| |
| |
| |
De Denker.
No. 204.
Den 24. November 1766.
[Brief van Irenophilus Orthodoxus, wegens Tolerantie en Regtzinnigheid, en het beste middel, om alle Onregtzinnigheid uit de Kerk te weeren.]
- Tantaene animis coelestibus Irae?
VErscheide Brieven heb ik onlangs van myne geëerde Correspondenten uit Friesland ontfangen, met verzoek, om dezelven in onze weeklyksche bladen te plaatsen. Doch dewyl dat niet doenlyk is, heb ik den volgenden alleen, als tevens middelen aan de hand geevende, om de bittere verdeeldheden over de Orthodoxie en Tolerantie te bedaaren en te weeren, verkooren mynen Leezeren medetedeelen. De brief ziet op de bekende verschillen in Friesland, welken ontstaan zyn ter gelegenheid van zekere Predikatie over de Broederlyke Liefde, en waaromtrent de Ed. Mog. Heeren Gedeputeerde Staaten resolutien genomen hebben, die aan sommige Kerkelyken gansch niet aangenaam zyn. Ook zyn de verdeeldheden der gemoederen reeds tot het gemeen overgeslagen;
Scinditur incertum studia in contraria volgus.
| |
| |
| |
Myn Heer de Denker.
't HEeft hier in onze Provintie sedert meer dan een half jaar weer boos gestaan, met onze waare Friesche Regtzinnigheid. O myn Heer, de Kerk, de waare Orthodoxe Kerk schynt in gevaar van wege valsche Broederen, die, onder den denkmantel van liefde voor de dwaalenden, maar regte Zielen-verdervers zyn! Och! Beza, Beza, wiens loflyk werkje over 't ketterdooden, ten tyde van onze Voorvaderen, zelfs eer het Dordsche Synode zo gelukkig, zo zagtmoedig, zo staatkundig en christelyk, alle de geschillen besliste, getrouwelyk in onze moedertaale is overgezet, en den Magistraat van onze goede Friesche Stad Sneek opgedraagen, kondt gy eens opzien! O Bogerman, voortreflyke overzetter van dat dierbaar kleinood, en vroome voorzitter van 't kostelyke Synode, al vergiste gy u in 't bereekenen van wat te veele daggelden, en al liept gy by ons groot gevaar van afgezet te worden, en kwaaden loon voor uwen arbeid, uwen orthodoxen arbeid te ontfangen, leefde gy nu, hoe zoude uw regtzinnig bloed gisten en ontroerd worden? 't Is waar, daar zyn nog Mannen, die de goede zaak verdeedigen, zo openlyk als heimelyk, en wy hoopen, dat door myn Heer den Prins hun de hand boven 't hoofd zal gehouden worden, en dat een vreemde Kok niet zal zegenpraalen boven de regte en yverige opdischers van 't woord. En ik kan niet nalaaten, Heer Denker, u deswege reeds met veel blydschaps te berigten, hoe men in de Stad van H........ ook al een treffelyke blyk heeft van 't begin dier zegenpraal; want op het Predikseeltje, daar te vooren de naamen der Menniste Vermaaners aldaar, (ik ys 'er van zo meenigmaalen als ik 'er nog om denk!) en hunne Predikbeurten, by en nevens de naamen van
| |
| |
de gezanten van Jesus, gelyk onze Dominees zig zeer zediglyk noemen, opstonden; worden nu die naamen en predikbeurten niet meer gevonden! O Gelukkige Hervorming, die eene Dankzegging waardig is! Want ik heb al gevreesd, dat die vereeniging van 't Preekseeltje ligt tot den Preekstoel zou overslaan: althans de zo genaamde Toleranten maaken hier een groot gedeelte van de aanzienlykste en geleerdste luiden uit; en men weet wel, hoe noodig de les zy, Principiis obsta. Ik wenste nu alleen nog maar, dat op het Preekseeltje ook niet gezet werden, zulke Predikanten, die by de Regtzinnigsten min of meer verdagt zyn: want als ze van 't Seeltje zyn, zullen ze ook wel ter Kerke uitgeraaken, en dan waren we boven alle verleiding! want schoon die valsche Broeders, die de Kerk in gevaar brengen, geen één waar geloovigen kunnen doen afvallen, al preeken ze als Brugman; zy kunnen egter de Tydgelovigen en anderen van dat slegte soort verkeerde begrippen inboezemen. - En dewyl ik meene een extra goed middel, daar tot nog toe niet omgedagt is, uitgevonden te hebben, om de Kerk van al zulk onkruid volmaakt te zuiveren, zo neem ik de vryheid, Heer Denker, 't zelve u voortedraagen. Ik wilde 'er liesst niet openlyk voor bekend staan, om dat de menschen dan meer zien op den Man, die het zegt, dan op het Zeggen; en daarom neem ik myn toevlugt tot u blaadje, om het dus onzydig ter overweeginge en aan de hand te geeven.
