| |
| |
| |
De Denker.
No. 208.
Den 22. December 1766.
[Aanmerkingen omtrent 't gene men in zyne kleeding hebbe in agt te neemen; vooral uit inschikkelykheid voor den smaak van anderen.]
Hoc decorum, quod elucet in vita, movet adprobationem eorum, quibuscum vivitur, ordine, constantia, & moderatione dictorum omnium, atque factorum. - Eadem ratio est habenda vestitus; in quo, sicut in plerisque rebus, mediocritas optima est.
Cicero.
| |
Myn Heer!
IK waag het u myne lotgevallen, het stuk der Kleeding betreffende, in deezen Brief te melden; misschien weet gy 'er voor uwe Leezeren eenige leeringen uit af te leiden.
Ik was de Zoon van een paar deugdzaame Ouderen, wier omstandigheden, schoon maar middelmaatig, hun egter toelieten my, hun eenig kind, op een onbekrompene wyze, naar hunnen smaak optevoeden. Myn Vader was een dier goede luiden, welken in huishouding, kleeding en dergelyken uitwendigheden, den smaak der verledene Eeuw boven die der tegenwoordige prefereeren; en hy wilde my gaarne op die zelfde oudburgerlyke wyze opvoe- | |
| |
den. Moeder zoude, naar den aart der vrouwen, een weinig meer voor den zwier, en het volgen der mode geweest zyn; hadde een voorbeeldelyke agting, die zy mynen braaven Vader toedroeg, haat hier niet van weerhouden, en heure neiging om zynent wille zeer verstanding doen bestuuren Ik, hun geliefde Zoon, van natuure niet stug, door de tederheid myner Waarde Ouderen zeer aan hun verbonden, liet my in myne vroegste Jeugd alles welgevallen, wat door Vader en Moeder ten mynen opzichte beschikt werd. Ik werd in den smaak van Vader gekleed; een paar zeer kleine zilvere gespen op de schoenen, maakte myn grootste cieraad uit; zynde ik voorts met een donker Castange kleurd Rokje en Vestje, door een zeer Ouderwetschen Kleermaaker genaaid, en weinig zigtbaar linnen, meest al uitgedost. De Natuur, schoon ik naar men zeide geen ongevallige Jongen was, had niet veel aan myn Hairlokken te koste gelegt. Deeze van een ligt geele kleur, hingen vry lynregt naar beneden, en schoon Moeder nu en dan voorstelde, om myn hairen des avonds in Papillotten te steeken, werd dit door Vader afgekeurd en geschiedde niet. Ik was, niettegenstaande dit alles, zeer wel te vreden, en wonder voldaan, hoe men het ook met my stelde. Myn Vader, die veel werks van my maakte, hield myne opvoeding voor zyn eige taak, en onderwees my zelf, in zyne leedige uuren, in het Leezen, de Scbryf en Cyfferkonst, en in nog andere nutte kundigheden; niet gehengende dat myn hen door de zotte vooroordeelen van een Pedanten Schoolmeester, en myne zeden door de stoutheid van eenige ondeugende Bengels, zouden bedorven worden. Hier door verkreeg ik weinig verkeering, met knaapjes van myne jaaren, en dit werkte kragtig mede, tot myne onverschilligheid ten aanzien van myne kleeding. Maar hoe veranderen onze omstandigheden! en voor welke indrukzels is het menschlyk hert niet vatbaar! Veertien jaaren oud, en redelyk door myn Vader in de gemelde dingen onderweezen, zag men voor my uit naar een Comptoir met oogmerk om my de eerste beginzelen der Negotie te laaten leeren. Men bestelde my by een Makelaar in graanen, en hier door op de Koornmarkt, Beurs, en andere plaatsen met eenige Knaapjes, wat meer naar de Mode opgevoed, bekend wordende, geraakte ik eerlang te onvreden over den ouderwet- | |
| |
schen dos, in welken men my stak. Sommigen van myne Makkers beschimpten my geweldig; terwyl anderen my geduurig aanzetteden om verandering hier in te maaken. Myn ouderwetsche bruine Rok, en myn sluike hairen waren gestadig onderwerpen van Raillerie, 't welk my die niet afgeregt was, om deeze spotternyen te beantwoorden, by beurten te onvreden en bedroeft maakte; en by myne Ouderen dan door klaagen, dan door vleyen om verandering in myne Equipagie deed aanhouden. Het Moederlyk hert zou ras verwonnen geweest zyn, doch Vader bleef doof voor myne klagten. Myn Rok evenwel, na eenigen tyd, gelyk alle de dingen van dit leeven, blyken van verderflykheid vertoonende, besloot Moeder my een nieuwen te doen maaken; en op myn