De Denker. Deel 6 (1768)
(1769)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
De Denker.
| |
[pagina 34]
| |
veel minder eenige onwaarheid ten nadeele van iemand myner medemenschen te verbreiden, waar van ik een diepen af keer heb. Ik ben zeer te onvrede, dat men my, door het toezenden van zodanige Brieven, in moeijelykheden brengt, en misbruik maakt van het vertrouwen, dat ik stel in hun die my met hunne Korrespondentie gelieven te vereeren. 't Zal myne Omzigtigheid in 't gevolg doen toeneemen. Ondertusschen verzoek ik op 't allerernstigst, dat myne Korrespondenten zich zorgvuldig gelieven te wagten van alle zodanige berigten en aanmerkingen, die my, tegen myn oogmerk, kunnen doen voorkomen, als een Schryver, die iets anders bedoelt dan zyne Landsgenooten nuttig te vermaaken en langs dien weg te verbeteren. Met dat oogmerk gaf ik dien Brief, over de Vermaaken van den Winter, eene plaats in myn Werk, en met dat inzigt wordt de volgende mynen Leezeren ter ernstige overdenking heden aangebooden. De Filosoof, over wiens misselyke Sentimenten ik mynen Leezeren reeds twee brieven van dezelfde hand, als deeze, heb mede gedeeld,Ga naar voetnoot(*) zou ik gerust, met Naam en Toenaam, noemen, (hoe zeer ik 'er anderzins tegen ben byzondere Persoonen te streepen,) liet ik zulks niet na, uit agting voor zyne braave Vrouw, en degelyke Familie, om dat ik van gedagten ben, dat de Vyanden van den geopenbaarden Godsdienst, voor hoedanig een' de Neef van mynen Korrespondent moet gehouden worden, daar voor by de waereld behooren bekend te staan, op dat zy, onder den dekmantel van Voorstanders der Openbaaring te zyn, geene gelegenheid mogen hebben, dezelve op eene listige en kwaadaartige wyze te ondermynen, en 't Ongeloof, waar voor zy niet openlyk durven uitkoomen, heimelyk te styven. De Leezer oordeele zelf, of men onzen Filosoof, hoe braaf en onberispelyk zyn gedrag anderzins ook zyn moge, niet voor zoodanigen Vyand van den Godsdienst, en dus voor een' der snoodste Huichelaaren, die ooit den aardbodem betreeden hebben, hebbe aan te zien, uit het volgende Gesprek; my voor eenen geruimen tyd toegezonden, om hetzelve, gelyk de twee voorigen, in | |
[pagina 35]
| |
myn Weekelyksch Papier te plaatsen. De Brief, waar in hetzelve begreepen is, was van deezen inhoud. | |
Heer Denker!Het Gesprek met myn' Neef, den Filosoof, over zyne zoogenaamde Marionnetten, waarvan ik, in mynen laatsten, melding maakte, was agter gebleeven, indien ik niet in 't zekere onderregt ware, dat verscheiden' van uwe Leezeren, die nevens u en my zyne stellingen verfoeijen, naar hetzelve sterk verlangen, om dat het, huns inziens, mogelyk zou kunnen dienen, om zulken, die eenigermaate door zyne Filosofie vergiftigd zyn, te geneezen, en anderen voor derzelver besmetting te beveiligen. Nadat ik, zonder hem te stooren, zyne koddige vertelling, over het uitdeelen der Rollen in de andere waereld, had uitgehoord, bemerkte ik, tot myn leedweezen, dat hy zeer misselyke gedagten van den geopenbaarden Godsdienst, indien hy denzelven in 't geheel niet verwierp, noodzaakelyk moest hebben. In deeze gedagte werd ik versterkt, door het volgende antwoord, het welk hy my gaf, op myne vraagen. ‘Moet ik uw Raisonnement, myn Heer! in ernst opvatten, of moet ik hetzelve houden voor een' Lusus ingenii, eene speeling van 't vernuft, om te verneemen, of ik in staat ben de eerste en onbetwistbaare beginzels van Waarheid en Deugd tegen u te verdedigen en staande te houden, en my, indien ik zulks niet doen kan, eens lustig uittelagchen?’ ‘Neen, Myn Vriend! onder dat soort van Marionnetten behoor ik niet. 't Geen ik zeg, meen ik in goeden ernst. Wy zyn Machinaale en geenszins Vrye Werkers. Dit is Philosophice strikt waaragtig, en kan Philosophico-Theologicè goed gemaakt worden. - Als Filosoof redeneer of bewys ik myne stelling, op deeze wyze. Men moet dit ons Marionnettengestel niet in abstracto, op zich zelf, maar alle Marionnetten van deeze en alle andere Waerelden in Concreto, in eene massa by elkanderen genoomen, beschouwen. Hier uit moet volgen, dat 'er juist zoo veel Marionnetten, die zich met Liegen, Bedriegen, Steelen, Rooven, Moorden en soortge- | |
[pagina 36]
| |
lyke Grappen ophouden, op deeze waereld moeten zyn, als 'er gevonden worden. Wat doet anders die Ruigte of dat Vee op het Toneel? Geen ééne Moord, geen ééne Doodslag, geene Poetsen, hoe genaamd, worden 'er aangeregt, of zy behooren tot de fraaiheid der Machine, en geschieden Harmoniae praestabilitae gratia. Waarom gebeuren zy anders? Deeze is eene Genoegzaame Reden; en daar kunnen geene andere mogelyke voldoende redenen van gegeven worden. All' het geene ons niet fraai in de menschen op deeze Planeet voorkomt, en ook inderdaad misstaat, is nodig om alle mogelyke wanorde in 't Ryk der Geesten of in dat der andere waereld voortekomen. Alle wanorde, die men hier bespeurt, welke het dom gemeen, en, leider! zelfs sommigen van myne Medebroederen, die 't stuk niet wel hebben doorgedagt, met den oneigenlyken naam van zedelyk kwaad, dat 'er volgens myne Filosofie niet zyn kan, bestempelen, is, gelyk sommige valsche toonen in de Muziek, Harmoniae gratia, volstrekt noodzaakelyk, om alle mogelyke fraaiheid aan het geheele Konststuk te geeven. Anders zou deeze Waereld Beter kunnen zyn en het geheele Kunststuk volmaakter, 't welk onmogelyk is. Het kan,’ ging hy voort,’ gevolglyk ligt gebeuren, gelyk, Harmoniae gratia, dikwyls op deeze waereld gebeurt, dat de ééne of andere Schoft eene zeer fraaie Rol zal speelen, en één der eerste Acteurs zyn, in de andere waereld, en dat integendeel de fraaiste gefabriceerde Marionnetten, of de allerdeugdzaamste menschen, zoo als het Gemeen ze somtyds noemt, zich met eene der allerslegtste Rollen zullen moeten laaten vergenoegen. Het gebeurt immers vaak op deze waereld, dat de beste Speelers het droevig slegt hebben. Waarom zou zulks in de andere waereld ook geene plaats kunnen hebben? Ik kan niet begrypen hoe een Filosoof, die myn Leerstelzel is toegedaan, zwaarigheid kan maaken, dit gevolg te erkennen. Indien alles, en dit staat by my vast, van eene verborgene schikking in de andere waereld zal afhangen; wat doet het dan ter zaake, welk eene Rol de Marionnetten hier gespeeld hebben? 't Is onbegrypelyk, dat een Filosoof, van | |
[pagina 37]
| |
myn gevoelen, zoo verschrikkelyk dom kan zyn, om niet te zien, dat wy dit gevolg moeten toestaan. Als ik de waarheid zal zeggen, het zyn regte haspelaars, die dit gevolg weigeren te erkennen; halsen, die een allerbelagchelykst figuur maaken. Trouwens ik beschuldig niemand. Elk moet de Rol speelen die hem is opgelegd, volgens de vastgestelde wetten van 't Toneel. En, gelyk wy ons volgens dezelven hier noodzaakelyk moeten beweegen, zoo zal ons figuur, dat wy in de andere waereld slaan zullen, ook niet afhangen van ons, maar van de schikkingen, voor het saamenstellen van dit ons Marionnettengestel reeds beraamd en vastgesteld. Daar is geene verandering in te maaken. Het doet niets ter zaake, welk eene Rol wy hier speelen, met opzigt op ons lot in de andere waereld. Dit moeten wy staande houden, of ons geheel saamenstelzel legt in duigen.’ Hier weidde hy uit, om die Filosoofen, die dit gevolg niet willen erkennen, en voor 't overige zyn gevoelen zyn toegedaan, in een allerbespottelykst licht te plaatsen, zonder iets meer, ter zaake dienende, te zeggen, dan 't geen hy reeds twintig maalen herhaald had. Dewyl ik tegen dit zyn Raisonnement reeds by verscheiden' gelegenheden myne tegenbedenkingen had gemaakt, (zoo als Gy uit myne voorige Brieven weet,) lustte het my niet hier over weder met hem te twisten. Ik verlangde hoe hy zyne stellingen uit de Openbaaring zou zoeken goed te maaken. Dit deedt hy op deeze erbarmlyke, belagchelyke en den Godsdienst hoonende wyze. ‘Als Theologant,’ dus ving hy aan, ‘bewys ik myn Leerstelzel aldus. Gy weet, Myn Heer! daar zyn verscheiden' Leerstukken, die van zeer veele Kristenen gehandhaafd en openlyk geleerd worden, welken met de gezonde Filosofie onmogelyk zyn overeentebrengen.’ Hier op bragt hy eenige voorbeelden by, die ik, om niet al te breedvoerig te zyn, niet zal noemen, en ging op deeze belagchelyke wyze voort. ‘In navolging van deeze Godgeleerden, die noodzaakelyk moeten stellen, dat eene en dezelfde zaak Theologice waar, en te gelyk Philosophice valsch kan zyn, bedien ik my van deezen gulden en alles af- | |
[pagina 38]
| |
doenden regel, om myne Filosofie tegen de Knibbelaaryen der voorstanderen van de Openbaaring te verdedigen, daar ik anderzins volstrekt mede zou verlegen zyn. Deugt die regel niet, dan deugt, (ik ys terwyl ik dit schryf,) de Openbaaring ook niet. Myne Filosofie is goed. Tegen dezelve kan, uit de Reden, niets met grond, ingebragt worden. Ik leer, gelyk gy weet, dat wy bloote Machines zyn, die door noodzaakelyke oorzaaken van buiten, gelyk Poppen in 't Marionnettenspel in beweeging gebragt en gehouden worden, tot dat wy van 't Toneel worden afgebonsd, of versleeten zyn, zonder dat wy zelven iets meer verrigten, dan de raderen in een Uurwerk; en dat 'er uit dien hoofde niets bespottelyker kan worden uitgedagt, dan de menschen iets te gebieden, te raaden, te vermaanen, of wetten voorteschryven. Dit doen de H. Schryvers, op duizend plaatsen. Hier zit ik derhalven met myne Filosofie deerlyk aan den grond, indien gemelde regel niet doorgaat. - Ik leer vervolgens, 't geen allen, die myn Leerstelzel zyn toegedaan, met my moeten staande houden, willen zy zich zelven niet lynregt tegenspreeken; ik leer, dat wy geene vrye werkers zyn, of meester van onze eigene daaden, om dat het dollemans werk zou zyn aan Marionnetten zulk een vermogen toeteschryven. Niets nu is onbewistbaarder, dan dat in de Schrifuur goed en kwaad aan de menschen wordt voorgesteld, en hun belast wordt het goede te verkiezen, en het kwaade te vlieden, het welk niet zoude geschied zyn, indien de H. Schryvers niet van meening waren geweest, dat de Marionnetten meester zyn van hunne eigene bedryven, en het vermogen bezitten, om het goede ongedwongen optevolgen en het kwaade vrywillig te vermyden. Hier is derhalve, zonder behulp van gemelden regel, wederom geen kans, myne Filosofie goed te maaken. - Ik leer wyders, 't welk insgelyks uit myne aangenoomen' stelling, noodzaakelyk, moet volgen, dat Deugd en Ondeugd, met opzigt op ons menschen, bloote klanken en figuuren van de Rhetorica zyn, die geene eigenlyke betekenis hebben, om dat Deugd en Ondeugd Vryheid vooronderstellen, daar | |
[pagina 39]
| |
