| |
| |
| |
De Denker.
No. 206.
Den 8. December 1766.
[Wat 'er hedendaagsch verstaan worde door een Galant Heer, of welleevend Man, in tegenstellinge van de ouderwetsche betekenisse.]
Cotile, bellus homo es: dicunt hoc Cotile multi,
Audio: sed quid sit, dic mihi, bellus homo?
VOor eenigen tyd op de buitenplaats van een myner goede vrienden zynde, had ik het geluk van my, by die gelegenheid, te bevinden in een talryk doch aangenaam gezelschap, bestaande uit verscheiden jonge lieden van de beide sexen, en eenige deftige en bezadigde mannen van een middelmaatigen ouderdom. Nadat wy den ochtend hadden doorgebragt met het bezetten van een water-zoodje, wierd het eindelyk tyd om zich tot het middagmaal te begeeven. Onze vriendelyke Waard verzogt, dat ieder der jonge Heeren zich aan de zyde van eene der Juffrouwen zoude voegen, 't welk door hen greetig wierd nagekomen, en men vond goed om my te plaatsen naast een bejaard en verstandig man. Onder de maaltyd hoorde ik met veel verwonderings, zeer dikwils gebruik maaken van het woord galant. Lisette zeide dat de baars galant smaakte; Gloroos prees de galante saussen van het vleesch; Leander, toen de maaltyd byna ten einde gebragt was, sprak, Mejuffrouw Rosette mag ik
| |
| |
het geluk hebben, u een van deeze peeren te offereren, zy zien 'er galant uit, ik zou ze u op myn woord durven recommanderen. Kort hierna wierd het middagmaal geslooten. Het grootste gedeelte van ons gezelschap vond goed een wandeling te doen; doch ik liet my door eenige Heeren overreeden, om, middelerwyl de jonge lieden een wandeling deeden, niet hun een pyp tabak te rooken. Nadat wy, over deeze en gene zaaken eenige woorden gewisseld hadden, viel onze Redeneering over de verbastering der Nederduitsche taal. Een uit ons wilde beweeren, dat na verloop van honderd jaaren, onze nakoomelingen geen Duitsch, maar een jargon, uit Fransch, Italiaansch, en ander hakmoes van Spraaken, samengelapt, zouden brabbelen. Politus vatte het woord op, en oordeelde, schoon anderen van hem in gevoelen verschilden, dat het zeer nuttig en noodzakelyk was, ja zelfs dat het tot luister van de arme Nederlandsche spraak zou kunnen strekken, indien men, zo veel mogelyk, zich bevlytigde, om ze met woorden, gehaald uit eene galante taal, gelyk de Fransche is, te verryken, alzo zulks het eenigste middel was
Om de taál in haar hárdheid wat te ádoucisseéren
En haar boersche bassésse wat te énjolivéeren.
Hierop voegde hem Oldolphus toe, ‘Myn Heer, ik heb meer dan eens het woord galant hooren bezigen. Sommigen uit ons gezelschap heb ik hooren spreeken van galante baars, andere van galante jagthonden, een derde van galante waaijers, enz. doch moet openhartig betuigen, dat ik dat woord niet verstaa. De ondervinding alleen doet my gelooven, dat het een bywoord is, 't welk, met aangenaamheid en zwier, by alle zelfstandige naamwoorden kan gevoegd worden; want voor weinige dagen hoorde ik iemant byna in dezelfde ademhaaling, van een galanten aap en een galant homme spreeken. Neem my des niet kwaalyk, Myn Heer, dat ik U lastig val, om my alleen een denkbeeld te geeven, wat schepsel ik my moet voor stellen, wanneer ik van een galant homme hoore spreeken, en welke de eigenschappen zyn, die zulk een
| |
| |
galant homme bezitten moet, om van andere gedrochtten onderscheiden te kunnen worden’?
Politus, na zich eenigen tyd bedagt, en ieder van ons by beurten aangezien te hebben, antwoordde, dat de woorden galant homme, volgens derzelver aart en eigenschap, niet gevoegelyk door Nederduitsche termen konden geëxpliceert worden, doch dat zy de meeste overeenkomst hadden met, en ruim zo veel beteekenden als, een welleevend Heer. Elk stond verwonderd over deeze nette en naauwkeurige beschryving, behalven Oldolphus, ik, en noch een derde, die nu wisten dat een galant homme een welleevend Heer beteekende, doch door deeze verklaaring even zo veel gevorderd waren, als een Alchymist, die zyn ganschen leeftyd, geld en zweet verspild heeft met het zoeken van den Philosophischen steen. Deeze verhandeling wierd door tusschenkomst van andere redenen afgebrooken, en ik nam het besluit om by lieden van kennis, en wel voornaamelyk by die van de schoone sexe, aan welke het gebruik van het woord galant zeer eigen is, te verneemen, of dezelve my ook uit den droom zouden kunnen helpen. Ik liet geene gelegenheid voorby slippen om ontwaar te worden wat galant homme betekent, en welke de Kenteekenen van wellevend zyn.
