De Denker. Deel 4 (1766)
(1767)– [tijdschrift] Denker, De– AuteursrechtvrijDe Denker. Deel 4. De erven van F. Houttuyn, Amsterdam 1767
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1207 D 10
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het vierde deel van De Denker, met de nummers 158 tot 209 (januari tot 209 december 1766), uitgegeven in 1767.
redactionele ingrepen
p. 8: punt toegevoegd: ‘en laat ons met de diepste verwonderinge en gevoeligste dankbaarheid die Oneindige Goedheid, Wysheid en Magt aanbidden. Evenwel moeten wy tevens...’
p. 34: punt toegevoegd: ‘en, zo dit al niet gebeurde, 't my aan vermogen hier toe mangelde. Daarenboven ben ik,...’
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (fol. *1v) is niet opgenomen in de lopende tekst.
De ‘Drukfouten’ van p. 200 zijn in de lopende tekst verbeterd.
[fol. *1r]
De Denker.
VIERDE DEEL.
TE AMSTELDAM,
By de Erven van F. HOUTTUYN.
MDCCLXVII.
[fol. *2r]
KORTE INHOUD der VERTOOGEN van het VIERDE DEEL.
No. 158 | De dwaaze Poogingen van veelen, om gelukzalig te zyn in dit Leeven, afgeschets; ter gelegenheid van het wenschen van een Gelukzalig Nieuwenjaar. | Bladz. 1 |
159. | Brief van een jonge Juffer, wegens haare Leeszugt; en Antwoord daarop, met opzigte op de voornaamste pligten der Vrouwen. | 9 |
160. | De veranderlykheid van den Filozoof; en wegens de schadelykheid en ongeoorloofdheid van wispeltuurige veranderingen, voor al in 't volgen van eenig beroep. | 17 |
161 | Schaadelykheid van de Ondeugden alleen als belagchelyk voor te stellen. | 25 |
162 | Brief van den Heer Denkgraag, waarin de werkzaamheid om wel te doen, boven het enkel wel denken word aangepreezen. | 33 |
163. | Boertig verhaal wegens zekere Chineesche Gewoonte; en waarschuwing tegens de Vleiery. | 41 |
164. | Noodzaaklykheid van den Godsdienst in de Burgerlyke Maatschappye; ter gelegenheid van den Bedendag. | 49 |
[fol. *2v]
No. 165. | Het sukkelen der Vrouwen in 't geduurig veranderen van dienstbooden, door haare eige verkeerde behandelinge; en het verneemen naar dezelven, beschreeven. | 57 |
166. | De nutteloosheid van onderlinge liefde en tedere vriendschap in den Huwelyken staat, spottender wyze aangetoond | 65 |
167. | De Pragt, Coquetterie Geveinsdheid, Nieuwsgierigheid, Snapagtigheid, en Wispeltuurigheid der schoone Sexe verdeedigd. | 73 |
168. | Twee Brieven ter gelegenheid van de Installatie van den Heere Prinse Erfstadhouder; de eerste over de Eensgezindheid tusschen de Ingezetenen en Overbeden; en de twede over het spreekwoord, de stem des Volks is de stem van God. | 81 |
169. | Over de Edelmoedigheid; of het leeven van Aurelius. | 89 |
170. | Brief van Styntje Welmeenend, en aanmerkingen over het vergeeven en vergeeten van voorige misslagen. | 97 |
171. | De Gevoeglykheid en 't Nut, en de Ongevoeglykheid of Dwaasheid van zig te laaten uitschilderen, of zyne beeltenis in 't licht te geeven. | 105 |
172. | 't Geluk der Burgerlyke Maatschappye word gestoord door weelde en trotsheid, die eerlyke buwelyken beletten. Gedicht van afscheid aan Philis. | 113 |
173. | Twee Brieven over het onderwys van den Godsdienst aan een jong Heer. | 121 |
[fol. *3r]
No. 174. | Dat de Doctoren in de Medicynen, over 't gene tot de Gezondheid dient, als Predikanten openbaare Leerredenen moeten doen. | Bladz. 129 |
175. | Over het Onderwys van den Godsdienst aan een jong Heer; Vervolg van No. 173. | 137 |
176. | Brief van M.P. om te toonen, dat het leezen van boeken en beoefenen der geleerdheid, alleen voor de lieden van Studie, en voor geene anderen goed of doenlyk is. | 145 |
177. | Lentezang, Dichtstuk. | 153 |
178. | De algemeene Pligt van alle Menschen aangetoond, om zig te oefenen, opdat ze zo nut mogen zyn, als in hunnen kring mogelyk is. | 161 |
179. | Brief van Antje Dirks wegens de zitplaatsen der Vrouwen in de Kerk, en de ongerymdheid van gezette en bevoorregte zitplaatsen. | 169 |
