| |
| |
| |
De Denker.
No. 190.
Den 18. Augustus 1766.
[Brief van Pieter Spaarer over de weelde en overdaad van Burgerlieden, die de groote wereld navolgen.]
Quondam nec vitiis contingi parva sinebat
Tecta labor, sommique breves, & vellere Thusco
Vexatae duraeque manus. --
Nunc patimur longae pacis mala; saevior armis
| |
Goede Heer!
IK ben een oud man, en niet veel gewoon te schryven; maar, myn Heer, dewyl ik zie, dat ge zo beleefd zyt omtrent anderen, dat gy hunne gedagten en klagten aan de waereld mededeelt; durf ik zeggen, dat gy de mynen ook wel zult gemeen maaken.
Ik heb veele jaaren in Amsterdam gewoond, schoon ik een Gelderschman van geboorte ben; doch een ouden Oom in 't Jaar 1729 stervende, en my een tamelyk Landgoed in Gelderland nalaatende, verkoos ik het gemak en buitenleeven boven den overvloed en winsten, en begaf my uit het gewoel en de beslommering in rust en stilte.
Onder myne vrienden in de Stad was een zekere Heer de Laage, een Laakenkooper in de Warmoesstraat. Hy was een goed, eerlyk en nyver man;
| |
| |
een stuk vleesch en wat voorspys maakten het voornaamste traktament uit van zyn tafel. Wyn kwam 'er nooit in zyn huis, behalven op Kermis, of op de Verjaardagen van hem en zyne Vrouw, en op dien van hun huwelyk. Wy dronken een glas goed bier, wanneer we by elkander eens aaten, en na den eeten ging ieder aan zyne dingen; maar wy zaten geen drie of vier uuren aan tafel, gelyk gy nu doet. Hy hadt het grootste gedeelte van den dag zyn muts op het hoofd; en schaamde zig geenzins met bezem of schrobber de straat voor zyn deur somtyds wat schoon te maaken. Hy bezat een goed verstand, en was een wonder van eerlykheid: ik vrees, dat ik zyns gelyken nooit weêr zal zien. Hy is nu dood, arme man, zynde gestorven in July 1750, en nalaatende omtrent honderd en dertig duizend gulden, met overleg en naarstigheid gewonnen; welken aan gelyke deelen onder zyne vyf kinderen verdeeld werden.
Vermits ik dit Voorjaar in de Stad iet te verrigten had, betreffende het huwelyk van myne Dokter, goede Heer, als ge 't dan moet weeten; besloot ik eens te verneemen naar de familie van mynen ouden Vriend. Hy hadt drie zoons. De oudste hoorde ik, dat zig met de harddraavery bedorven, en vervolgens te Smirna nedergezet hadt. De tweede zoon, Jan, ging in 't Jaar zestig bankroet, enkel en alleen door zyne ondeugende en buitenspoorige leevenswyze, en begaf zig vervolgens naar Oost Indie; daar wy toch altemaal, ten minsten onze jonge luiden, naar toe zullen moeten. De jongste, Kornelis genaamd, was een hoedestoffeerder; en met vraagen vond ik hem, woonende niet verre van de Oudenbrug steeg. Ik ging hem op een Woensdag morgen bezoeken. Vraagende, of hy t'huis was, werd ik tot myne groote verwondering
| |
| |
ingeleid by een Heer, die zo schoon als Jonker Pronk van Paauwenburg, en niet minder net gekapt, en wit gepoeijerd was. Ik verzogt excuus, en gaf hem te kennen, hoe ik dagt, dat ik by den verkeerden man was; waar op hy, zig te binnen brengende wie ik was, my by mynen naam noemde, en met een sprong van 't een tot 't ander einde van de kamer loopende, my omhelsde; de D...l haale zyne Fransche Modens! Inderdaad, hy toonde zig zeer verheugd dat hy my zag, en drong 'er sterk op, dat ik het middagmaal by hem zoude houden op zyne Buitenplaats. ‘Myn koets, zeide hy, zal terstond voor de deur