De Denker. Deel 4 (1766)
(1767)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |
Myn Heer,IK heb, myn Heer Denker, den tyd van acht jaaren met myne beminde Wederhelft, eertyds myne Nigt, die ik van de plaats myner geboorte gezogt en aldaar getrouwd had, gesleeten in een Stad van Gelderland, en dus afgescheiden van onze wederzydsche Familien, die te Amsteldam woonden. Alleen eenmaal 's jaars, wanneer de huislyke omstandigheden zulks toelieten, gingen wy onze Ouders, nog in leeven, voor een week of twee bezoeken; een tyd dien wy met veel genoegen in Familievisieten sleeten: want, om van andere naastbestaanden niet te reppen, zo heb ik twee Broeders die beiden getrouwd zyn, en myne Vrouw vier Zusters, waar van 'er drie den egten staat omhelsd hebben. Kort viel de tyd zou elk eene beurt krygen; en het beste van den Zomer, 't geen wy doorgaans tot onze reis verkoozen, lokte ons uit om nu en dan plaifierpartytjes te maaken, die de bestemde twee weeken, als in een oogenblik veranderden. - Elke maal van onze overkomst zong men den ouden zang. ‘Ik moest my mede te Amsteldam koomen nederzetten, myne zaak was niet van dien aart | |
[pagina 290]
| |
of ik kon ze even goed, ja met prooter voordeel daar dryven, dan waar ik nu woonde’. Ik meende egter myne omstandigheden beter te kennen dan zy, die 'er dus over oordeelden, en reden genoeg te hebben, om geene ooren te leenen aan dit voorstel: en gelukkig was myne Vrouw het hier in met my eens. Ik sloeg het nu op deeze dan op geene wyze in alle minzaamheid af, 'er by voegende, wie weet wat 'er vervolgens gebeure? Maar deezen Zomer twee jaaren geleden, was 'er eene gelegenheid opgekoomen, die ik niet moest laaten voorby glippen, wilde ik immer aan de Familie het lang verzogte plaisier doen: en, in de daad, de gelegenheid was zo schoon, dat ik geen beter kon verwagten, zou ik immer tot die verwisseling van woonplaats besluiten. Men hadt reeds eenige reizen over dit stuk geschreeven, en my op het punt gebragt om 'er toe over te gaan: myne Vrouw, dit bemerkende, kunt ge ligt denken, deedt haar best om 'er my toe aan te maanen, Het Vogeltje koomt gaarne weder daar het gekipt is, zegt het spreekwoord, dat, hoewel over 't algemeen waar, omtrent de Vrouwen wel het meeste streek houdt. Wy kwamen, volgens gewoonte over; onophoudelyk waren de aanzoeken van alle kanten. ‘Ik was, zo ik het niet deede, tegen my zelven, ik zou het my te laat beklaagen’! Men gaf hoog op van het genoegen 't geen voortsproot uit de verkeering der geheele Familie. ‘Alles was wel zo lang wy jong en gezond waren, doch in tyden van ziekten, of wanneer myne Vrouw in de Kraam beviel. dat driemaal gebeurt was, hadt men liefst van 't eigen volk by zich: onze Kinderen zouden anders zo van elkander vervreemden’, en dergelyke reden meer te lastig om ze hier te herhaalen. 't Nader inzien van het stuk, het dieper overweegen van de gunstige gelegenheid, en wel byzonder de bedenking dat ik myne drie Zoontjes, hier beter dan ter plaatse myns verblyfs in een stand zou kunnen stellen, zonder ze van onder myn opzigt te laaten gaan, bewoog my eindelyk om het der Familie gewonnen te geeven, en ik verhuisde nog in 't zelfde Najaar. Ik heb geen reden van berouw over dit besluit en den gedaanen stap, of om myn oude woonstee weder te wenschen: myne zaaken gaan uitsteekend en de grooter verteering, die onvermydelyk is, wordt door de overvloediger winsten van eenen uitgebreider handel ryklyk vergoed. | |
[pagina 291]
| |
Maar eene zaak is 'er, te midden van alle deeze gunstige omstandigheden, die my zeer tegen de borst stoot, reeds lang verveeld en eindelyk overgehaald heeft, om deezen Brief op te stellen, en aan U te zenden met verzoek om dien in uwe weeklyksche Vertoogen te plaatsen. Ik hou my wel verzekerd, dat ik de eenigste op verre na niet ben die reden tot klaagen heeft, aangaande het zelfde ongeval, doch misschien zyn 'er maar weinigen, die zo veel stoffe daar toe hebben, als ik. Uit het reeds gemelde, dat ik daarom noodig oordeelde voor af te moeten schryven, heeft Myn Heer zeker begreepen, dat myne naaste Familie vry uitgestrekt is, en