Ik vroeg dan nog dien zelfden dag, wanneer wy naar huis keerden, en Lisette zich op den weg uitliet, dat Probus, die ons, gelyk zy sprak, zoo wel geregaleerd had, een galant homme was; wat men door een galant homme verstaan moest. Met weinige woorden gaf zy my te kennen, dat Probus een man was die zyn waereld zeer wel verstond. Dorinde gaf my op die zelfde vraag ten antwoord, dat een galant homme zo veel wilde zeggen, als een charmant hoveling; doch als ik haar wederom voorstelde, wat zy door een charmant hoveling wilde te kennen geeven, voerde zy my toe; Myn Heer, ik remarqueer, dat gy impoli genoeg zyt, om met my te railléren, maar ik assureer U dat gy daar niet in zult reusseeren; want u is zo wel als my bekend, wat charmant zy, en wat boveling beteekent. Naauwlyks kon ik my bedwingen van lagchen over de gramstoorigheid van de aartige Dorinde; doch bewust zynde
| |
| |
dat zy schielyk zou kunnen goedvinden om my, in het gezelschap van haare Speelnootjes, een ongalant homme of een oncharmant hoveling te noemen, vond ik raadzaam om myne nieuwsgierigheid voor deezen tyd te beteugelen.
Kort hier na deed zich echter gelegenheid op, om myne nieuwsgierigheid op nieuws den teugel te kunnen vieren. Ik nam de bevallige Pulcheria te raade, vertrouwende meer opheldering van haar te zullen verkrygen, doch vond my al weder in myne meening bedroogen; want zy antwoordde my op de meergemelde vraag, na haar waaijer eenige reizen open en toegeslagen, en met aandagt beschouwd te hebben, dat een galant homme zo veel beduidde, als of men wilde zeggen, een welgeconduiseerd jongman, of een jong Heer, die beschaafd en welgemanierd is van zeden, beleefd in zyne verkeering en handelwyze, en naauwkeurig in zyne bezigheeden. In het begin kwam my dit antwoord zeer wel en voldoende voor; doch het zelve nader overweegende, schiep ik 'er geen volkoomen genoegen in, omdat de vriendelyke omgang met de bevallige sexe, als dan byna de eenigste deugd, ik wil zeggen hoedanigheid, zyn zou, die een galant homme uitmaakt. Om myne weetgierigheid dan te hulp te koomen, oordeelde ik raadzaam my van andere middelen te bedienen. Ik hield dagelyks myne oogen gevestigd op jonge lieden, die in de gemeene verkeering met den naam van charmant-hommes gedoopt worden; en bevlytigde my om hunne manieren, kleeding, zindelykheid, wyze van denken, gewoonte om anderen door kleine dienstbewyzen te verplichten enz. naauwkeurig nategaan. - Wanneer ik in zulk eenen iets ontdekte; dat hy, by voorbeeld, zyne denkbeelden met schilderagtige en uitgekipte woorden, en met een bevallige lisping van de tong, aan anderen mededeelde, of dat zyne kleeding my vertoonde dat hy een gezond oordeel en goeden smaak bezat, teekende ik zulks aan op een daartoe afgezonderd papier, dat ik tot dat einde altoos by my droeg, en bevond na veele oplettendheid en moeite, dat zo niet alle, ten minsten de meeste hoedanigheden, die een galant homme uitmaaken, samenliepen in Argantes, dien ik kortelyk mynen Leezeren zal afschetsen.
