| |
| |
| |
De Denker.
No. 192.
Den 1. September 1766.
[Beschouwing der Pligten, noodzaaklyke Bezigheden en Oefeningen van jonge Jufferen.]
Cui tolerare colo vitam tenuique Minerva
Inpositum, cinerem & sopitos suscitat ignis,
Noctem addens operi; samulasque ad lumina longo
Exercet penso; castum ut servare cubile
Conjugis, & possit parvos educere natos.
't IS eene klaare en algemeen erkende waarheid, dat de vrouwen, door de opperste Wysheid, geschikt zyn tot moeders en vormsters der eerste zeden van eene redelyke en onsterflyke nakoomelingschap; tot een soort van zagtaartige gezellinnen, die, door aantreklykheden, waar aan men geen naam geeven kan, onze vermaaken verlevendigen en onze smerten verzagten konnen; dat ze geschikt zyn om den last der huislyke zorgen op zig te neemen, en ons daar door meer gelegenheid te geeven tot zwaarder arbeid of strenger oeffeningen van geest; en eindelyk om eene zekere bevalligheid en sieraad over het menschlyk leeven te verspreiden.
Ik denk, dat de onvolmaaktheden der vrouwen dikwils veroorzaakt worden door ledigheid van gedagten en gebrek van bezigheid, welken den geest aan allerhande verleidingen bloot stellen; en dat, in veele gevallen, al dit kwaad gelukkiglyk zou konnen worden voorgekoomen, door zig vroegtydig en vlytig toe te leggen op het verkrygen van kundigheden en begaafdheden, die eigenaartig voor de vrouwen mogen gereekend worden.
Hoe zeer het huishoudlyke, in onze dagen, door veele vrouwen ook moge verwaarloosd worden, als te laag om zig daar mede te bemoeijen, egter kan zulk een gedrag door geene hoogheid van rang of overvloed van middelen
| |
| |
gebillykt worden. In alle eeuwen en onder alle volken is de zorg voor de huishouding eenstemmiglyk aangemerkt als een taak, die tot het werk der vrouwen onscheidbaar behoort, in alle zodanige omstandigheden, die daar toe gelegenheid geeven. Wat moeten groote huisgezinnen dagelyks niet al lyden door de onbekwaamheid of onagtzaamheid van die vrouwen, welken alles ten eenenmaale aan huishoudsters en andere dienstboden overlaaten! Hoe veele aanzienlyke bezittingen zouden voor eenen volstrekten ondergang bewaard gebleeven zyn door een verstandiger gedrag! Geene vrouw in de waereld moet het, derhalve, beneden haar fatsoen agten over haare huishouding het opzigt te neemen. Eene goede huishoudster verdient inderdaad alle hoogagting, in welken rang of staat zy zig ook bevinden moge. Te zien, dat de tyd, die behoorde besteed te worden aan het naarzien van rekeningen, het verdeelen van 't huiswerk, en aan het waaken voor de belangen van een huisgezin, dat misschien talryk is; - te zien, zeg ik, dat die tyd verkwist, ja erger dan verkwist wordt met zig op te tooijen, of te laaten optooijen, met bezoeken te geeven en te ontvangen, met het spel, en andere nuttelooze en dikwils schadelyke tydkortingen, is ten uitersten aanstootelyk. Ja het is aanstootelyk, al zyn de inkomsten zo zeker, aanmerkelyk, of overmaatig groot, als men wil; schoon dezelven, om dit in 't voorbygaan te zeggen, naauwlyks ooit zo groot in de daad bevonden worden, als ze den meesten tyd schynen. Maar daar de inkomsten slegts maatig, of los en onzeker zyn, is een gedrag van dien aart zo onverantwoordelyk, dat we geene woorden hebben, om het zelve naar verdiensten te brandmerken.