de Familie-Bezoeken daar uit voortvloeiende zyn my tot een grooten last; hier over wilde ik U eens onderhouden, om by gelegenheid uwe aanmerkingen deswegen te verneemen. Van de wederzydsche Ouderen, die ik volgens Reden en Pligt, hoogagt en bemin, zal ik niets bezwaarens zeggen; deezen te gaan zien en van hun bezogt te worden, beken ik van harte, doet niet weinig tot het geluk en het genoegen myns leevens; ook wraak ik, in geenen deele, de Familie-dagen aan hunne huizen, die welgeregeld en niet veelvuldig zyn. Ik heb ook niets tegen eenen vriendlyken en gemeenzaamen ommegang met zo naabestaande bloedverwanten, als Broeders en Zusters, en wil, van mynen kant, alles toe brengen om de vriendschap te onderhouden in eene Familie, waar de Familietwisten, de allerellendigste en verderflykste, die men kan bedenken, volstrekt onbekend zyn. Dan buiten dit wilde ik meer vryheids hebben en zo niet gebonden wezen als ik my nu bevind, en niet wel kans zie om 'er my van te ontslaan, zonder ongenoegen te verwekken. Ik zal U, met een kort woord, de hoofd characters myner Broederen opgeeven: waar uit Gy dan ligt zult kunnen oordeelen, hoe lastig en verdrietig de bestendige verkeering met hun moet vallen, aan iemand, die veele zaaken om handen heeft, en veel vermaaks schept in zyne snipper uurtjes tot het leezen van iets nuttigs ot aangenaams te besteeden, en het gezelschap bemint der zodanigen, die edel genoeg van geest zyn om de kennis van nutte weetenschappen met den handel te paaren, of wier omstandigheden hun gelegenheid verschaffen om zich geheel aan de letteren over te geeven. | |
[pagina 292]
| |
Myn oudste Broeder S***. is, door een ryk Huwelyk, buiten de noodzaaklykheid gesteld om eenige affaires aan te houden; hy leeft zyne Renten, en brengt een goed gedeelte van den voormiddag nu in 't eene dan in 't andere Koffyhuis door; gaat 's naamiddags, wanneer hy niet te gast is of bezoek heeft, een toertje ryden, en zoekt den avond met den een of ander te slyten, en een kaartje te speelen. Myn andere Broeder T***, doet een groote Laaken en Stoffen winkel, en heeft zyne zaaken op dien voet gebragt, dat hy den voormiddag yverig by zyn werk zynde, de andere helft van den dag voor zich zelven en dus veel tyds over heeft. Hy leest niets dan de meeste Couranten die 'er uitkomen, en een spelletje kan hem best vermaaken. De oudste aangehuwde Broeder van de zyde myner Vrouwe M**** is door en door een Koopman, en hy bevlytigt zyne zaak dermaate, dat hy meest altoos op zyn Kantoor zit, en behalven de menschen, die hy uit hoofde van zynen handel spreeken moet, bykans niemand dan de Familie ziet op de vastgestelde dagen, waar ik vervolgens U nader opening van zal geeven. De tweede aangetrouwde Broeder van den zelfden kant is een Doctor in de Medicynen, een Man van veel practyk en groote verdiensten. Hy heeft zyne Studente jaaren vlytig besteedt, en oefent zich nog steeds in oude en nieuwe Schryvers over de kunst, om daar mede zyne eigene ondervindingen vergelykende, op een zo vasten voet, als in dat stuk mogelyk is, te werk te gaan. Doch de studie in de Geneeskunde heeft hem zo verre ingenomen, dat hy zich op niets anders toelegt, en vervallen is in dat algemeene gebrek, van alle andere Weetenschappen met kleinagting aan te zien, in zo verre zy niet onmiddelyk strekken om zyn geliefde kunst te helpen. De derde Broeder, die myn jongste Zuster getrouwd heeft, vindt zich, naa 't overlyden van zyn' Oom, in staat gesteld om eenige figuur in de wereld te maaken: hy dryft een uitgestrekten handel, doch doet 'er weinig aan, een oud Boekhouder, die langen tyd by zyn Oom geweest en in de zaaken door en door bedreeven is, neemt bykans alles waar, en behartigt het belang zyns Heers als zyn eigen. In de liefhebbery voor schoone paarden leeft myn Broeder P****. hy is een magtig liefhebber van harddraaven; drie zilveren zweepen, door zyne gezwinde beesten behaald, zyn getui- | |
[pagina 293]
| |
gen, dat hy niet alleen den naam maar ook de daad heeft van een rechtschaapen liefhebber te wezen. Hy heeft eene schoone Buitenplaats, niet wyd van de Stad geleegen. Met dit vyftal Broeders vind ik my in zekeren zin, mag ik zeggen, opgescheept. Zints onze komst te Amsteldam, beslooten wy, schoon ik van den aanvang 'er niet veel verbeelding van hadde, des Zomers ééns ter week by elkander, beurt om beurt, te gast te komen op het middagmaal, en dit des Winters in twee Avond-bezoeken te verwisselen. Een recht Broeder-en Zusterlyk besluit, Heer Denker! wy hebben het tot heden toe ook heilig gehouden, en zyn, indien 'er geene weezenlyks beletzels waren, vry stipt opgekomen, om de Familie-vriendschap aan te kweeken. ‘Wy hebben genoeg’, is het zeggen, ‘van Broeder M****. in onze eige Familie, wy behoeven het niet buiten te zoeken’. 't Is waar ik heb 'er, in zeker opzigt over genoeg aan. - Niet, Myn Heer, dat de kosten, die daar op loopen, my te groot zyn of verveelen; ik behoef des geen schroom te hebben: niemand onzer is dwaas genoeg, dat een geluk in myn ongeluk is, om den ander te willen trotseeren: wy leggen het schiklyk aan, en wat dat betreft, is 'er geen grond altoos van klaagen. Ik zie alleen op de onmengbaarheid der Characters, mag ik my dus uitdrukken, die door zodanig een besluit van een vastbepaalden omloopende kring van bezoeken, by elkander gevoegd worden. Waarlyk ik kan nauwlyks twyfelen of elk onzer doet zig geweld aan, en wy komen tot verveelens toe by elkander. Gy zult dit nog klaarder begrypen, Myn Heer, indien ik u eene schets geef van onze Zomer en Winter byeenkomsten; en van het onderhoud, daar 't hier voornaamlyk opaankomt. Op den Familiedag komen wy ten twee uubyeen: het tafelgesprek loopt natuurlyk over het eeten en de Doctor heeft daar in een goed deel, hy waakt voor de gezondheid der Familie. Naa de maaltyd, zo men geen party gemaakt heeft om een toertje te doen, dat by onzen oudsten Broeder S*** en by onzen jongsten, die ons op zyne buitenplaats opwagt, veeltyds voorvalt, gaat hy die iets in zyne zaaken te doen heeft vry na huis, met beding van omtrent ten zes uuren weder te koomen: hier aan houdt ieder zich doorgaands, om geen kwaad voorbeeld te geeven of eenigen inbreuk op zo loflyke inzettingen te maa- | |
[pagina 294]
| |
ken. - Dus, ten zes uuren weder voltallig zynde, is het tyd om onder een pypje en een maatig glas wyn den avond praatende te slyten. Het gesprek, 't welk 'er dan gevoerd wordt, zou iemand vreemds ligt aanzien als in rollen verdeeld, elk heeft zyn beurt. Myn oudste Broeder S***. verhaalt al het nieuws dat hy in zyne omzwervingen van het eene in het andere Koffyhuis heeft opgeloopen, op eene allerlangdraadigste wyze, en voegt, by elk geval, wil zyn geheugen, dat tot ons ongeluk vry sterk is, hem dienen, een dergelyke gebeurtenis, 't welk onvermydelyk veroorzaakt, dat wy dikmaals hetzelfde hooren; hy is een lastig Verteller. Deeze nieuwtjes door hem opgezameld, 't is waar, zouden aanleiding kunnen geeven tot deeze en geene aanmerkingen; maar elk schroomt ze te maaken: dewyl dit het rechte middel zou weezen om nog meer lang versleetene historietjes ter baane te doen koomen. Nauwlyks heeft hy den mond geslooten en ons het Stadnieuws laaten hooren, of onze jongste Broeder P***. voegt 'er by wat hy in de omliggende plaatsen, op zyne kleine plaisiertogtjes heeft gedaan; 't betreft voor 't grootste gedeelte zyne hoofdliefhebbery, de Paarden; en is 'er ergens in den omtrek deezer Stad eene harddraavery om de zilveren zweep geweest; dan hebben wy ongetwyfeld die gewigtige gebeurtenis tot de geringste omstandigheden. Niets wat betrekking tot Paarden heeft ontglipt zyn aandagt, en hy rekent alles ook onze aandagt waardig. Alle de kunsttermen der Roskammers heeft hy op zyn duim, en zy dienen tot geen gering cieraad zyns gespreks, schoon wy, hem begeerende te verstaan, niet zelden de betekenis dier woorden moeten navraagen. De Doctor geeft ons doorgaands eene lyst zyner voornaamste Patienten, en spreekt over elk zo nauwkeurig en omstandig, den oorsprong en de gevolgen der kwaalen en de hulpmiddelen daar tegen vermeldende, als of hy ons lessen gave in het oefenende deel der Geneeskunde; gelukkig onzer, wanneer hy het niet druk heeft! Onze Broeder, de Winkelier heeft eene kleine rol; van het aanmerklykste nieuws hem in den Couranten voorgekomen, geeft hy ons den korten inhoud; doch het staat te dugten, dat hy eerlang zyne rol vry veel zal vergrooten; hy waagt het nu en dan eenige Politique Reflectien te maaken. | |