sterk aanhouden, verworf ik nu een blaauwen, en zag het zo ver gebragt, dat een Snyder, die wat meer van de Mode wist, hier de zorg over werd aanbevolen; doch hoe zeer ik om een Paruik solliciteerde, dit was alles te vergeefs. Maar helaas! om deezen tyd, werden myne braave Ouderen beiden, kort na elkander, uit dit leeven weggenomen; en ik hun Zoon, volgens Vaders beschikkingen, aan de zorg en bestuuring van eenen Oom, een Broeder van 's Moeders zyde, overgelaaten. Oom was een Man van de Mode, en ik zoude derhalven, schoon ik dit niet verkoozen hadde, ras in een anderen smaak opgevoed, en gekleed zyn geworden; hoe veel te ligter, daar ik zelf hier wat toe neigde, en myne Vrinden, met welken ik verkeerde, my hier kragtig toe aanporden. Zo lang ik rouwkleederen droeg, was 'er juist zo veel verandering in myne equipagie niet te bemerken; maar deezen afgelegt hebbende, geleek ik binnen korten tyd, niemand minder, dan den Jongen met zyn bruinen rok, en sluike hairen, die ik drie of vier jaaren te vooren was. Myne hairlokken werden nu van tyd tot tyd naar de jongste Mode gecoësseerd; myn gantsche uitrusting, van myn hoofd tot myn voetzoolen toe, werd door gebooren Paryzenaars toegesteld; in één woord, ik vertoonde een jong Heer van den eersten rang, en behoefde ten aanzien van het uitwendige op publike plaatzen, voor onze aanzienelykste Petit maitres niet te wyken. Maar wat was het? met dit alles Myn Heer! geraakte ik in dezelfde zwaarigheid, waar in ik my te vooren bevond; eerst werd ik van myne Mede- | |
| |
makkers, en Confraters om myne kleeding uitgejouwd; thans beschimpten myn Vaders goede Vrinden, en luiden van jaaren, die my te vooren gekend hadden, my niet minder om dezelfde reden. Sommigen ondernamen my hier over te onderhouden, en op een ernstigen toon te beduiden, dat myn gedrag en voorkomen bespotlyk was. Ik wist in opregtheid niet, hoe het te moeten maaken; want hoewel ik juist niet afkeerig van mynen nieuwen dos was; kan ik egter betuigen, hier in meer gedaan te hebben, om my voor de bespotting en kleinagting van myne Makkers te beveiligen, en naar hun te voegen, dan dat ik juist hier zeer naar haakte, en sterk op gesteld was. Niet gereedelyk kon ik evenwel besluiten, mynen smaak van kleeding weder te veranderen, wyl ik voorzag, dat schoon ik hier door wel de agting van myn Vaders Vrinden zoude winnen, ik die van anderen, met welken ik nu dagelyks, en wezenlyk onschuldig vermaaklyk verkeerde, waarschynelyk weder zoude verliezen. Ondertusschen, de goede oude luiden hielden sterk op my aan, en ik, toen niet vreemd zynde, van in gevolg van tyd een kans te waagen naar het hert van een eenigen Dogter van den Man, die my op de vrindelykste wyze wist te dringen, gevoelde allengs meer en meer neiging om my van de meest in het oogloopende cieraaden te ontdoen; en zo ik meende in een deftigen smaak te kleeden: want men praate my geduurig voor, dat ik wel deftig behoorde gekleed te gaan, zo ik my maar voor de kentekens der Ligtmissen en Pronkers, zo men het noemde, naaukeurig wagteden. Binnen weinig tyds, maakte ik door allengs stukswyze my hervormd te hebben, 't gene ik het voorzigtigst oordeelde, weder een ander figuur. Een gekrulde Paruik, waar van de Paruikmaaker in gemoede getuigde, dat die van den deftigsten Koopman zoude konnen gedraagen worden, een zwarte Rok, een asgraauwe Mantel, toen ter tyd een onfeilbaar kenmerk van een deftig Man, een groote beeren mof, en dergelyke Cieraaden maakten nu mynen dos uit. Dit behaagde veelen der gemelde goede luiden veel beter; men prees mynen smaak, en hield my, schoon myn hert en zeden, noch beter noch erger waren dan te vooren, voor veel verstandiger en braaver Mensch, dan toen ik niet myn Hairlokken wel gecoeffeerd en in een zwarten zyden Zak, met een gegalloneerd
| |
| |