In deeze eeuw verstaat men zig vry wel op de orde of opschik van huis of tafel, in zo ver het 'er op aankoomt om dezelven luisterryk en pragtig te maaken. Maar zou het voor een jonge Juffrouw niet wel der moeite waardig zyn, dat ze zig hier in op eenige verbetering toeleide, door zuinigheid met fraaiheid te leeren paaren? Dit is zeker, dat het den meesten mannen ten hoogsten aangenaam is, wanneer zy zulke huishoudelyke talenten in eene jonge Dame bemerken; en deeze talenten zullen in eene, die gehuwd is, naauwlyks ooit missen de genegenheid van den man te verleevendigen, zyne edelmoedigheid aan te prikkelen, en zyn vertrouwen te doen toeneemen. Maar een tegenge- | |
| |
steld gedrag maakt den man boven maate moedeloos en afkeerig; dan, naamelyk, wanneer hy voor de maatigheid is, alle dwaaze trotsheid veragt, of eenige voorzigtigheid bezit. Ik zal niet onderneemen alle de dwaasheden, die onscheidbaar zyn van de overdaad, noch de onheilen en elenden, die daar door dagelyks worden te weeg gebragt, op te tellen. Eene korte overweeging zal ons overtuigen, dat dezelve altyd onverstandig is, en in 't algemeen in verderf eindigt.
Naast aan eene regtstreeksche overdaadige verteering koomt die ongeschiktheid tot huislyke zaaken, welke maar al te gemeenlyk volgt op eene hebbelykheid tot verkwisting, die zig al vroeg gezet heeft. Een jonge Juffrouw, die in het huis van haaren Vader, of in eenen anderen post, daar zy door de Voorzienigheid in gesteld is, haare gedagten vroegtydig over deeze dingen heeft laaten gaan, en gewend is in het geringe, dat haare zorge was toevertrouwd, zig wel te kwyten, zal naderhand, wanneer haar taak merkelyk vergroot wordt, zig met bereidvaardigheid en vermaak, naar alle de verscheidenheden, die in de huishouding voorkoomen, schikken. De byzonderheden daar van zyn haar alreede bekend, en de verschillende tooneelen, die 'er zig in opdoen, zullen haar niet verlegen maaken. Want dewyl zy de voorschriften, daar ze zig naar gedraagen moet, verstaat, en eenige gelegenheid heeft gehad om dezelven te werk te stellen, of ze werkstellig gemaakt te zien, zal haar eigen gezond verstand haar de overigen leeren, en de zelfde dingen ligt en aangenaam maaken, die eene Dame van de mode, in alle deden, vreemd zyn, verbysteren en lastig vallen. Wat is het onderscheid tusschen deezen groot! En wie begrypt niet, aan welke men hier den voorrang behoort te geeven?
't Is opmerkenswaardig, 't gene zeker beroemd Schryver, die een goed kenner van menschen, en byzonderlyk van handeldryvende persoonen schynt geweest te zyn, over dit stuk heeft aangedrongen, in dat gedeelte zyner onderwyzingen aan zyn zoon, waar in hy hem den volgenden raad, wegens de verkiezing eener vrouwe, geeft: ‘Houd dit altoos in gedagten, dat, indien ze niet zuinig is, indien ze geene goede huishoudster is, indien ze niet vry wat op heeft met haare kundigheid in huislyke zaaken, en met haar geld op de zuinigste wyze te besteeden, zy geene
| |
| |
goede vrouw voor een Koopman, of eenig ander Man ter wereld wezen kan, zy mag dan zo goedaartig, schoon, bevallig en welleevend zyn, als men wil., Ja, hy voegt 'er by:' alle deeze anders beminnelyke hoedanigheden zullen slegts zo veele wegen zyn tot uw bederf. En, na eene korte, doch leerzaame historie, ter zaake dienende, verhaald te hebben, gaat hy dus voort: ‘om kort te gaan, gedenk aan uwe moeder, die in deeze konst zo wel bedreeven was, dat haare kleeding, tafel, en alle andere byzonderheden een luisterryk voorkoomen hadden, en egter was een goed huisbestier de grondslag van alles; en haare rekeningen bedroegen, gelyk ik zeer wel weet, een vierde gedeelte minder, dan die der meesten van haare bekenden, die zig daar tegen voor alle haare onbevallig ingerigte overdaadigheid, ter nauwernood, op eenige netheid konden beroemen.’