| |
| |
Hy is de eenigste Zoon, van een welgegoed Koopman, door de zorg van zyne galante Moeder teêr opgekweekt, uitgenomen dat hy, met den uitersten tegenzin, twee jaaren vastendag op een Fransche Kostschool gevierd heeft. Onophoudelyk worden hem contanten of wisselbrieven van zyn Vader toegezonden, die nu en dan gevolgd worden door eenige harnasmannetjes, welken Moeder buiten kennis van Vader afvaardigt, om dat Zoontje geen gebrek zal lyden. Hy neemt een ordentelyke nacht of liever morgenrust tot tien uuren, want vroeger op aan is ongezond, en de morgenlugt is nadeelig voor zyn gestel. Hy overdenkt, wakker wordende, hoe hy den dag op de vermaakelykste wyze ten einde zal brengen, en stapt, zich wel uitgerekt hebbende, van het bed. Hy drinkt twee of ten hoogsten drie kopjes Thee, terwyl hy dertig bladzyden in een Roman met een vluchtig oog doorleest. Hy heeft zyn Citsche Japon aan, staat eenigen tyd aan de glaazen, en schuift dezelven langzaam op, waarna hy ze met geweld nedertrekt, om een Juffrouw die voorby gaat op te doen zien, en haar te kunnen beschouwen. Dit gedaan zynde, speelt hy eenige airtjes op zyn dwarsfluit of fiool, tot hy door zyn Franschen Paruikmaker gestoord word, die hem a la grecque, a la rompaneau, a la cabriolet, a la naturel, a la diable, of andere nieuw uit Parys overgevloogen mode opmaakt. Hy vraagt aan Reintje (zyn knecht) hoe laat het is, hy herstelt zyn horologie, zo dat eenigzins met de klok verscheelt. Hy wascht zyne handen; maar wyl de zeep een onaangenaame lucht van zich geeft, en het vel hard maakt, vryft hy ze met kruim van wittebrood, zuivert zyne tanden met een geurig tand opiaat, en spoelt zyn mond met laauw water. Hy trekt zyne schoenen aan, doch uit bekommering dat zyne handen naar het leer zouden stinken, koomt hy dat ongemak voor, door het gebruik van een paar witte cabretleere handschoenen, die tot dat einde op zyn kaptafel afgezonderd leggen. Hy verslyt eenigen tyd voor het Spiegel, terwyl hy zyn aangezigt met het een of ander welriekend water bestrykt, zyn schoon linnen aandoet, en kleederen, die rykelyk zwaar zyn van de galonnen, aantrekt. Hy pryst zyn welgemaakte beenen, verheugt zich over zyn blank en zuiver aangezigt, over zyn vriendelyken lagen, waar toe hy agt of negenmaal zyn wezen voor het Spiegel
| |
| |
plooit, en maakt eenige complimenten voor zich zelven. Hy wandelt verscheiden maalen heen en weder over zyn kamer, neuriet eenige woorden, die hy onthouden heeft uit een liedje, dat 's avonds te vooren door de bekoorlyke Charlotte opgedreund, en hem, als een blyk van haare hoogachting voor zyn perzoon, vereerd is. Hy neemt eenige snuifjes uit zyn geëmailleerde tabaksdoos, en steekt die als in gedagten weder in zyn zak; middelerwyl schuijert Reintje zyn Heers hoed af, en geeft hem dezelve nevens de rotting en degen over. Hierop gaat hy, met de hoed onder den linker, en de rotting onder den rechter arm, na het een of ander Koffyhuis; terwyl geen één venster zyne oogen ontgaat, daar hy denkt, dat, by mogelykheid, een vrouwenbeeld voor zou kunnen zitten. Ontdekt hy een witte muts, als was dezelve slegts op een bezemstok gezet, hy buigt zich daarvoor op de beleefdste wyze, met een lagchend wezen. In 't Koffyhuis komende, eischt hy de Fransche Courant, doch legt dezelve terstond weder neer, en speelt twee partytjes op den billard. Hy drinkt een kopje Chocolaat, en gaat vervolgens aan tafel in de voornaamste Ordinaris. Dewyl nochtans geen der gerechten aan zyn kiesche tong behaagen, verhaalt hy, om den tyd te slyten, aan zyne tafelgenooten, in wat charmant gezelschap hy den voorleeden avond doorgebragt heeft, wat nieuwe Romans het licht zien, en hy vraagt of iemant weet, wie zulk eene galante aubade aan Juffrouw Belisse gebragt heeft, enz.