Het hapert ons, gelyk ik hier vooren zeide, daaraan, dat de aanzienlykste en geleerste Lieden (och! wat kan weereldsch Aanzien en Menschelyke Wysheid niet al uitvoeren!) onverschillig zyn omtrent onze oude Regtzinnigheid, en dit maakt de valsche Broeders stout, welker tongen anders wel zouden gebreideld zyn, hoe vry hunne gedagten ook mogten wezen. Nu meene ik, dat men het kwaad in zynen oorsprong moet
| |
| |
geneezen; en daar toe heb ik een middel gevonden.
Doch eer ik het voorstel, moet ik eene aanmerking vooraf laaten gaan, die van zelfs den weg baant tot het geneesmiddel, en my de eerste aanleiding gaf, om het uit te denken. 't Is eene klaare zaak, dat onze braave, vroome en regtzinnige Mannen geheel vry zyn van alle geldgierigheid, heerzugt, trotsheid en dwingelandy. Och! Heer Denker, onze Predikanten, ik spreek alleen van de regtzinnigen, welken dien naam ook alleen waardig zyn, zyn Herders van waare Lammeren! Hier uit kunt gy wel opmaaken, dat het hun zeer onverschillig is, of 'er veele edelen, veele wyzen onder hunne Schaapen zyn, of niet. Ik hoope niet, dat gy, of eenig Mensch hieraan zullen twyfelen; hoort slegts wat die meergemelde onbaatzugtige vroome en ontwyfelbaar regtzinnigen Bogerman, President van 't Dordsche Synode, in de Voorreden van 't treflyk boekje over de noodzaakelykheid van het ketterdooden, boven gemeld, bladz. 19 zegt, op de tegenwerping, dat men door de Ketters te weeren de handteeringen, neeringen en koopmanschappen zoude verliezen: ‘Daarin, zegt hy, wordt de God der Neering aangebeden. Maar al ware het, dat men by uitvoering van zo heerlyk werk, en de gehoorzaamheid van Gods geboden, [dat is, door de Ketters te weeren, te vervolgen of te dooden.] alle Neering verloor, des neen, nogthans was 't beter weinig te bezitten met eene goede conscientie, dan te hebben Landen en Steden vol neering, met een knaagenden Worm, en bevend gemoed. - Is 't niet een droevig ding, dat men nu Neering door vryheid van Ketteryen en verleiding van Zielen zal zoeken? Moet nu de Satan ons in plaats van God gewin toestuuren?’ Zo spraaken oulings die trouwe voorstanders der Regtzinnigheid: Zo, (ik ben 'er wel van verzekerd!) spreeken of denken ten minsten
| |
| |
nog de trouwe Navolgers en Discipels van zulke Mannen en derzelver Regtzinnigheid.
Dit nu, vooraf, toe een grondslag gelegd hebbende, Heer Denker, zult gy zien, hoe een treffelyk middel ik heb uitgevonden, om thans de Kerk te zuiveren en zuiver te bewaaren van alle Ketterche Menschen, en alle Twisten. Verwagt niet, dat ik de Ketters wil dooden: ik weet, dat die Mode, hoe veilig anderzins, geheel af is geschaft; en dat ze in ons Vaderland nimmer opgang zal maaken, om dat de Ketters en hunne vrienden daar ysselyk veel tegens hebben; daar ik hen juist geen ongelyk in kan geeven; want als zy eens dood zyn, kunnen ze zig nooit tot de Regtzinnigheid bekeeren. Ik weet ook een veel zagter en nog gewisser middel. Zie daar myn Project.