Doch om deeze bekwaamheid te verkrygen, behoort men zig op eenige byzonderheden toe te leggen, die niet moeilyk zyn; maar eenigen tyd vereisschen. De voornaamsten, die ik bedoele, bestaan hier in, dat eene Juffrouw een goede hand schryve, en met gemak rekene; dat zy de gesteldheden en bedryven der dienstboden gade slaa, en onderzoek doe naar de pryzen van allerhande noodwendigheden voor een huisgezin, midsgaders naar de beste manieren, en geschikste tyden om hetzelve daar van te voorzien; dat zy alles in agt neeme, wat betrekking heeft tot zindelykheid en netheid in de huissieraaden en de vertrekken; dat zy weete, hoe met dienstboden, neeringdoende en andere lieden om te gaan; en vooral, dat zy alle mooglyke kundigheid tragte te verkrygen ten aanzien van de behandeling en opvoeding van kinderen. Deeze en dergelyke stukken zullen een ruim veld van voorwerpen opleveren ter oeffeninge van de verstandelyke vermogens eener jonge Dame in kundigheden die de huishouding betreffen, waar uit zy, met eenen dikwerf ongevoeligen overgang, zig kan begeeven tot het geene fraai staat en vermaaklyk is; 't welk my aanleiding geeft, om vervolgens van zodanige begaafdheden te spreeken, die tot de welleevendheid behooren.
In alles, waaromtrent de Zedeleer niets bepaaldelyk voorschryft, of eenigermaate betrokken is, mag men zig meer of min naar de mode schikken. Wat my betreft, ik wil wel bekennen, geene reden te konnen zien tegen een maatig en bescheiden gebruik van het dansen. Wanneer deeze
| |
| |
konst met gemaatigdheid en voorzigtigheid wordt geoefend, is ze zekerlyk zeer geschikt tot bevordering van de gezondheid en van een goed humeur, van eene gezellige geestgesteldheid en vriendlyke neigingen tusschen de beide Sexen, en van die ongedwonge bevallige houding, welke de natuur zeer aangenaam doet voorkoomen.
In het dansen kan geene onvoegzaamheid gelegen zyn, niet meer, dan wanneer men, in het zingen, de stem naar de maat tot de aangenaamste toonen buigt, daar niemand, denk ik, iets tegen kan hebben. Wat is dansen, in den besten zin, anders, dan eene harmonieuze beweeging, zodanig geschikt, dat ze ons sterker aandoet? Een plomp en styf voorkoomen, boersche manieren en onbevallige beweegingen konnen zeker niet verdienstelyk zyn. 't Is eene aanmerking van een vermaard Wysgeer, die in de meeste onderwerpen zeer bedreeven was, dat de schoonheid, voor 't grootst gedeelte, in eene deftige en bevallige beweeging bestaat. Eene zedige maar levendige houding, een voorkoomen, dat te gelyk ongemaakt en staatelyk is, zyn ongetwyfeld begaafdheden, welken iemand, die ze aanschouwt, grootlyks bekooren en vermaaken.
Ik zeg van eene zedige houding; want die moet nooit afgelegd worden, en hierom kan ik het niet zeer goedkeuren, dat een jonge Dame dikwils in publike assembléen gaat dansen; dewyl dit, zonder eene byzondere behoedzaamheid, alle beschroomdheid, die voor een jonge Juffrouw fraai staat, trapswyze moet doen uitslyten. Ik zou, zulke gezelschappen, in alle opzigten voor de besten houden, welken voornaamlyk uit vrienden en bloedverwanten bestaan, en daar persoonen van meerder jaaren, dan de jonge lieden, die het gezelschap uitmaaken, tegenwoordig zyn. Daar deeze voorzorgen in agt genomen worden, en daar men niet gedoogt, dat deeze uitspanning genomen wordt ten koste van gezondheid, goede orde, zedigen opschik, en maatige verteeringen, beken ik openhartig, dat ik een van de genen ben, die ze met een hartelyk genoegen kan aanzien, zeer wel in myn schik zynde met het aanschouwen van een gezelschap van jonge luiden, die op eene schuldelooze wyze, vrolyk en gelukkig met elkander zyn. Zou de jeugd van beide Sexen 'er wel iets by verliezen, indien een gedeelte van den tyd, die nu zo nutteloos met de kaart wordt verkwist, doorgebragt wierdt in eene
| |
| |
Lighaams oefening, die niet minder gezellig is, dan zy den geest opscherpt en verlevendigt? Ik denk het niet.
