| |
| |
| |
De Denker.
No. 158.
Den 6. January 1766.
[De dwaaze Poogingen van veelen, om gelukzalig te zyn in dit Leeven, afgeschets; ter gelegenheid van het wenschen van een Gelukzalig Nieuwenjaar.]
- Pauci dignoscere possunt
IK wensch u een gelukzalig Nieuwe Jaar, zyn woorden, die ik geduurende veertig Jaaren op den eersten January, door alle menschen van allerleie standen en ouderdom, heb hooren herhaalen.
Maar als men die wenscheren eens vraagde, wat zy door en Nieuw Jaar, en door de Gelukzaligheid verstaan, twyffele ik, of het grootste getal die vraagen wel op eene redelyke wyze zoude kunnen beantwoorden.
| |
| |
Nogthans zou uit hunne verschillende verklaaringen deze groote waarheid beweezen worden; dat de menschen, naar hunne onderscheidene manier van denken, ook verschillende denkbeelden aan dezelfde woorden hegten.
Gelyk nu die waarheid eene byzondere opmerking verdient; zal het, myns bedunkens, onzen Lezeren noch onnut, noch onaangenaam zyn, dat wy, ter gelegenheid van het begin deezes Jaars, eens nagaan, welke denkbeelden door verschillende menschen, naar maate der omstandigheden, waar in zy zich bevinden, of in gevolge van hunne hebbelykheden, aan die zoo menigmaal herhaalde woorden gehegt worden. Maar om zulks na te vorschen, omtrent allerleie menschen van alle standen en ouderdom; zoude voor den Sterveling, die na veele moeite en eene langduurige ondervinding slegts eene oppervlakkige kennis van het menschelyke hart bekomen kan, volstrekt onmogelyk zyn.
Laat ons dan eerst een Kind beschouwen: Het denkbeeld, dat het kind aan de woorden Nieuw Jaar hegt, is of geen, of verward: en geen wonder; want een kind kan zich geene denkbeelden vormen, die niet uit den aart der zaaken voortvloeijen; gelyk nu de verdeelingen van den tyd geen andere wezenlykheid hebben, dan van willekeurige instellinge, en maar alleen door de menschen uitgedagt, en daarom ook op verschillende wyzen bepaald zyn; zoo kan een kind of geen, of alleen een zeer gebrekkig denkbeeld daar van hebben. Het gros der menschen zelfs hegt 'er geen ander denkbeeld aan, dan alleen dat van den tyd, welke van den eersten van January tot den laatsten van December verloopt.
Maar waar in stelt het kind de gelukzaligheid? zyn gelukkige staat ontlast het van alle zorgen; zyne aanminnige onnozelheid is nog ontbloot van de kennisse van het zedelyk goed en zedelyk kwaad, en ontheft het dus van de verpligting, om het een te volgen en het ander te myden, en echter is het zonder die kennis en verpligting goed, en bevindt zich byna in den gelukzaligen staat der eerste onschuld; wat begrypt het dan door de gelukzaligheid, welke men het toewenscht? immers, indien het 'er eenig denkbeeld van heeft, niets anders, dan het bezit van een Kaartenhuis, van een fraaije Pop of van een houten wagen, en de toelaating, om zyn hart met speelen op te haalen, of liever de vryheid, om te mogen doen al wat het wil. Onnozel, maar waarlyk
| |
| |
gelukzalig kind, indien gy slegts door wyze ouderen geleid wordt!
‘Speel, nuttig u deez dagen;
‘Want 's waerelds grootheid schaft aan ons 't genoegen niet,
‘Dat u door uwen houten wagen
‘En door uw kaartenhuis geschiedt.
Maar waar in wordt de gelukzaligheid gesteld door dien onbandigen Lichtmis, die zynen makker, hem op straat ontmoetende, toeroept: Jongen, een gelukzalig Nieuwe Jaar; tot van avond by mooi Grietje, hoorje; Waar anders in, dan in zich zelven en anderen te bederven? Zyn vuurigste wensch is al sedert meer dan een jaar geweest, om de vrouw van zyn besten vriend te verleiden; niet alleen, om dat haare schoonheid hem bevalt; maar ook, om dat zyn drift door haare zedigheid, en door de liefde tot haaren man, wordt aangeprikkeld; noch de vriendschap, die hem door den man beweezen wordt, noch de vrees, om een gelukkig huwelyk in een akelig en woedend huiskrakeel te doen veranderen, weerhouden hem: 't Is ook niet mogelyk, dat zulks eenigen indruk zoude maaken op den geest van eenen onwaardigen, die niet geschroomt heeft, om meer dan eene onnozele en eerlyke dochter te debaucheren, en tot het rampzalig hoerenleven te brengen; wiens bloed door nagtbraaken en door het onmaatig gebruik van wyn en vrouwen ontstoken; wiens geest en smaak, door den gestadigen ommegang met hoeren en lichtmissen, bedorven, en wiens verbeelding door ontugtige woorden en daaden altoos verhit is.
