naam in het nagemaakte gekyf der viswyven noemt, betaalt hy één schelling; hy deed het, zo veel ik kon nagaan, tien keeren, dat is drie gulden: elk Predikant, die hy in het ootje neemt, koste hem billyk een zesthalf; hy heeft 'er zes nagebaauwd, dat maakt zes zesthalven. Voor de misbruikte Schriftuurplaatsen en de ontheiliging der formulieren, zal hy vyf gulden door elkander betaalen. Ik zal van geene andere Origineelen spreeken, maar eens optellen hoe veel geld ik van zo weinige persoonen, tusschen hier en half weg Haarlem, had opgedaan, zo de bekeuring plaats had.
Laus Deo, mogt ik billyk boven de reekening zetten, en onder aan Salus Populo! Men reekene my vryelyk na; men zal vinden dat ik wel geteld hebbe. Wat zal dat over ons geheele land niet uitmaaken? Maar wat vryheid krygen dan tevens myne Landgenooten niet? Zy mogen voor hun geld met ernstige zaaken spotten, morssen, dom over lieden van verdiensten oordeelen, Predikanten naäapen, enz. In het kort, zy mogen doen wat hun begeert, mits daar voor betaalende: en alsdan zal ook niemant hen de bezitting van natuurlyke aartigheid mogen betwisten, op zwaare boete. Een enkele zwaarigheid schiet 'er nog over; dat is, hoe men myn ontwerp best werkstellig zal maaken. Hier over schryf ik U nader. Ik ben gewoon, naar voorbeeld der meeste Ontwerp Smeeders, van den grooten Jan Law af aan tot op my toe, eerst ontwerpen te | |||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||
smeeden, en dan op de middelen te denken, hoedaanig die zyn werkstellig te maaken. Zodaanig handele ik; want ik ben een Projectemaaker! Ik ben, met den diepsten eerbied, Uw Vriend,
Mercurius narcissus projectus, primus, Amstel.
B.
P.S. Zo gy goed vindt myn brief uit te geeven, zal ik zorgen, wanneer gy een zwak Vertooguitgeeft (waarin gy aartig hebt willen zyn,) dat het zelve, door eene fyne kunstgreep, de veroordeeling der Denkfiskaalen ontkoome, à Gouverno.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |
|