Dewyl ik van het kaartspel gewag heb gemaakt, zal ik de vryheid neemen, hoe zeer het mishaagen, of hoe onwelleevend het ook schynen moge, om eenige weinige eenvoudige aanmerkingen over de drift tot hetzelve te maaken; want dit spel heeft nu zo zeer de overhand genomen, dat het in de meeste gezelschappen van allerhanden rang en staat de hoofdzaaklykste tydkorting geworden is. By veelen schynt het zelfs een beroep te zyn, en, gelyk een geestig schryver wel heeft aangemerkt, een zeer werkelyk beroep ook; want zy, die 'er zig mede bezig houden, arbeiden nagt en dag, ja vergunnen zig zelven die verpoozing niet eens, welke de geringste ambagtsman door godlyke zo wel als menschlyke wetten is toegestaan. De Zondag is voor hun geen dag van ruste; maar deeze handel gaat zyn gang, wanneer alle winkels gesloten zyn. Ik weet niet, vervolgt hy, hoe ze zig zelven in zo eene aanhoudende tydverkwisting voldoen konnen; maar ik twyfel zeer, of de verschooning, die zy by zig zelven of by anderen daar over maaken, wel iets gelden zal voor den Regterstoel van Hem, die ons geboden heeft, dat wy onzen tyd moeten uitkoopen, maar niet onnuttelyk doorbrengen.
Welk eene menigte van menschen is 'er, daarenboven, die aan deeze bezigheid hunne gezondheid en kragten, met alle natuurlyke vermaaken, die daar van afhangen, opofferen? de verkwikkingen van een frissche lugt zyn hiervan zelfs niet uitgeslooten; want zy jaagen het spel met denzelfden onvermoeiden yver na zo wel buiten als in de stad, en verkiezen den verstikkenden Dampkring van een kleine kamer, daar zy zig alle dagen geregeld, indien het mooglyk zy, geheele uuren agtereen, rondom den speeltafel dringen, boven de schoonheden en lieflykheden der Landtooneelen in de aangenaamste en beste Jaargetyden! Welke verwaarloozing van bezigheden en letteroefeningen, van crediet en bestaan, van huisgezinnen en anderen waar toe men betrekking heeft, van alles wat dierbaar in de waereld is, volgt niet dan al te dikwils op het onzinnig bedryf, daar ik van spreek?
Is 'er, wyders, wel eenig ding, dat zo geschikt is om den duivel van gierigheid by ons in te leiden, als deeze drift tot het Spel? Nadert deeze vyand niet, gelyk de
| |
| |
meeste andere verzoekers, met langzaame schreeden, en met een glimplachgend gelaat? Ik weet wel, dat 'er, tusschen de gierigheid en de speelzugt, nog eenig onderscheid plaats heeft. Maar welk een onderscheid is het, dat, op zyn best genomen, niet meer is, dan dat, welk 'er is tusschen schemerlicht en donkerheid? en volgt hier de een de andere niet bynaar even natuurlyk? Want de drift tot het spel is in 't eerst blygeestig en wel te vrede, en behoudt zelfs nog eenige flikkering van boertery en geestigheid; maar deezen beginnen allengs te verdwynen. Eene sterk afsteekende somberheid neemt plaats; tot dat, eindelyk, terwyl alle uitvloeisels van vroolykheid en goed humeur agter blyven, alles bedolven wordt in een nevel van angstige zorgen, agterdogt, nyd, wanlustigheid, en allerhande afschuwelyke driften, die den trein der gierigheid uitmaaken.