Doch laat ons 't oog van die laage ziel afwenden, en het liever slaan op dien Kranken, die de wensch van een gelukzalig Nieuwe Jaar met een diepen zugt beantwoordt. Zyne gelukzaligheid bestaat in zyn herstel; vraag het hem, Lezer! en hy zal u antwoorden, dat hy niets meer wenscht, dan van zyne kwynende ziekte verlost te zyn. Was ik gezond; ik was volmaakt gelukkig, zullen zyne woorden zyn. Maar zoude hy echter, indien hy den onwaardeerbaaren schat der gezondheid weder gevonden hadde, zich wel als volmaakt gelukkig aanzien? immers neen. Hy zou ras gevoelen, dat 'er nog zeer veel aan zyn volmaakt geluk ontbrak; hy zou ras wederom wat anders wenschen. Zoo zyn wy wuste en onver- | |
| |
standige stervelingen gesteld; het geen wy hebben, achten wy niet; en als wy 't verloren hebben, betreuren wy 't; altoos loopen wy de wyze Voorzienigheid vooruit; naauwlyks weeten de verlichtsten onder ons, waar in 't volmaakt geluk bestaa, en evenwel
Nitimur in vetitum semper cupimusque negata,
‘altoos verlangen wy naar 't geen ons wordt geweigerd’.
Natuurlyk is 't echter naar de herstelling zyner gezondheid te reikhalzen; maar laat dat verlangen altyd gepaart gaan met eene onderwerping aan de Voorzienigheid. Hoe weeten wy, stikziende Aardelingen, wat ons wezenlyk nut zy? Opperste Wysheid, onze zwakke geest kan de redenen niet navorschen, waarom Gy de kwaalen onafscheidelyk verknogt hebt met den staat van mensch. Zekerlyk is 't tot ons nut; want Uwe menschenliefde is oneindig; wy werpen ons dan in het stof, en wy aanbidden en bewonderen Uwe wyze, schoon voor ons onbegrypelyke, schikkingen! Waant derhalve een kranke zyn volmaakt geluk in zyne herstelling te vinden, dan wordt hy zekerlyk door gebrek van inzigt in het tegenwoordige, en van vooruitzigt van het toekomende, in een dwaalspoor geleid.
Zyne dwaling is egter oneindig verschoonlyker, dan die van een ouden Vrek. Het goud is zyne gelukzaligheid; dat is 't eenig voorwerp zyner liefde; van goud droomt hy; zyn eerste gedagte, wanneer hy ontwaakt, is; hoe zal ik heden myn schat vermeerderen? Onnozele wezen, droevige weduwen, ontvliedt hem, hy zou van uwe onnozelheid en droefheid gebruik maaken, om u van uw gering erfdeel te ontblooten: Deugdzaame Armen, vertrouwt op God, die zyne kinderen van honger niet laat vergaan; want smeekte gy dien onbarmhartigen om onderstand, hy zou uw rampzalig lot niet alleen met onverschillige oogen aanzien, maar het nog bitterer maaken, door zyne laage en onmenschelyke verwyten. En gy, grysaard, wiens hart 't goud is, die de kroon der grysheid onwaardig zyt, naauwlyks leeft gy nog, haast zult gy sterven; uw laatste uur genaakt, en gy denkt 'er niet om; gy staat al met den eenen voet in 't graf, en gy weet nog niet, waar in de gelukzaligheid bestaa!