Het staat by my onverwrikbaar vast, dat de Hoofdkerk de Hoofdkerk moet blyven; dat de Dordsche Kerkregels, de Belydenis en Catechismus, en allerhande naauwer bepaalingen, die reeds gemaakt zyn, of nog zullen gemaakt worden, moeten beleeden, onderteekend en geleerd worden, zonder agterhouding, draaijeryen, of geveinsde streeken, van alle de Leeraars der Hoofdkerke. Dit is eene zaak, daar de waare en zuivere Regtzinnigheid ten hoogsten aan gelegen legt, ja geheel van afhangt; en die men nooit uit het oog moet verliezen.
Maar om deeze Zuiverheid der Kerke in de regtzinnige leer te handhaaven, en alle besmetting volstrekt te weeren, moet men geene verandering altoos in het Kerkelyke maaken; want allen, die het daarin gezogt hebben (en niemand heeft het ergens anders gezogt, 't gene my zeer verwondert) zyn verkeerd uitgekoomen; maar men moet het by de Polityken zoeken, en alleen slegts afschaffen die aardsgezinde Wet of Vaststelling, welke in onze Provintie gewisselyk een bitter nadeel aan de zuiverheid der Kerke toebrengt; te
| |
| |
weeten die Vaststelling, dat niemand, dan die de Hoofdkerk des Vaderlands is toegedaan, tot 's Lands Regeering en de openbaare Ampten mag toegelaaten worden. Deeze Schikking is, naar myne gedagten, de oorsprong van 't bederf, van alle de onregtzinnigheden, die ter Kerke insluipen, en van alle de bittere en onchristelyke twisten, die daaruit wederom voortvloeijen. Dat zy eene aardsgezinde Vaststelling is, spreekt van zelfs; dewyl zy ligtelyk aanleiding geeft, om geveinsde belyders te maaken, van welken voor de Kerk zekerlyk toch niets goeds te hoopen is. Dit zal niemand tegenspreeken. Dat deeze Wet de oorsprong van 't bederf is, en van alle de onregtzinnigheden, die ter Kerke insluipen, kan ik zonneklaar toonen. 't Is eene bekende en toegestaane zaak, dat veele onder de aanzienlyker lieden onzer Provintie zig aan de oude gezetheid en regtzinnigheid niet veel bekreunen; en ik hoorde onlangs nog een van de vroomen, die 't wel doorkeeken hadt, met verzugtinge zeggen, dat die Arminiaansche Leer van de Tolerantie meer kwaad gedaan hadt, dan alle hunne andere dwaalleeren: want, zei hy, schoon onze Aanzienlyken en Edelen de twisten over de goddelyke Predestinatie en dergelyke Theologische Geschillen niet veel tellen; zy zyn daar omtrent ook zo yverig niet; maar die zielverderflyke kettery van de Tolerantie, die eerst by de Arminiaanen is uitgedagt, heeft thans door de geheele weereld byna veld gewonnen, by alle aanzienlyke en groote lieden, en by verre de meesten die nu voor geleerd gehouden worden; en, 't gene droevig is, zy neemt hand over hand toe. Nu, dewyl dat zo is, begunstigen de Grooten niet zelden zulke Predikanten, indien ze maar voor goede of voor geleerde menschen doorgaan, al zyn ze niet geheel regtzinnig. En zie daar dan de oorzaak der besmettinge, en van alle die bittere twisten
| |
| |