Doch het zyn de wetten der menschlievendheid en vriendschap niet alleen, die door een onmaatigen lust tot het Spel overtreeden worden. De aangenaame beweegingen van liefde en tederheid tusschen de beide sexen worden menigwerf geheel verzwolgen door deeze alverslindende begeerlykheid; eene begeerlykheid, welke, misschien, meer dan iet anders, dient om het hart te verharden en te sluiten, ten zelfden tyde, dat eene onmaatige toegeeving van zig zelven in het Spel, ontallyke verstandige aanmerkingen en vroolyke uitdrukkingen buiten sluit, welken anders zouden dienen tot ontsteeking en voedsel der vlamme van deugdzaame toegenegenheid.
Maar, zal iemand vraagen, zyn 'er niet veele gezelschappen, in welken het ondoenlyk wezen zou eenen langen avond, met eenig draaglyk genoegen, of in ordentelykheid door te brengen, zo men zyne toevlugt niet name tot den Speeltafel? Ik antwoord, dat ik de noodzaaklyheid, van dikwils in groote gezelschappen te verschynen, in 't geheel niet kan zien. Zyn dit de toonelen van nutte bezigheid? daar men zyn hart niet kan open leggen, en het verstand weinig of niet te passe koomt; daar alles agterhouding, ceremonie, groote vertooning is; daar men dikwils met een minzaam gelaat voorkoomt om te misleiden, en daar zelfs de vuurigste betuigingen van toegenegenheid somwylen tot een dekmantel van kwaadwilligheid gebezigd worden?
| |
| |
Myns agtens is 'er niets veragtelyker of beklaagens-waardiger, dan die geestgesteldheid, welke nergens eenig vermaak, of genoegen in vinden kan; noch in zig zelven, noch in huislyke bezigheden, noch in boeken, noch in verstandige gesprekken, noch in de verkeering met een waar vriend, noch in werken van konst, van welke soort, die ook zyn mogen; en uit dien hoofde alle overdenkingen geduuriglyk zoekt te smooren in een drom van divertissementen, en alle verdrietelykheid van zig af wil weeren door een gedrang van menschen.
Zeker Schryver, over de verderflyke drift tot het Spel klaagende, meldt, onder andere nadeelen, die het te wege brengt, ‘deszelfs aanleidelykheid om alle onderscheiding van rang en Sexe weg te neemen; allen naaryver, behalve dien van verschalking, den bodem in te slaan; de waereld tot een chaos van dwaasheid te brengen; de jeugd haare natuurlyke vermaaken te onthouden; geestigheid van haaren invloed, en schoonheid van haare aantreklykheden te berooven; het vuur van den minnaar, zo wel als van den liefhebber van zyn Vaderland, uit te blusschen; het leven in eene verdrietige een paarigheid te doen weg zinken, en aan het zelve geene andere hoope of vreeze toe te staan, dan van te steelen en bestoolen te worden’. Hy voegt 'er by, in denzelfden kragtigen styl, dat, ‘indien die Dames, wier verstand voor verhevener begrippen vatbaar is, zig willen vereenigen tot verdeediging van haare vermaaken en voorregten, zy eenen tyd konnen vast stellen, wanneer de kaart zal moeten ophouden in de mode te zyn, of alleenlyk zal overgelaaten worden, aan de geenen, die noch schoonheid bezitten om bemind, noch geest om gevreesd te worden; die noch kennis genoeg hebben om anderen te onderregten, noch zedigheids genoeg om te leeren; en die, haare jonge jaaren in ondeugd doorgebragt hebbende, billyk veroordeeld zyn om haaren ouderdom te verslyten in dwaasheid’.
Maar ik gaa over tot den aangenaamer taak van zodanige werken van vernust aan te pryzen, die de oplettenheid van eene jonge Dame wel waardig zyn.
Het overige in 't volgende Vertoog.
|
|