Maar wordt 'er een ander denkbeeld van de Gelukzaligheid gemaakt door dien geldzugtigen Koopman, wien, schoon zy- | |
| |
ne schatkisten reeds opgepropt zyn, niets meer ter harte gaat, dan 't vertier zyner koopmanschappen met eenen onmaatigen winst, en de krenking van 't crediet zyner medekooplieden, al waren 't ook zyne vrienden. Door zyne overmagt van geld en slinkschen handel, tragt hy braave burgers en waardige huisvaders met hunne vrouwen en kinderen in den grond te booren; aan 't uitbreiden zyner negotie en aan zyne onverzadelyke winzugt offert hy alles op: en 's Lands middelen te frauderen is by hem eene aardigheid. Doedt hy by geval eens een sleurgebed, hy berekendt teffens, hoe hoog de Wissel en de Agio van de Bank zy; en om de openbaare Godsdienstoeffeningen by te woonen, blyft hem geen tyd overig; want des Zondags moet hy met zyn koets en fraaije paarden eens gaan ryden, of zich op zyne Buitenplaats vervrolyken met eenige gasten, die, om zyne opgeblazene trotsheid te strelen, zig over alles verwonderen, en alles pryzen. 's Winters moet hy dien dag op zyn Boekenkamer doorbrengen, niet om eenig goed boek te leezen, maar om na te gaan, welke boeken hy nog kopen zal, om de onwetenden te doen geloven, dat hy ook een geleerd en verstandig man is. 't Geduurig gewoel van zyne meiden, knegts, komtoirbedienden, makelaars en goede bekende, en zyn gestadig peinzen op het doen van winst, benemen hem ook de gelegenheid, om zyne vrouw en kinderen eenige waare gevoelens van eer en deugd in te boezemen: is 't dan wonder dat zyne vrouw niet beter weet, of de gelukzaligheid bestaat in kostbaare meubilen, die zy niet durft gebruiken; te vergaderen, en in nu en dan met deezen of geenen Heer een kleine Amourette te hebben.
Maar weet een laffe Hoveling het beter? opgezwollen van hoogmoed, aangeprikkeld door eerzugt, bestaat zyne gelukzaligheid in het verkrygen van meer eerampten. In hoe veele bogten wringt zyn geest zich niet; van en welke laage verachtelyke omwegen, van welke diepe veinzery, en laffe vleijeryen maakt hy gebruik, om den Vorst te verschalken en zyne medehovelingen uit den zadel te ligten? Gelukt het hem; dan stapelt hy eerampten op eerampten. Maar wee het Land, indien hy 's Vorsten eerste Minister wordt, want hy vordert niet alleen van anderen dezelfde laagheden, die hy gedaan heeft om zich te verheffen; maar zyn Systema is, dat alle soorten van eerampten, zoo wel die, waar toe eene uitgestrekte kunde en fyn oordeel vereischt wordt, als de zoogenaamde keuken-amptjes moeten gegeeven worden aan zyne zoonen of neeven, of aan de geenen, voor wien deeze of gee- | |
| |
ne groote Heer zich interesseert. Bekwaamheid, verdiensten, deugd, verstand, geleerdheid zyn by hem in geen tel; hy leeft met de eerampten, als met zyn vaderlyk goed; en dus wordt de zotheid allengskens de voorzitster in de Raadsvergaderinge; de onweetenheid voert het hooge woord op de stoelen des Gerichts; en de onbedrevenheid en lafhartigheid zien zich aan 't hoofd des Legers.
Maar wee dien eerzuchtigen Staatsman ook! wanneer hy valt, wordt hy van niemant beklaagd, van elk veragt, en zyn hart van spyt, naberouw en eerzucht geknaagt. Dan voelt hy eerst, doch te laat, dat hy de waare gelukzaligheid nooit gekent en zyn Vaderland in 't verderf gestort heeft, om aan zyn dolle hoogmoeds drift te voldoen.
En wat wenscht gy toch, in dit begonnen Jaar, rampzalige Echtgenoten, die u de gelukkigste omstandigheden, waar in de mensch geplaatst kan worden, niet ten nutte weet te maaken; die 't zoet der zuivere Huwelyksliefde nimmer gesmaakt hebt? wat wenscht gy? niets anders dan elkander te vlieden, ja misschien, welke ontaartheid! elkanders dood! Hebt gy de pligten dan vergeeten, die gy by 't voltrekken van uwen echt zoo plegtig op u genoomen hebt? Maar wat zegge ik, gy hebt die aangenaame pligten nooit gekend. Verdwaalden! wat wenscht gy, daar gy 't in uwe hand hebt, om gelukkig te zyn; Wilt het slegts; let alleenlyk op de huishouding van twee echtgenoten, die elkanderen beminnen; leest de zuivere genegenheid, de tedere gevoeligheid uit de oogen dier gelukkigen. Met welken yver werkt de man niet tot onderhoud van zyn bemind huisgezin? hoe weet hy de gestrenge standvastigheid niet te temperen, door eene inschikkelyke toegeevenheid? met welk een genoegen staroogt hy op zyn aanminnig kroost, 't geen aan de borst van de tedere en beminnelyke moeder legt? welk een blydschap straalt de lieve huismoeder de oogen uit? met welk een levendig vermaak betoont zy aan haaren man eene gewillige onderwerping en eene verpligtende oplettenheid? met welke vreugd draagt zy zorg voor de opvoeding van haare lieve kinderen? Let, zegge ik, naauwkeurig op dat waardig huisgezin, en 't staat aan u, rampzalige Echtelingen, om even gelukkig te zyn. Handelt slegts redelyk, en gy zult ras ontdekken, waar de Gelukzaligheid huisvest.
Niet minder beklaachelyk is de onkunde van dat jong bekoorlyk meisje, welks gelukzalig Nieuwe Jaar in de menigte van vryers bestaat. Welige kinderagtige kunstjes stelt zy
| |
| |
niet in 't werk, om dat zoo vuurig gewenschte doel te beschieten? Al haaren tyd, alle haare vermogens legt zy daar aan te koste; hoe veel heeft haare Kamenier niet te doen? Ida, is 't eerste woord, wanneer zy ontwaakt, ben ik van daag niet schriklyk lelyk? zien myn oogen niet rood? ik voel pokkeltjes in myn aangezicht; en ik heb van daag wat hoofdpyn. Maar Ida, die wel weet waar 't haar jonge Meesteres schort, verzekert Mejuffrouw, dat zy 'er uitziet als een Engel: en die verstandige zamenspraak wordt juist drie honderd vyf en zestig ochtenden in een Jaar herhaald. Uit dit staaltje kan men ligt nagaan, waar in de dagelyksche bezigheden der Juffrouwe en haare gedienstige Kamenier bestaan. Maar 't onnozel meisje denkt niet, dat haare schoonheid ras eene verslenste roos zal zyn, die geen plukker vindt; zy weet niet, dat het jammer is, dat zy haaren geest onversiert laat; dat haar hart, dat goed was, door de ledigheid, beuzelarye en te groote eigenliefde bedorven wordt; zoo dat zy zich het hart van een braaf man, die zy anders gelukkig zou hebben kunnen maaken, onwaardig maakt. Laat ons haare dwaling betreuren, mededogen met haar hebben, en haar den weg ter gelukzaligheid, indien 't mogelyk is, nog aanwyzen.
Waarin bestaat dan eigenlyk de Gelukzaligheid, die men elkanderen in 't Nieuwe Jaar behoort te wenschen? Ik antwoorde, in een vroom genot van het noodige. Zonder vroomheid immers, en zonder het genot van het geen elk, naar maate der omstandigheden, waar in hy geplaatst is, noodig heeft, is het aardsch geluk hier niet te vinden. Zonder vroomheid, die niets anders dan de oeffening der Deugd of de naarkoming onzer pligten is, kan men geen gerust geweten bezitten, zonder het welke 'er geen geluk is, en 't geen 'er het aanmerklykste gedeelte van uitmaakt; waarom de wyste der Koningen het ook vergelykt by een geduurige maaltyd. Zonder het Noodige tot onderhoud, is men in armoede gedompeld, welke een wezenlyk ongeluk is. Dit sluit ook Verstand en Gezondheid in: Zonder Verstand immers kan men niet regtschapen vroom zyn; zonder Gezondheid kan men zelfs het genot niet hebben van 't geen de Voorzienigheid ons geschonken heeft.
Maar laat ons aan de woorden Nieuwe Jaar niet blyven hangen. Wy weeten, dat geen Jaar nieuw of oud is; ja dat de tyd zelf niets is in vergelyking van de Eeuwigheid. Laat ons de Gelukzaligheid dan tot de nietige tyd niet bepaalen, maar liever onze oogen slaan op, en onze Wenschen uitstrekken tot
| |
| |
die oneindige Gelukzaligheid, welke de Groote en Algoede Oorzaak van alles voor zyne geliefde Kinderen bereid heeft; en laat ons met de diepste verwonderinge en gevoeligste dankbaarheid die Oneindige Goedheid, Wysheid en Magt aanbidden. Evenwel moeten wy tevens, zoo lang wy op deeze aarde omzwerven, als redelyke schepselen ons aardsch geluk tragten te bevorderen. De wezenlyke aardsche Gelukzaligheid moet dan ook een groot onderwerp onzer wenschen zyn.
Ik achte my derhalven verpligt, deeze niet te eindigen, dan met mynen Lezeren, in een verstandigen zin en met een vuurigen yver, toe te roepen: Ik wensch u een gelukzalig Nieuwe Jaar.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Dordrecht by A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek Zylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|