Het middagmaal geslooten zynde, wandelt hy naar het huis van Cornutus. De knecht, die hem de deur ontsluit, geeft hem te kennen dat zyn Heer bezig is met affairen, maar dat Mevrouw alleen is. Argantes stapt dan in de Zydkamer, en verneemt, zeer verplichtende en vriendelyk, naar Mevrouws welstand, die hem terstond verzoekt om met haar een kopje Thee te drinken, 't gene zy buiten gezelschap zou hebben moeten doen, zo myn Heer niet gekoomen was. Hy geeft met eenige voire Serviteurs te kennen, dat Mevrouws wil hem een wet verstrekt, en dat hy aan haar goedvinden moet gehoorzaamen. Hy vereert Mevrouw een nieuw airtje, dat hy 's avonds te vooren door Charlotte heeft hooren zingen, en voor dat hy zich ter ruste begaf nog uitgeschreeven heeft. Intusschen
| |
| |
koomt de Dansmeester. Argantes word verzogt om de jonge Juffer eens te zien danssen, die schoon zy in 't begin beschaamd is, om in tegenwoordigheid, gelyk ze zegt, van zulk een Meester te danssen, dat echter onderstaat, en eindelyk na eenige loftuitingen over haar charmante houding door hem ontvangen te hebben, de les besluit met een Menuetje, dat myn Heer, om zyne bekwaamheid te toonen, met haar danst. De Thee word gereed gemaakt; hy pryst nogmaals de jonge Juffer, en geeft zyne verwondering te kennen, dat zy dagelyks zo veel vordert, dat hy geen Juffertje gezien heeft van haare jaaren, dat haar evenaart. Op eene verontwaardigende wyze vertelt hy verder, hoe hy onlangs het ongeluk had van op zeekere Assemblée te moeten danssen met een juffrouw, die hem in het begin de rechter hand presenteerde, en naauwlyks in staat was, om een enkelen pas te maaken, laat staan een Menuet te danssen. Hy spreekt vervolgens met Mevrouw over alle nieuwe modes, en weet alle prullen, trots de modieuste Saletjuffer, by haar eigen naam te noemen. Eindelyk wordt het Theegereedschap weggenoomen, een speeltafeltje in deszelfs plaats gezet, en de wind der kaartebladen doet den tyd zynen loop verhaasten, tot dat Cornutus van zyn Comptoir koomt, en de Lyfknecht van Mevrouw hen noodigt om tot het Soupé te koomen. Argantes schikt zich naast Mevrouw aan tafel, en roemt de heerlyke ragou, zich beklaagende dat de Gerechten zo slecht in de Ordinaris toebereid woorden, ja dat hy zonder iets genuttigd te hebben, des middags van tafel opgestaan is. Het Soupé geëindigd zynde, neemt hy zyn afscheid als naar huis zullende gaan, dewyl hy een nieuwen Roman gekreegen heeft, die hy nog zal doorblaaden, of ten minsten opsnyden; maar hy bedenkt zich onder 't naar huis gaan. Het aangenaam weder spoort hem aan om eenige Musikanten op te zoeken, ten einde aan deeze of gene juffer een Serenade te brengen. Hy speelt dan eenige airtjes, menuetten, en marsschen voor het venster van een Slaapzoekende blonde of bruinette, die op het geluid van de musikaale Instrumenten te bedde uitvliegt, om te zien wie haar zo groot een eer aandoet. Na nog twee of drie Saletpoppen met gelyk Muzyk vereerd te hebben, begint de slaap zyn oogen te bekruipen, en hy begeeft zich eindelyk naar huis, maar wordt verhinderd in zyn voornee- | |
| |
men, door eenige van zyne goede, hem by geval nog ontmoetende, Vrienden, die hem overreeden om in hun gezelschap een nachtvisite afteleggen.
De bevinding heeft my dan geleerd, dat een galant homme een jongeling is, die aan geen geld gebrek heeft, die zich op alle mogelyke wyzen tracht te vermaaken, en zyn tyd met vrolykheid, eeten, drinken en slaapen voortstuwt; die geen andere bevalligheid bezit, dan die hy van den Kleer- of Paruikmaaker ontleent, en wiens verstand uit een mengelmoes van beuzelingen bestaat; die alles roemt wat een ander pryst, schoon het menigmaal tegens zyn byzondere neigingen strydt; die nergens toe bekwaam is dan om een gezelschap van dertele Kleuters en wulpsche Poppen te kunnen vermaaken, en zyn hoogste geluk daar in stelt, dat hy by dezelve aangenaam en bemind is.
Ik stel vast dat sommige Lieden van verstand in gedagten van my zullen verschillen: want voorheen verbeeldde ik my zelfs, dat een galant homme, 't welk, volgens de vertaaling van Politus, een welleevend Heer betekent, een mensch was die op de naauwkeurigste wyze alles tracht te vermyden, wat tot ergernis of aanstoot van het gezonde vernuft kan strekken, die alle veinzerye uit zyne woorden, en gemaaktheid uit zyne daaden verbant, en betaamelyk acht slaat op 't gene met zyne jaaren, rang, en middelen overeenstemt; die de plichten welke door de Reden hem opgelegt zyn, ten opzichte van het Opperwezen, zyn vaderland, nabestaanden, huisgenooten en vrienden zoekt te beleeven; eindelyk die in al zyn doen de deugd nimmer uit het oog verliest. Dit was het denkbeeld dat ik in vroeger tyd van een galant homme of welleevend mensch had: maar door de ondervinding wyzer geworden zynde, stap ik van myn oud gevoelen af, en volg dat gene, ' welk thans in de mode is.
A.C.I.
*
|
|