myne Marionnetten van versteeken zyn. De H. Schryvers praaten over al van Marionnetten, als weezens, van welken het eene, om zyne Deugd en goede hoedanigheden, meer Lof en Agting dan het andere verdient. Zonder derhalven myne Filosofie door gemelden regel met de Openbaring te vereenigen, is zy volstrekt met dezelve onbestaanbaar. - Ik leer eindelyk, om geene meer byzonderheden te noemen, dewyl de overigen u genoegzaam bekend zyn, en een ieder, die myn Leerstelzel begrypt, aanstonds in 't oog moeten loopen, ik leer, dat het malle praat is, van Belooningen en Straffen te spreeken. Daar zyn Marionnetten geene geschikte voorwerpen toe. Dan zouden zy meester moeten zyn van hunne eigene bedryven, goed en kwaad, en deugd en ondeugd kunnen verrigten, enz. De Schriftuur egter leert met ronde woorden, dat in de andere waereld de Rollen niet zullen uitgedeeld worden volgens eene verborgene schikking, (lynregt strydig met myn Systema,) maar naar dat de Marionnetten hier veele of weinige grappen en poetsen hebben aangeregt, dit heeft my altoos geweldig gestooten. Als men derhalve in deezen wederom zyn toevlugt tot gegemelden regel niet mag neemen, dan begrypt de lompste kinkel, dat myne Filosofie, al bezat ik de wysheid van Salomon, met de Leer der Openbaaring by mogelykheid niet is saamen te knoopen. Kortuit, deugt deeze regel niet, dan deugt de Openbaaring ook niet. Ik leer eene Filosofie, dit moet ik erkennen, die op geene andere mogelyke wyze, wat sommigen ook mogen onderneemen, met het gevoelen der H. Schryveren is te vereenigen.’ Ik bemerkte duidelyk, by welk soort van luiden deeze vriend t'huis hoort. Ik gaf hem myne gedagten in vry ernstige woorden te kennen. Hy meesmuilde, haalde de schouders op, en na eene korte poos gezweegen te hebben, voegde hy my op eenen lugtigen trant te gemoet. ‘Praaten geldt niet. Bewyzen is de boodschap. De voet by 't stuk. Gy weet zoo wel als ik, hoe verscheiden' Mannen van verstand en geleerdheid over dat Boek denken. De Schryvers van hetzelve zyn immers Menschen, en, om de waar- | |
[pagina 40]
| |
heid te zeggen, onnozele Halzen geweest, die geene Filosofie verstonden, en daarom is 't geen wonder, dat zy zich somtyds figuurlyk hebben uitgedrukt, en dingen geleerd, die met het gezond verstand niet zyn overeen te brengen. Ik heb my nooit ergens meer over verwonderd, dan dat luiden van myn Systema, in goeden ernst ooit hebben durven onderneemen, myn Leerstelzel, dat wy geene vrye werkers zyn, uit dat Boek te bewyzen. Deszelfs Schryvers waren te onnozel, om zoo verheven en juist te denken, dat ons Lot nergens anders, dan van een vastgestelde verborgene schikking, reeds voor de maaking der geheele Machine beraamd, afhangt en in eeuwigheid zal afhangen. Dan zouden zy zoo veel papier niet beklad hebben.’ Ik brak dit voor my lastig gesprek af met te zeggen, dat ik thans geen lust had om over dit stuk met hem te spreeken, dat ik zulks by eene andere gelegenheid gaarne wilde doen. Hy antwoordde, dat hy zich niet zou onttrekken; doch dat hy liefst over dit punt wilde spreeken, als wy met ons beiden waren. Zyne Vrouw, en nog eenigen van de Familie waren 'er by. De vriend is D.... n, en staat by de waereld voor een vroom en ieverig Kristen te Boek. Zie daar het lang verlangd gesprek met myn' Neef. Mogelyk schryf ik u in 't vervolg, van welken uitslag onze onderhandeling, die wy onder vier oogen staan te houden, geweest is. Ik ben ondertusschen enz.
Cmz.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem F. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |