De Denker. Deel 6 (1768)
(1769)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Myn Heer!Langen tyd, Heer Denker! ben ik in de verbeelding geweest, dat een Opperschryver van Spectators, Patriotten, Philanthropes, Denkers, enz., alleen het voorregt hadt om, boven anderen, eenig geheim middel, ter ontdekking van de dwaasheden en gebreken des menschdoms, te bezitten. Nu en dan, wel is waar, deedt 'er zich de een en ander op, die als Briefschryver voorkwam en ook iets wist van die kunst; doch ik zag die brieven aan, als komende van de eigen hand des Opperschryvers, die, enkel om de verandering, zich van dit onschuldig loopje bediende. Maar ik wil, nader verlicht zynde, deeze myne gedagten herroepen, en betuigen, het tegendeel te gelooven. Tegen de ondervinding kan en mag men zich niet aankanten. Ik weet nu ook wat het is, langs eenen verborgen weg, in de geheimen onzer medemenschen te deelen, en zal door middel van Uw Papier, vergunt gy zulks, dit myn vermogen tot het zelfde einde aanwenden, als veelen voor my gedaan hebben. Ik wensch 'er my zelven, in de | |
[pagina 18]
| |
eerste, en UEd., in de tweede plaats, geluk mede. Myne andere wenschen, hoe uitgestrekt ook, zal ik niet openbaaren. Dit mogt naar hoogmoed zweemen. Niemant ligt 'er aan geleden, door welk slag van gemeenzaamen Geest ik deeze kundigheden verkryg: en wat ik 'er ook van mogt zeggen, veele ongeloovigen zouden 'er tegen opkomen. Ik vrees ze niet; doch de verkeering met zodanig eenen Geest is een stuk, dat niet van redenkaveling, maar van 't gevoel en de ondervinding afhangt: en dergelyke stukken, gy weet het, myn Heer! worden heden niet beweezen. Maar wan behoef ik u op te houden? Gy verlangt reeds, en uwe Leezers, zo gy dit myn Schryven eene plaats waardig keurt, reikhalzen al, om te mogen weeten wat myne gemeenzaame en ontdekkende Geest te zeggen heeft; kan hy u, kan hy hun voldoen, hy zal meermaalen zyne opspeuringen mededeelen. Voor tegenwoordig zal ik alleen vermelden, hoe hy, toen ik laatst, in myn klein afgezonderd vertrekje zat, en het oog sloeg op een nieuw Spiegeltje daar gehangen, my de Lotgevallen van dan stukje Huisraad ontdekte, en 't zelve, als tegen my spreekende, deeze taal deedt voeren.
****
Weinig of niet heb ik te zeggen van myn' staat, voor dat ik my zelven als een Spiegel in de wereld openbaar vertoonde. Dit viel my te beurt in deeze Stad, in een der grootste Spiegelwinkels. Naar de nieuwste mode van dien tyd, nu ruim dertig jaar geleden, opgecierd, maakte ik een aanzienlyk vertoon, uitmuntende boven alle de anderen, die nevens my te koop stonden; ten minsten mogt ik dit opmaaken uit de oogen, die zich op my, als iets fraais, vestigden, en de gesprekken, welke ik over myne schoonheid hoorde; kortom ik bezat alle eigenschappen, die keurige kenners in eenen Spiegel vorderen. Geen alle mans waar zynde, gelyk men zegt, hadt myn Eigenaar veel kykers eer hy één' kopper vondt; doch, naa een half jaar in den winkel gestaan te hebben, komt 'er een jong Paar, nieuwlings getrouwd, binnen treeden. De jonge Huisvrouw hadt oogen en kon zien wat fraai was. | |
[pagina 19]
| |
Zy liet dezelven terstond op my vallen, en gaf met een gezigt, zo inneemend als haare woorden, te kennen, dat zy gaarne dit stuk wilde hebben. Haar Man betuigde geen kennis van dit slag van zaaken te bezitten: zy moest het weeten, hy wilde haar in alles plaizier doen. - Genoeg gezegt. - De koop werdt terstond geslooten, en myn Verkooper was uitsteekend in zyn' schik, over 't geld in myne plaats te ontvangen. Welhaast bevond ik my aan 't huis van myne Koopster, en met ongeduld verwagt zynde, was by myne komst 't genoegen te leezen op 't aangezigt der jonge Huisvrouw. Ik kreeg myne plaats in eene ruime zydkamer, waar alles even nieuw was als ik zelf. Geduurende de eerste weeken kwam myne Juffrouw alle morgens, na het ontbyt, eene enkele reis voor 't zelve, in de kamer, en verëerde my met een lieven lonk. Zy scheen een soort van eerbewyzing toetebrengen aan my en de andere nieuwe huiscieraaden. Somtyds was 'er haar Man by tegenwoordig, wanneer zy stemmelyk dat genoegen verklaarde, 't geen ze anders in stilte by zich zelve gevoelde, en my, door een vergenoegd gelaat, te kennen gaf. By het schoonmaaken myner verblyfplaatsje ontvingen de meiden last om op my boven al te passen en voorzigtig te weezen. Kwam een der Vrindinnen of Kennissen van myne Juffrouw haar bezoeken, dat in 't eerst zeer veel maal gebeurde, ik werd vertoond en gepreezen. Veel is 'er in huis gebeurd, waar van ik geen getuigen kon zyn. Doch ik bespeurde, na 't verloop van omtrent anderhalf jaar vry veel verandering in 't gelaat van de Juffrouw en Heer beiden. De vrolyke lugthartigheid was verdweenen, en eene droeve naargeestigheid hadt de weezenstrekken geheel en al hervormd. Dagen agter elkander verliepen 'er, zonder dat ik gezien werd dan alleen van de meid, die de Zydkamer opende. Dit verslimmerde van tyd tot tyd; dan op zekeren morgen, zag ik de verbystering en mistroostigheid op beider gelaat. Ik moest, benevens de andere meubelen verkogt worden, de boedel kwam te kort. Het afscheid, dat myne Juffrouw van my nam, was zo droevig als myne welkomst vrolyk; ik kreeg binnen korten tyd op myn' rug het brandmerk No. 3. | |
[pagina 20]
| |
Op den kykdag zag ik duidelyk veele Juffrouwen met eene sterke begeerte tot my aangedaan, en op dien der verkoopinge toonden zy, door braaf tegen elkander op te bieden, dat het meening geweest was. Den hoogsten prys boodt eene Koopmans Vrouw, die van een' Doctor, haare hevigste party, moest zwygen, terwyl de spyt haar ten ooge uitstraalde. Als in triomph werd ik overgevord, en in een zeer kostlyk gemeubeleerde binnenkamer gehangen. Myne toenmaalige Eigenares, hoe veel yver zy ook betoonde, om my magtig te worden, hadt min met my op dan de voorgaande. In den eersten tyd ging het nog wat aan; doch ik voorspelde wel draa, dat myn ryk hier niet lang staan zou. Myne Bezitster was de veranderlykheid zelve, nu veranderde het eene dan het andere stuk, dat met my in die binnenkamer stondt. Het woord Ouwerwets was het woord van veroordeeling, dat ééns uitgesprooken zynde, was het lot van verkogt of verruild te worden onherroepelyk. Ik verwagtte ook geduurig dat lot; 't kwam my eindelyk over; een andere Spiegel was in myne plaats gekogt; eene Uitdraagster, die reeds veele veroordeelden van myne zyde hadt weggehaald, sleepte my ook mede, na 't verloop van omtrent drie jaaren. Dus vond ik my vernederd onder een mengelmoes van huisraad; de keurigste oogen kon ik, te deezer Stede, nu niet langer voldoen: myne cieraaden waaren te Ouwerwets. Doch gelukkig is dit woord Ouwerwets betrekkelyk, en verandert naar dat de plaatsen veranderen: myne weezenlyke verdiensten van zuiverheid en ongeschondenheid waren my bygebleeven. Dit bragt te wege, dat eene Noordhollandsche Juffrouw uit Alkmaar, in de Uitdraagery komende, my niet ouwerwets en zeer fraai vondt. De Uitdraagster bedong een goeden prys en liet my vertrekken. Overgescheept, en in eene andere Stad aangeland, verscheen ik met nieuwen luister. De Weduw die my gekogt hadt, liet my, naa in allen deele, op de voorzigtigste wyze, van stof en Amsterdamsche onreinigheid gezuiverd te zyn, aan eenige haarer kennissen zien, eer ik ter beoogder plaatse werd opgehangen. Eene groote donkere en kostbaar, schoon ouwerwets, ge- | |
