De Denker. Deel 4 (1766)
(1767)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
Vervolg van No. 192.HEt werken met de Naald, de Jonge Juffers en Vrouwen byzonder eigen, heeft klaarblykelyke voordeelen; en deszelfs schoonheid en sieraaden zyn ontwyfelbaar. In voorgaande tyden werdt het zelfs door dames van den eersten rang vlytig geoeffend, veel meer, dan in onzen tyd. Zy hadden daartoe, 't is waar, meer leedigen tyd, dan de meesten van haare nakoomelingschap. Zy waren onnoozel genoeg, onderstel ik, om haar vermaak in huis, en haar geluk in 't waarneemen van haaren pligt te zoeken. De naarstigheid beschouwden zy als een gedeelte van dien pligt; en het blykt in 't geheel niet, dat dezelve haare verbeeldingskragt eenigszins benadeeld hebbe. Van haare bedreevenheid in deeze konst zien wy nog zeer lofwaardige gedenkteekenen. Zy ontbeerden alleenlyk onderwys in de beginselen der fraaije konsten, ten einde een juister smaak aan haare werken te geeven. Doch hoe het daar mede ook bestaan hebbe, zy zullen, door zodanig handgebaar, haaren tyd, gewislyk, veel genoeglyker doorgebragt hebben, dan men, gemeenlyk, in onze dagen doet. Zy zullen niet veel in verzoeking zyn geweest om buiten 's | |
[pagina 282]
| |
huis om te zwerven; en, gevolglyk, oneindig veele onkosten, valstrikken en ongemakken vermyd hebben. Daar by, zullen byzondere gezelschappen op eenen veel redenlyker voet aangekweekt zyn geweest, en veele aangenaame uitweidingen in haare gesprekken, over het onderwerp van haare konstwerken, over haare huishouding, kinderen, en pligten, plaats gehad hebben. Haare verbeeldingskragt, door duizend aartigheden gaande gemaakt, en door een geest van pryswaardigen naaryver werkzaam gehouden, zal doorgaans beschaafd en uitgebreid zyn geworden. En dit, geloof ik, zal blyken waar te zyn, dat het zelden zal missen, of die vrouwen van de tegenwoordige eeuw, welken moeds genoeg hebben om haar verstand te oeffenen, en tevens zulk een ouderwets voorbeeld na te volgen, zullen de aangenaamste persoonen in gezelschap bevonden worden. In plaats van dat fyn en moeijelyk soort van naaldwerk, waar op de jonge Juffrouwen zig nu dikwils toeleggen, zou ik denken, dat de meesten van haar veel beter met ligter en losser patroonen zouden gediend zyn. Het gezigt zou dan geen gevaar loopen van verzwakt te worden; veel minder dierbaare tyd zou 'er van nooden wezen om het Stuk te voltooijen, en, wanneer het afgedaan was, zou het ook veel beter uitwerking doen. Zulke patroonen zouden immers ongelyk veel meer veld aan de verbeelding geeven; ze zouden eene ongedwongenheid, bevalligheid, vloeijendheid en grootsheid vertoonen, die zo veel als doenlyk is, in alle werken van smaak betragt moeten worden; en dewyl ze veel meer gelegenheid tot sieraad zouden geeven, zou de nuttigheid, die men 'er mede beoogt, ook in een veel hooger maate bevorderd worden. Het borduuren wordt nu byna niet geoeffend, dan in de kostschoolen; daar het zelfsniet dan al te dikwils op een styven trant, en altyd gebreklyk geleerd wordt; schoon het vooral eene byzondere oplettenheid waardig zy. De schikking, overeenkomst, en smelting der kleuren in deeze bewerking, verstrekken voor het vrouwelyk verstand eene van de fraaiste oeffeningen; ja, wat zeg ik? eene bezigheid, die haar de aangenaamste tydkorting verleent, welke men bedenken kan; behalve, dat zodanige werken ook de duurzaamsten zyn, die van haar gemaakt worden. | |
[pagina 283]
| |