vest en witte zyden koussen langs beurs en straaten zwierden. Lang zo goed geviel dit evenwel niet aan myne vrinden en bekenden, met wie ik daaglyks moest verkeeren. Jongen gy lykt wel een Burgemeester, zeide men, toen ik de eerste reize deftig in 't zwart op de Beurs verscheen: anderen zeiden, hy zoekt Diaken te worden; terwyl sommige in ernst my van Pedantery scheenen te verdenken. Het was dus weder het oude geval, Myn Heer! doch ik begon my hier over minder te ontrusten, naar maate ik klaarer begreep, dat het ondoenlyk is, 't allen Man, in dit opzicht zo min als in anderen, haar den zin te maaken. Onderwyl ben ik nu voor eenigen tyd gehuwd, en myn lieve Vrouw heeft het allengs, voornaamlyk op aanraading, en om den wil van haaren Vader, die Predikant te D........ is, zo ver gebragt dat ik uitwendig vry veel naar eenen Fynman gelyk; en hoed en paruik draag, welke in grootte en in egten vroomenluiden kleur, voor die van den regtzinnigsten Dorpleeraar niet behoeft te wyken. Ik behaag hier nu myn Waarde Mietje mede, schoon ik weet door veele luiden hier hertlyk om bespot, en door anderen voor een grooten Dweeper aangezien te worden, welk laatste my het meeste spyt, dewyl my thans zo min als ooit die wyze van denken en spreeken behaagen kan. Maar wat raad! ik weet geen middel om dit kwaad te herstellen. Gaat men ouderwetsch en styf gekleed, men strekt ten doel der schimpredenen van een groot aantal luiden van de Mode; volgt men deezen, ras ziet men zich op den lyst der Weereldsgezinden of Ligtmissen gesteld; wil men het zogenaamde destige volgen, straks gaat men boven zynen staat, of ook wel te kostbaar gekleed; verkiest men den smaak der Geestelyken en Fynen, dan houd de Weereld u voor een Huichelaar. Weet gy hier nu iets op te vinden, Heer Denker, deelt het ons mede; gy zult waarschynelyk veelen hier door verpligting, en zekerlyk my,
Uwen Dienaar en Leezer,
P. INSCHIKKELYK.
Amsteldam 10 December 1766.
| |
| |
Ik zal by gelegenheid van deezen Brief eenige aanmerkingen over dit onderwerp mynen Leezeren mededeelen.
Om zich ten aanzien der kleedinge als verstandigen te gedraagen, wordt eenige nauwkeurigheid vereischt. Het is klaar, dat het niemand der beide Sexen betaamt in oneerbaar gewaad gekleed te gaan, of aan opschik en kleeding zo veel geld, tyd of aandagt te verspillen, dat men hier door anderen moet verkorten, niets over hebbe ten nutte van behoeftigen, zyne zaaken niet behoorlyk kan waarneemen, of zynen geest verwaarlooze, en nutte of noodige bespiegelingen verzuime. Hier omtrent zullen zekerlyk allen, die gewoon zyn te denken, overeenkoomen. 't Is ook eene zeer ongerymde zaak zich te kleeden, gelyk sommige jonge Heeren en Juffers doen, als of zy kleine Baasjes en galante Juffertjes waren, schoon ze inderdaad zich gedraagen, gelyk braave en eerlyke lieden betaamt: want eenige vertooning van ondeugd te maaken, hoe gering zy mag wezen, terwyl men de Deugd aankleeft, toont of dat men slegts by gebrek van gelegenheid niet ondeugend is, of dat men ten minste ten aanzien der uiterlyke vertooning in ligtvaardigheid smaak heeft; of dat men zo verkeerd van smaak is, van ondeugend, en derhalve by alle braave lieden veragtelyk, te willen schynen.
Niet min, denk ik, is het kwaad te keuren, wanneer men zich niet overeenkomstig met zynen rang, jaaren en staat kleedt, volgens de meest algemeene gewoonte zyner Medeburgeren. Een achtbaar Magistraatspersoon als een Petit Maitre; een eerwaardig Kerkelyke als een Pronkert; een Man van groote middelen als een Kruier; eene aanzienlyke en ryke Vrouw als een Meid gekleed te zien; is zo ongerymd, als dat eene coquette Dame van zestig aan haare Kleindogter een' jongen Minnaar zoekt te ontdraaijen, door haar kapsel, boezem, lonkjes en allerwalchelykste affectatien van wellust. De Deftigheid in alles is een Deugd, by de Heidenen reeds bekend, en in onzen Godsdienst uitdrukkelyk voorgeschreeven.
Gemaakte Zedigheid en eene styve vertooning van Nederigheid is niet min te laaken. Zy is eene naäapery van deugd, of uit geveinsdheid, of uit onkunde en dweepery oorspronkelyk; en daarom te nadeeliger, omdat zy valschelyk de waare Deugd vertoont, als somber, hard, en ten uitersten onaangenaam en ruuw; 't welk dezelve groot nadeel toebrengt, en van alle deugdlievenden voorzigtig moet vermyd worden.