180. | Eenige Brieven wegens verwyten, nadeelen, en afkeerigheden, die men ontmoet om de misdaaden of ongelukken zyner Naastbestaanden. | 177 |
181. | Aanmerkingen van den Denker over het onderwerp der voorgaande Brieven; zynde een vervolg van No. 180. | 185 |
182. | Wegens het regte oogmerk, 't welk men zig in zyne leesoefeningen hebbe voortestellen; en volgens 't welke men over de waardy der boeken kan oordeelen. Vervolg op No. 176. | 193 |
[fol. *3v]
No. 183. | Over het borgen en uitstellen van verschuldigde Betaaling, als eene Ondeugd van onregtvaardigheid en onredelykheid. | 201 |
184. | Droom, waarin de Karakters van verschillende soorten zig wonderbaar vertoonden. | 209 |
185. | Het laaken en veragten van anderen, als een Ondeugd, ten toon gesteld. | 217 |
186. | Brief van Betje Leezens, om te toonen, hoe verkeerd het zy, zyne Diensthooden en geringe Lieden de gelegenheid te benemen, om zig te oefenen. | 225 |
187. | Dorus, Koning van Lydie; of onverwagte Vervulling der Godspraake. | 233 |
188. | Vervolg van de zelfde Vertellinge. | 241 |
189. | Over eenen schielyken Dood, en of dezelve te wenschen zy. | 249 |
190. | Brief van Pieter Spaarer over de weelde en overdaad van Burgerlieden, die de groote wereld navolgen. | 257 |
191. | Over het Leeven in de Stad, als niet min aangenaam, dan het Buitenleeven. | 265 |
192. | Beschouwing der Pligten, noodzaaklyke Bezigheden en Oefeningen van jonge Jufferen. | 273 |
193. | Vervolg van 't voorgaande Onderwerp. | 281 |
194. | Over den Last van Familie-dagen, en vaste gezelschappen met luiden van verschillenden smaak. | 289 |
195. | Over de Dwaasheid van Kwakzalvers te gelooven, en hunne geneesmiddelen te gebruiken, of Brief van Fredericus Magino Zwetserio. | 297. |
[fol. *4r]
No. 196. | Over de ongerymdheid en dwaasheid van den geopenbaarden Godsdienst te veragten, ter oorzaake van de verkeerdheid of ondeugden der Kerkelyken. | 305 |
197. | Brief van Maaike Pieters, en antwoord op den zelven, over de onheblyke bedilzugt, en persooneele bestraffingen van den Predikstoel. | 313 |
198. | Over het Gedrag, 't welk de Ouders in de tegenwoordigheid hunner Kinderen behooren te houden. | 321 |
199. | Brief van Julia, waar in zy raad vraagt, of zy in haare hooger jaaren, onverwagte schatten verkreegen hebbende, een Jongeling behoort te trouwen; en antwoord van den Denker. | 329 |
200. | Hoe men Familie dagen of vaste Gezelschappen behoore te schikken; op dat zy aangenaam zyn, en de onderlinge Vriendschap aankweeken, zynde een vervolg van No. 194. | 337 |
201. | Brief van Librator, wegens het ontwyken van eenige verpligting te maaken, of weldaaden te ontvangen: met het antwoord van den Denker. | 345 |
202. | In hoe verre men voor gedaane weldaaden of diensten Dankbaarheid mag verwagten; zynde een vervolg van 't voorgaande. | 353 |
203. | Of eene Bespiegelende Leevenswyze niet ongelukkiger zy, dan eene werkzaame. | 361 |
204. | Brief van Irenophilus Orthodoxus, wegens Tolerantie en Regtzinnigheid, en het beste middel, om alle Onregtzinnigheid uit de Kerk te weeren. | 369 |
205. | Brief van Cath. van .... of klagten van dezel- |
[fol. *4v]
ve over haaren Man, en 't gemis van Kinderen; met het antwoord op denzelven. | 377 | |
No. 206. | Wat 'er hedendaagsch verstaan worde door een Galant Heer, of welleevend Man, in tegenstellinge van de ouderwetsche betekenisse. | 385 |
207. | De Oude Adam in de jonge kinderen; of onderzoek wegens den oorsprong der hartstogten, en derzelver hevigbeden in de Kinderen. | 393 |
208. | Aanmerkingen omtrent 't gene men in zyne kleeding hebbe in agt te neemen; vooral uit inschikkelykheid voor den smaak van anderen. | 401 |
209. | Brief wegens de Spioneer-Spiegeltjes in zekere Hollandsche Stad, derzelver oorsprong, en nadeel. | 409 |
[p. 200]
NB. In 't voorgaande Vertoog No. 181. bl. 191. reg. 3. moet geleezen worden; over hoop te raaken, omdat het hunne kinderen en naastbestaanden, onder anderen ook in 't doen van een goed Huwelyk beletten kan.