't Is ondertusschen waar, dat 'er niets volmaakts noch uitmuntends in deeze onderneemingen kan verwagt worden, zo lang men den behoorlyken grondslag verzuimt te leggen; de Teekenkonst, naamelyk, welke de derde, tot de welleevendheid behoorende begaafdheid uitmaakt, waar op ik wilde aandringen. Ik ben verzekerd, dat verscheide jonge Dames zig op deeze konst met een zeer goeden uitslag, en groot vermaak hebben toegelegd, die zig zelven, eer zy begonnen, niet het geringste daar van beloofden. En niemand kan onkundig zyn, dat de theorie, zo wel als de praktyk van de Teekenkonst reeds langen tyd onder ons in hooge agting zyn geweest, dat dezelve tegenwoordigen eenen hooge trap hebben bereikt, en dat men der schoone Sexe het regt moet doen van te bekennen, dat veelen onder haar, en daar onder zelfs eenigen van hoogen rang en karakter, zeer groote vorderingen daar in gedaan hebben; zo dat het te hoopen zy, dat haare kindskinderen daar van nog met hoogagting spreeken, en haaren arbeid met eene pryswaardige eerzugt naastreeven zullen. Det laatste begaafdheid, die tot de welleevendheid behoort, is de Muzyk, welke met meer omzigtigheid dan de anderen, behoort aangepreezen te worden; hoe zeer zulk een gevoelen de algemeene begrippen moge tegenspreeken. Daar zyn wel jonge Juffers, die, zonder eenig byzonder voordeel van een natuurlyk muzikaal gehoor of een goede stem, niettemin, door middel van omstandigheden, die haar byzonder gunstig waren, ongemeene vorderingen in de muzyk hebben gemaakt, maar dan hebben ze die ook gemaakt ten koste van zeer veel tyd en vlyt; in dier voegen, dat geene vrouw zo veel aan één voorwerp behoort te besteeden, ten zy ze daar toe door eene onweêrstaanbaare neiging en wonderbaare geschiktheid van gehoor of oordeel, en andere gunstige omstandigheden getrokken en genoopt worde. [Met dit alles egter zal eene Vrouw nog niet kunnen gereekend worden, eene aangenaame Gezellinne des leevens, eene wenschelyke Moeder, verstandige Huisbestierster, of waardige Vriendinne te zyn; ten zy ze insgelyks zig hebbe toegelegd, om haare verstandige Vermogens, die door de leevendigheid en tederheid haarer Sexe, van natuure vlugger en bevalliger zyn, dan die der Mannen, te oeffenen, | |
[pagina 284]
| |
haar zo ligt aandoenlyk Hart te regeeren, en haaren Geest te versieren, op dat alle deszelfs natuurlyke bevalligheden gelegenheid hebben, zig telkens te vertoonen. Het is te beklaagen, dat dit edele werk, 't welk van het allergrootste gewigt is, zo meenigmaalen te weinig wordt behartigd. In de Schoolen, daar de jonge Juffertjes in haare tedere jeugd, die nog van geene denkbeelden genoeg voorzien is, allerleie Handwerken leeren, of somtyds zelfs by haare Moeders en in gezelschappen van Dames, die het ongeluk gehad hebben van zelfs niet anders opgetrokken te zyn, leeren ze dikwils, als of het eene bevalligheid ware, met eene ongelooflyke vloeibaarheid van woorden, te spreeken, zonder te denken, en ik weet niet met welk air van zogenaamde welleevenheid, die waarlyk gemaakte verwaandheid is, woorden zonder zin, en nu en dan tegenstrydigheden voort te brengen; waar door zy, tot meerder jaaren gekoomen zynde, of onaangenaam of lastig worden, terwyl ze haar best doen, om waarlyk aangenaam voortekoomen, gelyk zy wezen zouden; indien ze zig ooit op wat netter denken toegelegd, en eenige bedaardheid van geest eigen gemaakt hadden. Nog een ander ongeluk vindt men niet zelden by de Juffers, 't welk zy, tot haar eigen welzyn zo wel, als om het verheven oogmerk, waartoe zy geschapen zyn, te beantwoorden, behooren te voorkoomen. Aandoenlyk van Geest zynde, leeren ze niet zelden al vroeg zig aan sommige hartstogten sterk overtegeeven. Hoe ligt zyn sommigen aangedaan op 't minste voorval, hoe verichrikt, hoe ontroerd? Hoe trillen en beeven zy? Grillig, inderdaad, zyn menigmaalen haare ontsteltenissen; en eenigen beelden zig zelven in, dat dit een soort van welleevenheid, en een blyk van de aandoenlykheid van haar teder harte is; zodat ze zelfs met eenige gemaaktheid zig zo schriklyk aangedaan toonen; terwyl anderen waarlyk zulke verkeerde en ongelukkige gesteltenis van Geest zig gewoon gemaakt hebben, door deeze hartstogtelyke aandoeningen telkens in zig optewekken, of te laaten heerschen; zo dat zy eindelyk met 'er daad onbekwaam zyn, om in eenig wezenlyk ongeval zig zelven of anderen te helpen of te redden. Op dezelfde wyze maaken anderen zig gewoon, haare begeertens, in den beginne dikwils maar beuzelingen tot | |
[pagina 285]