[pagina 295]
| |
Broeder M***, de Koopman, zit doorgaands in diepe gepeinzen, en 't gebeurt menigmaal, dat hy geen enkel woord, buiten het volstrekt noodzaaklyke spreekt, of daar moet iets byzonders zyn voorgevallen in dien tak des handels, op welken hy zich voornaamlyk toelegt. Gy vraagt my mogelyk wat ik, op myne beurt, aan het onderhoud toebrenge. Ik spreek zo algemeen als my mogelyk is om de aandagt van elk te winnen, doch veelal vrugtloos. Maak ik gewag van nieuw uitgekomene Boeken, niemand heeft 'er eenige liefhebbery in, uitgenomen de Doctor, die egter in zyn beperkten kring der Geneeskunde blyft, waar uit ligt valt op te maaken dat dit niet veel beduidt. - Volstrekt geene zamenmenging is 'er in ons onderhoud: menigmaal valt my de geestige vergelyking te binnen, door uwen grooten Voorganger den Heer van Effen gemaakt, ‘dat een gezelschap, 't geen niet aan een hangt wonder wel gelykt naar een speelinstrument, waar van alle de snaaren ongesteld zyn, en die in plaats van de ooren door de aangenaamheid van een overeenstemmend geluid te streelen, en daar door de ziel te kittelen en met lieflyke aandoeningen te vervullen, door strydige en elkander dwarsboomende toonen, 't gehoor veelt, en 't gemoed ontrust’. 't Gebeurt niet zelden dat het eerstgemelde Broederpaar zo ryk van stoffe voorzien is dat 'er voor de anderen geen tyd overschiet. In weêrwil van dit alles hebben wy eene zo verre gaande inschiklykheid voor elkander, dat wy elk, zonder stoorenis, zyne rol laaten opzeggen, en nog al, wat ten minsten het uitwendige vertoon aanbelangt, opmerkend schynen te luisteren: en den voleindigd hebbende spreeker, is het niet eene stemmelyke goedkeuring, ten minsten met een glimlach van wel te vreedenheid, vereeren. Dus gaat het geduurende den Zomer. De Winter Familiedagen of liever avonden zyn van een gansch ander beloop, en verveelen my nog meer. Ten vyf uuren neemen zy een'aanvang, het eerste uur drinkt men een kopje thee, onder welks gebruik een gemengd gesprek, waarin onze Huis-vrouwen het grootste deel hebben, den tyd kort. Het theegereedschap is niet weggenoomen of Broeders S*** en T*** zien rond of de Speeltafelfs al gereed staan; want deeze heerlyke tydvernieling wordt tot den winter bewaard: men begint, zonder verder iets te spreeken, volgens den vast gestelden regel te | |
[pagina 296]
| |
speelen: en dit duurt altoos zo lang, tot dat het Avondmaal gereed is. Wy speelen enkel tot tydverdryf en om eene beuzeling, om het spel eenig leeven by te zetten. Van zes tot negen uuren zyn onze Avondgezelschappen elkander zo volmaakt gelyk, den geheelen Winter door, dat de verandering van plaats het eenige verschil uitmaake. Verdrietige en lang verwenste avonden voor my, die geen liefhebber in 't geheel van speelen ben; doch de meerderheid is 'er voor, en wat zal ik doen? In deeze verdrietige omstandigheid vind ik my ingewikkeld, Heer Denker, en myne Broeders, schoon zy 't niet melden, voor 't meerendeel mede: want zeker zouden zy ieder veel beter gezelschap, naar hunnen smaak, kunnen vinden, gelyk ik ook, indien wy dien eensgelegden band verbraken. Weinig gezelschap zag ik op myne voorgaande woonplaatse, doch 't was gezelschap van myne keuze, recht leerzaam, recht vervrolykende; om welk een en ander te vinden men gezelschap moet zoeken en aanhouden. Ik stem toe de Familieverbintenissen kan nog moet men geheel afsnyden; maar ik weet egter dat men zeer goede Bloedvrienden kan weezen, zonder zo prangend een juk van Familiedagen om den hals te hebben, als my reeds lang verveelt. Ik weet niet hoe het gevoeglyk af te werpen, maar hoop eêr de Winter komt, ten minsten één dier Avondgezelschappen af te snyden. Weest zo goed, Myn Heer, en deel uwe bedenkingen over dit stuk het gemeen mede. Ik heb de de eer my te teekenen,
Myn Heer!
UE. Dienstw. Dienaar, L.S.
X. Amst. den 19 Aug. 1766. |
|