Nu wilde ik maar, dat het den voornaamen Lieden, den Edelen en Regeerderen van 't Land, den hoogen Amptenaaren, en dergelyken vry stont, hunne waardigheden te behouden, (want om ze daarvan te ontzetten, zou te hard, en niet wel mogelyk zyn) en zig van dien geestelyken band te ontslaan, in andere hervormde kerken te mogen gaan, en by Remonstranten, Mennisten, of andere Toleranten, zo als zy ze hebben willen, in Kerkgemeenschap te treden. Dan zouden die Heeren en hunne Familien niet genoodzaakt zyn, om de openbaare Kerk toegedaan te blyven, 't welk maar half godsdienstig en opregt schynt: Dan zou de Kerk door hun niet besmet worden: Dan zouden ze ook geene half-regtzinnige Predikanten behoeven intevoeren, en die de hand boven het hoofd te houden: Dan zouden ze onze braave, vroome, doorkundige, en regtzinnige Mannen niet geduurig dwarsboomen, en beletten in 't maaken van allerhoogst noodige nadere bepaalingen, voorschriften en uitleggingen van allerleie gewigtige leerstukken en woorden: Dan zou de Kerk eerst regt puur-zuiver worden, zo ten aanzien der Leere en der Woorden, als der Leeraaren, en der Leeken; want al wie onzuiver was, zou haar van zelfs verlaaten. Ik stel vast, dat dit middel alleen genoegzaam zou zyn, om 't gewenschte oogmerk te bereiken,
Doch, ten anderen, om dit oogmerk op 't allerbest te bereiken, zou 'er misschien nog iets gedaan kunnen worden, dat zeer gemakkelyk en in zig zelve niet onbillyk schynt, en gewisselyk een onseilbaar middel zou wezen, om te verhoeden, dat nimmer eenig onregtzinnig Leeraar zou insluipen in de zuivere Kerke. En dat is dit; men moest den Leeraaren van alle gezintheden, van Lutherschen, Remonstranten, Mennisten enz. uit dezelfde kasse betaalen, en gelyke Traktementen toeleggen, als die van de Hoofdkerke. Dat
| |
| |
dit, schoon 't zekerlyk niet volstrekt noodig is, dewyl 't eerste middel alleen my genoegzaam schynt, nogthans zeer nut zou zyn, zal niemand in twyffel trekken; want 't is den onregtzinnigen zekerlyk om het Traktement te doen. O Myn Heer, zy zyn niet half zo belangeloos, als de waare Regtzinnigen, gelyk boven uit de regt onbaatzugtige woorden van onzen treflyken Bogerman zalr. gede. reeds is gebleeken; de waare Regtzinnigen zyn op 't geld en den God der Neering, die 't geld aanbrengt, geheel niet gesteld. Zodat dit stuk ook zo gemakkelyk zy in te voeren, als het billyk schynt, dewyl alle de ingezetenen dezelfde lasten betaalende, ook regt schynen te hebben, dat hunne Leeraars uit de algemeene kasse onderhouden worden: want zy moeten eenen openbaaren Godsdienst, en derhalve ook Leeraars hebben.
Dus ben ik verzekerd, dat de waare zuiverheid der Leere alleen kan bewaard worden; dat nimmer onregtzinnigheid in de Kerk zal inkruipen, of, indien iets dergelyks uit geestelyke verwaandheid mogt gebeuren, egter niet lang zal blyven: Want als de onregtzinnigen elders even zo wel al in de Kerk kunnen te regt raaken, zullen ze zig van de trouwe Medebroeders in den Heere niet willen laaten kwellen en uitwerpen. Dus zullen de goede Orthodoxe Mannen, die getrouwe Wagters, zig niet verdagt behoeven te maaken van vervolgzugt, liefdeloosheid, twisten, of Magnis animis Kabaalen ter veroordeelinge hunner Medebroederen aanteregten. Dus zullen de Polityken niet langer den zogenaamden onbezonnen drift der Zelooten, maar dien ik den heiligen yver der Mannen Gods noeme, behoeven te beteugelen. Met één woord, de Kerk zal zuiver, en de Vreede zal algemeen zyn; en dat door zulk een gering en gemakkelyk middel! Ik ben met alle agting, enz.
IRENOPHILUS ORTHODOXUS.
Sneek 10 Nov. 1766.
|
|