| |
voorwerp hebbende, zo sterk te doen worden, dat zy, wanneer dezelven niet worden ingewilligd, oploopende, verdrietelyk, onlustig, lastig of ziek worden; door welke grilligheden meenig braaf man of bedorven of ongelukkig is geworden. Dit alles toont ten klaarsten, hoe zeer ieder braave Juffer zorg behoort te draagen, om deeze kinderagtige en dwaaze gebreken te vermyden, om te leeren denken zig beknopt en beschaafd uit te drukken, en haare aandoeningen niet ras toe te geeven. Maar niets toont duidelyker, hoe noodig het zy, dat de Juffers haar verstand oeffenen, en haar hart regeeren, dan dat zulks volstrekt vereischt wordt, om het Huisgezin te bestieren, en de zeden te vormen van de jonge Kinderen, die aan haare zorge, wanneer zy Moeders worden, door de Voorzienigheid zelve in de tederste jaaren worden toebetrouwd. Ik zal my tot dit laatste alleen bepaalen, en niet spreeken van die trotsche, spytige, heerszugtige en scherpe bejegeningen, waarmede sommigen de Dienstbooden gewoon zyn te mishandelen, en zig, en haar geheele huis zo wel als de Bedienden, door haare onbestierde hartstogten te ontrusten. 't Is zeker, dat de gesteltenis van Ligchaam zeer grooten invloed heeft op den Geest, zelfs in de allerjongste Kinderen. Daaruit ontstaan veelal de verschillende geäartheden, die men in hun gewaar wordt, en in de allereerste beginselen geleid, bestierd en verbeterd moeten worden, eer zy te veele kragten gekreegen, en te diepe wortelen geschooten hebben. Dit niet alleen; maar de jonge Kinderen kunnen niets denken of doen, dan door navolginge; en worden in hunne driften, haastigheden, wraakzugt, vreeze, grillige begeertens, dwingende stugheden, en wat dies meer zy, ongelooflyk ras, door verkeerde voorbeelden, onderweezen. Bet vereischt derhalve niet alleen groote oplettenheid, maar ook eene meer dan gemeene kundigheid van de menschelyke hartstogten, om de begeertens en afkeerigheden der jonge Kinderen zagtelyk te bestieren, en tot andere voorwerpen te leiden, dan die zy driftig begeeren of haaten, en dezelven allezins bedaard en buigzaam te maaken. Het is volstrekt noodzaaklyk, dat zy goede, zagte, bedaarde en beschaafde voorbeelden hebben, die zy leeren navolgen. En dewyl zy geene andere denkbeelden | |
[pagina 286]
| |
hebben, dan die de zinnen hun verschaffen, behoort men voor alles zorg te draagen, dat de dagenraad van hun verstand niet beneeveld worde door zotte indruksels, en ongerymde vooroordeelen; maar dat dezelve hoe langer des te helderer moge oplichten. Deeze en dergelyke aanmerkingen hebben reeds overlang geleerd, hoe verkeerd het zy de jonge kinderen aan gemeene Vrouwen, Minnen of Meiden over te laaten. Doch even onbekwaam als deezen, zullen ook de Dames zyn, welken haare verstandige vermogens niet hebben geoeffend, noch zoeken uit te breiden of, te beschaaven; die haare eige hartstogten niet hebben geleerd te regelen, noch haaren Geest met fraaije kennisse te versieren. Inzonderheid zal het derhalve alle beschaafde Jufferen betaamen, haare kundigheden ten aanzien der zeden, en het bestieren der hartstogten, zo veel mogelyk is, uit te breiden. Het is een groot ongeluk, dat men te weinige goede Schriften over de Zedekunde heeft, en met naame over den aart en het bestier der hartstogten. 't Gene daar over geschreeven is, is meestal te wild, te onnaaukeurig, of anders te dweepagtig. De Natuur zelve is door de Schryveren niet genoeg beoeffend; zy hebben hunne leeringen uit boeken en samenstellen gehaald; en veelal op eenen onaangenaamen en styven trant geschreeven. My dunkt derhalve, dat het Jufferschap met groot nut de Engelsche, en Hollandsche en andere Spectators, den Philanthrope, en laat ik 'er den Denker mogen byvoegen, kunnen leezen. Ik durf hen ook de Schriften van den Heer Richardson aanpryzen; inzonderheid zynen Grandison, en de Clarisse, welke laatste ook alleen maar in handen der Juffers schynt gesteld te moeten worden; dewyl zy den jongen Heeren nadeelig zyn kan. 't Is waar, deeze schriften zyn Romans; maar geenzins zulken, die het hart zullen bederven, gelyk de meeste anderen; waar aan de dierbaare tyd veel al verspild wordt: want Juffers, die aan Komedien en Romans koomen, zoeken dezelven doorgaans met eene onverzaadelyke begeerte; waarvan geene andere reden is, dan om dat zy sommige hartstogten en hartstogtelyke verbeeldingen te veel streelen; 't welk derhalve een tweede kwaad is by het verkwisten van den tyd. Nevens de beoeffening van Zedenschriften, zou ik het | |