[pagina 21]
| |
meubeleerde bovenkamer was myn verblyf. Ik dagt in een heiligdom te weezen. Niet dan met een soort van schroom werdt de deur geopend: geene andere voeten dan die van myne Bezitster kwamen 'er binnen, uitgenomen in de dagen van schoonmaaken. Ik ben verzekerd dat zy, in den tyd van achttien jaaren, die ik daar doorbragt, zonder bykans zon of maan te aanschouwen, 's jaars niet meer dan vier reizen, buiten het gewoel in de maand Mey, boven kwam; doch dan was ik telkens getuige van eene groote oude kas, opgepropt met linnen, die recht tegen over my stondt, en eene kleindere, met ouderwets zilverwerk gevuld, daar nevens, die dan geopend wierden. Ik was de eenige getuige van 't vergenoegen dat myne Juffrouw over haar bezit betoonde. Wat 'er verder by haar omging kon ik uit myne gevangenis niet bespieden. Mogelyk was ik nog in dezelve indien haare dood my niet verlost hadt. Haare goederen mogten niet verkogt worden. De erfgenaamen verdeelden zeer vreedig haaren boedel; elk was inschiklyk; zelfs hadt eene Nigt van de overledene, die tot de Fynen behoorde, die inschiklykheid om my, schoon wat opzigtig en zwierig, onder haar aandeel te neemen. Met deeze myne nieuwe Eigenaares moest ik naa Haarlem verhuizen. Weinig tyd was ik 'er geweest of myne Juffrouw werdt van haare Zusters (deezen hadt zy in menigte) over myne zwierigheid aangesprooken. Verkoopen durfde zy my niet, als strydig met den Uitersten Wille der Overledene; my weg te geeven, scheen haar niet van 't hart te mogen; ook mogt zy, dat doende, anderer ydelheid voedzel verschaffen. Over zulks werdt zy te raade my van dat ydele cieraad te ontblooten, en eenvoudiger voor den dag te doen komen. De zwaar vergulde kunstig gesneede lyst moest weggenomen, en een zwart ebbenhouten rondsom my gezet worden. Om my in deeze nederige gedaante te brengen, veranderde men myne figuur niet weinig; ik mogt by anderen misvormd heeten, ik behaagde aan myne Bezitster en aan haare Vriendinnen, en hing voor een teken van verzaaking der wereldsche ydelheid. In haare binnenkamer geplaatst, kan ik zeggen getuigen geweest te zyn van haare welmeenende, doch veel al dweepagtige Gods- | |
[pagina 22]
| |
dienstverrigtingen. Zy was wat te zeer voor 't uiterlyke vertoon, en raadpleegde my menigmaal als zy uit, en inzonderheid als zy naa de kerk zou gaan, om haar gelaat in den behoorelyken prooi te zetten, de oogen neerslagtig te laaten vallen, en den hals te krommen. Drie jaaren bragt ik door in deezen dienst; myne Meesteres ontviel my door den dood. Toen werd ik, in eene openbaare Verkooping opgeveild, en gekogt door een' Leidenaar, die my plaatste op eene kamer, welke hy aan Studenten verhuurde. Myn Gebruiker was een Student in de Theologie, die zyn laatste Academie jaar doorbragt. Hy deedt zeer zyn best om bevallige uiterlykheden en gaaven te bekomen; onophoudelyk nam hy my te baat en ontving de goedkeuringen van zynen nimmer wederspreekenden Meester, of liever van zich zelven. Welke wonderlyke postuuren maakte deeze Leerling der Welspreekenheid! Hoe behaagde hy zyn eigen oog! Dikmaal zeide hy, by zich zelven, naa dat hy tot vermoeiens toe geschreeuwd hadt, hoe zal ik behaagen! Wie zal my evenaaren! - Maar, welk een ongeluk voor my! op een' avond, als eenigen zyner Medestudenten by hem vrolyk waren, ging het zo wild toe, dat ik van den wand, en, voor een gedeelte, aan stukken viel. Met dit ongeval nam myn dienst, als groote Spiegel, een einde. Myn Eigenaar, voor de geledene schade voldoening geeischt en gekreegen hebbende, verruilde my voor een' anderen, aan een' Spiegelmaaker. Myne heelgebleevene helft, nog gaaf en ongeschonden, was niet verwerpelyk; alleen moest ik zo veel kleinder voor den dag komen, gelyk ik, naa 't verloop van eenige weeken, deed, geschikt en opgemaakt tot een Toilet-Spiegel. Eene Dame onder de groote menigte van Coquettes behoorende, werdt myne Koopster. In deezen staat ontving ik de liefste lonken, de vrolykste gezigten, de overwinnendste blikken; op één' morgen deed ik nu meer dienst dan voorheen in achttien agtereenvolgende jaaren. Hoe menigmaalen verschafte ik haar troost, wanneer zy, niet naar wensch of verwagting in haare overwinninge geslaagd, t'huiskomende my raad vroeg of 'er ook iets aan haare bevalligheden haperde? Neen, was altoos het verlangde antwoord: waar | |
[pagina 23]
| |
op ik het voorheen gefronsd en te onvreede gelaat weder hersteld zag. - Doch dit geluk van vleier en vertrooster te weezen, duurde niet lang. Myne Juffrouw kreeg de koorts; haare bevallige kleur verdween. Dit gemis kon zy in 't eerst redelyk gelykmoedig verdraagen; de kleur zou wel weder komen, als de koorts geheel was uitgesleeten; maar deeze gantsch weg zynde, bleef egter haare kleur ongedaan. - Dit moest ik ontgelden; men hadt van die Spiegels, recht in staat, om iemand melancholyk te maaken; men kon 'er zich nimmer naar genoegen in beschouwen. In deeze gedagten werdt zy versterkt door een galant Heer, die hevig uitvoer tegen Spiegels welken de charmantsten Dames, wier kleur roozen en lelien surpasseerden, als halfslachters vertoonden, of als die aan de geelzugt laboreerden. Myn vonnis was gestreeken, ik moest uit haar oog, en werd naauwlyks goed genoeg gekeurd om de Kamenier den dienst te doen, dien ik voorheen de Juffrouw gedaan had. Deeze, tegen my vooringenomen en op my gebeeten, wegens het veroorzaaken van zo veele ongemaklyke daagen van haare Juffrouw, mishandelde my dermaate, dat het geen my voorheen te onregt ten laste gelegd wierd, nu met de daad van my gezegd mogt worden. Na dus ruim een half jaar of iets minder door de Juffrouw en haare Kamenier gebruikt te zyn, onderging ik weder eene gedaante verandering. Eene andere lyst maakte my tot een gemeen Huisspiegeltje. In deeze gedaante kogt my eene onlangs getrouwde Boerin, die met my, schoon op eene andere wyze even zeer in haar' schik was en my behandelde, als myne eerste Juffrouw; alleen duurde het langer. Vyf jaaren was ik een van de beste stukken onder haar pronkhuisraad: wanneer zy ryker en vermogender geworden een anderen in myne plaats ruilde by een' Uitdraager. Langer tyd heb ik nooit te koop gehangen; eindelyk verkogt hy my aan een rechtschaapen Slons in een Agterstraat. Rook, stof, vogtigheid en alles wat my in den grond kon bederven, was hier myn lot, tot dat zy stierf. Nu dagt ik myne rol geheel gespeeld te hebben: maar in handen vallende van iemand, die aan 't oude eene nieuwe gedaante wist te geeven, en alle myne gebreken te herstellen, vindt ik my, door zyne bekwaamhe- | |
[pagina 24]
| |
den, als herbooren, en in dien staat, waarin ik uw eigendom geworden ben. - Welk nu myn verder lot zal weezen, moet ik beproeven.......... Ik zal dit Spiegeltje, in de gedaante van eene schop der Nieuwsgierigheid, buiten aan myn zydkamer plaatsen. Deelt myn gemeenzaame Geest my dan de waarneemingen van dit werktuig mede, en oordeel ik ze schryvens waardig, zo zal ik ze U zenden. Ik blyf.
Myn Heer!
UE. D.W. DIENAAR,
O.J.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |
|