Dit zyn regels, die de Deugd zelve ieder bedagtzaam mensche van beide sexe voorschryft. Doch of, en in hoe verre
| |
| |
men, behalven dit, ook op de goedkeuring of afkeuring onzer medemenschen in dit opzicht te letten hebbe, is zo gereedelyk niet te bepaalen. Het blykt uit het geval van den Heere Inschikkelyk, en veelen hebben dit nevens hem ondervonden, dat men zeer ligt, door zich in een byzonderen smaak van kleedinge toetegeeven, de veragting, bespotting, of berisping veeler menschen zich kan op den halze laaden. Wat hier nu in te doen? Moet men met dien Heer zich geduurig naar den smaak en verkiezingen van anderen voegen? Moet men eene vertooning maaken, die men anders niet zoude verkiezen; of 't gene men als behaaglyk voor zich zelf uitgekoozen heeft, om de aanmerkingen en berispingen van anderen te ontgaan, afleggen, en zich minder behaaglyk kleeden? Ook is, schoon dat al niet in aanmerking kwam, zulk een onbepaalde inschikkelykheid in gevallen van deezen aart geheel niet aantepryzen. Men geeft de bedilzugt en andere kwaade gemoedsgesteldheden veeler menschen hier te veel voedzel door, en berooft zich zelven zonder nuttigheid van vryheid en genoegen. Aan de andere zyde evenwel, zich naar niemand te willen schikken, niemands verkiezingen of aanmerkingen hier omtrent in agt te willen neemen, is in verscheide gevallen als eigenzinnig en onvriendelyk aftekeuren. Welvoegelyk is het immers, dat Kinderen ook in dit opzigt met den smaak hunner Ouderen eenigzins raadpleegen, zelfs wanneer zy niet meer van hun afhangelyk zyn. Nuttig is het, dat Egtgenooten elkander hier in, zo veel mooglyk is, weerkeerig zoeken te behangen; en schoon ik mynen Leezeren juist niet aanpryze, om met den Heere Inschikkelyk zich, ten gevalle eener Vrouwe, in den smaak van een Fynman te kleeden; zo houde ik het egter eenen verstandigen Egtgenoot betaamlyk, liever ten gevalle zyner Wederhelfte in kleur of fatsoen zyner kleedinge van zyne eige verkiezinge wat af te wyken; wat min of meer op gebruiken en mode te letten, dan door een redenlooze slyfheid omtrent kleinigheden, gronden tot misnoegen, en verflaauwing van liefde en eensgezindheid te leggen. Somtyds, schoon waarschynelyk zeer zelden, komen 'er gevallen voor, in welken men op de dweep-agtige begrippen van sommige opregte menschen ook behoort agtteneemen; en liever zich wat naar hunne verkeerde bevattingen te voegen, dan hen bedroeven, om het genoegen te hebben van juist zulk of zulk een kleur of fatsoen van kleedinge te draagen. Dit ondertusschen schynt maar te passe te koomen, wanneer zodanige menschen, door banden van bloed- | |
| |
verwantschap of zeer tedere vriendschap, betrekking tot ons hebben, dewyl buiten dit zelden, misschien nimmer, hier gewigtige reden toe is. Wat de rest belangt, om eeniglyk ten believen van goede bekenden, leden van een zelfde gezinte of gevoelen, en dergelyken; zonder andere goede redenen, in zyne kleeding merkelyke veranderingen te maaken, of van zyne eige verkiezingen aftestaan, is niet aanteraaden; en zo men hier toe verpligt ware, zoude het eerlang noodzaakelyk worden, 't geen iemand onlangs schertzende voorstelde. Hy wilde naamlyk in gevallen van dat gewigt, als het maaken van een nieuwen rok, of vest, advertentien van deezen aart aan de Kerkdeuren doen aanplakken; N.N. heeft voor een nieuw kleed te maaken van Pompadour kleur, naar de Engelsche wyze; de bestekken zyn te zien ten huize van den Snyder ...... zo iemand der L........ Broederschap hier iet op aantemerken heeft, die gelieve zyne zwaarigheden in tyds te berde te brengen; na aanstaanden Vrydag zal anderszins het werk voortgang hebben. Zeg het voort. Voor het overige weet ik geenen raad, dan met den Heere Inschikkelyk zich de aanmerkingen of spotternyen, die men wegens zyne kleeding aftewagten heeft, te getroosten; en die te tellen onder de onvermydelyke onvolmaaktheden van den burgerstaat. Bovenal raade ik, dat men zich, noch door te overleggen op welk eene wyze men zyn lichaam bevalligst, noch door te sterk te bepeinzen hoe men zich minst aanstootelyk kleeden zal, buiten staat stelle om zynen geest betaamlyk te vercieren, en zich der goedkeuringe des Hemels waardig te maaken.
B.R.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Arnhem by W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft. E.v.d Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|