[pagina 287]
| |
Jufferschap die der Historien aanpryzen, waartoe zy tevens eenige kennis in de Geografie noodig hebben. Doch inzonderheid dienen zy zulke Historien te leezen, die niet slegts de bloote gevallen of uitkomsten verhaalen; maar waarin zy ook de beweeg-oorzaaken der daaden in 't licht gesteld zien, 't welk zo nut als aangenaam is. Dan in deeze gansche lecture moet men zo niet te werk gaan, gelyk doorgaans gebeurt, dat men slegts leest, om den tyd te korten, en op die oogenblikken, terwyl men leest, eenige aangenaame aandoeningen te hebben; noch ook om enkel en alleen het geheugen met historische gevallen te belasten: want zulk leezen heeft geenen invloed, om het verstand uit te breiden en het hart te verbeteren. Men moet derhalve opmerkende zyn op 't geene hiertoe kan dienen, dat is, op den oorsprong der menschelyke daaden; men moet het geleezene herdenken, en daar over by zig zelven redenkavelen; waardoor men alleen voorzigtiger, wyzer en beter kan worden, wanneer men het op zig zelven en zynen eigen geest of hart gewoon is toetepassen. Onnoodig schynt het hier by te voegen, dat alle braave Juffers zig in den Godsdienst behooren te oeffenen. Dit spreekt van zelfs, zullen ze anderzins haaren geest en hart verbeteren, of ooit aan haare pligten, in welken staat zy ook mogen koomen, voldoen kunnen. Ik begeer geenzins, dat zy Catechizeer-zusjes, of fyne Pilaar-bytsters worden: maar zy behooren zig eene genoegzaame kundigheid eerst van den Natuurlyken, en vervolgens van den geopenbaarden Godsdienst, eigen te maaken; en niet zo zeer den Catechismus, als de H. Schriftuur zelve te beoeffenen, inzonderheid het Nieuwe Testament, en zig toe te leggen, om 't zelve in zynen samenhang te verstaan, zonder zig met geschillen of 't gene duister is veel op te houden. Zie daar de verstandige oeffeningen, die ieder jonge Juffer behoort te betragten, en wel zo te betragten, dat zy daardoor haar verstand opheldere, haar hart leere regeeren, en haaren geest versiere, om een beminnelyke Vrouw, en braave Moeder te worden, en zig zelve en anderen, die haar omringen, gelukkig te maaken. Laat ik 'er egter byvoegen, dat zy niet alleen den Godsdienst | |
[pagina 288]
| |
moet kennen, maar ook betragten.] Bevalligheid is bedrog, en schoonheid iedelheid; maar eene Vrouwe die den Heere vreest, zal gepreezen worden. Eene schoone kleur en fraaije leest zyn, gewisselyk, zeer inneemende. Eene bevallige houding, minzaame trekken, welleevende manieren zonder averechtsche gemaaktheid, een kundig verstand, beschaafde geest, juiste uitdrukkingen zyn nog behoorlyker. Maar gelyk de grootste schoonheid haast verwelkt, en eindelyk geheel verdwynt; zo liggen 'er, helaas! dikwils veele kwaade hoedanigheden onder de overige bekoorlykheden verborgen; in zo verre zelfs, dat alle hoope op geluk, die men daarop gebouwd hadt, op eene jammerlyke wyze kan worden te loor gesteld. Eene waarlyk godvreezende Vrouw, die zig in alles, door een redelyk begrip van haaren pligt bestieren laat, en met alle andere uitneemende begaafdheden, welken zy bezit, dien hartelyken eerbied voor God vereenigt, welke aan dezelven te gelyk waare grootheid en bestendigheid byzet, - die, en die alleen is het volmaakt beminnenswaardig voorwerp, 't welk altoos vermaak mededeelen, geluk byzetten, en achting, eerbied en liefde verdienen zal.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Arnhem by W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |
|