wezen; de jonge Juffer Koksmeer en haar Papa, die een der voornaamste Logiementhouders van de Stad geweest is, zullen ons met hun gezelschap vereeren; en gy moet mede van de party zyn’. Niet verzeid zynde, bewoog my de nieuwsgierigheid, om een plaatsje in de koets te neemen, en met hun naar buiten te ryden; want hy hadt, gelyk ik vervolgens zag, een fraaije plaats aan den Amstel. Ik zal u niet lastig vallen met alle de byzonderheden van ons reisje en middagmaal; maar nu alleenlyk zeggen, dat het my aan het hart ging, toen ik zag, dat de Zoon van myn ouden Vriend zulk een regt tegenbeeld was van zyn Vader zalr. Onder weg onderhielden ze my met alle nieuwtjes, die in de Stad waren voorgevallen: myn gezelschap waren leden, gelyk ik wel draa vernam, van een aanzienlyk Concert. Zy hadden verbaazend veel op met zeker voornaam Muzikant, zo het scheen, wiens naam ik niet heb willen onthouden, want wat legt my aan zulk volk geleegen? Den verleeden winter hadden ze stipt den Schouwburg bygewoond, teekenden ook altyd in; en waren vooral driftige Voorstanders van de Fransche Comedie, die ze hemelhoog verhieven.
| |
| |
Juffer Koksmeer zong een Italiaansch air voor ons; die onbeschaamde Meid! ik wou haar ledig harzenvat wel eens tegens haar Vaders groeten kop gebotst en geschuurd hebben! Wanneer wy eerst aan de Buitenplaats kwamen, werden we by de Vrouw van den huize ingeleid. Goede Hemel! wat was ze opgeschikt met goud en juweelen; en haar hair gekruld, of in een geward, wel zes duim van haar hoofd af! God vergeeve 't my, indien ik haar onregtvaardig verdenke; maar ik geloof waarlyk, dat het een pruik was. Toen vervolgens het eeten werdt opgedischt; hoe stond ik versteld, een tafel te zien met zeven geregten; en nog veel meer, toen ik vernam, dat 'er nog zo veel agter de hand waren! De Tarbot kostte een pond groot, en de jonge Kalkoen een dukaat, gelyk de Dame ons vertelde; want zy stelde eer in haare schande.
Ik vraag vergiffenis, Myn Heer, dat ik u zo lang met zulke beuzelingen heb opgehouden; maar gy weet, dat oude luiden gaarne praaten. 't Gene ik eigenlyk voorhad u te zeggen, was ons gesprek na het eeten. Dewyl ik uit Gelderland kwam, en wegens den prys van sommige eetwaaren en andere zaaken tot onzent sprak, vielen Myn Heer de Laage en Myn Heer Koksmeer my aan over de duurte van alles te Amsterdam. ‘Is 't geene schande, zei de eerste, dat wy, arme Amsterdammers, zulke buitenspoorige pryzen moeten besteeden, daar wy in een Stad leeven, daar alles naar toe vloeit? Huishuur, Vleesch, Gevogelte, Visch, Wyn, Rytuig, Buitenplaats, Kleeding, en wat D.....l niet al? alles kost zesmaal meer, dan over dertig of veertig jaar: en ik heb in ééne maand meer noodig, dan myn Vader in één, ja in twee jaaren. Ik zal my nog, in plaatse van voor myne kinderen een ton of twee over te gaa- | |
| |
ren, genoodzaakt vinden bankroet te gaan; indien 'er niet weer een oorlog, of wat anders ontstaat, dat de Negotie doet herleeven, en my gelegenheid geeft, om, boven myne gewoone affaires, eenige andere winsten te doen: of 'er moest order gesteld worden tot vermindering van den prys op alle dingen, gelyk ze thans in Engeland zoeken te doen’. Myn bloed begon te zieden van verontwaardiging, en ik antwoordde heel schielyk: ‘'t Mag gaan zo als het wil, en gebeuren wat 'er gebeurt; gy moet wel bankroet gaan, Heer de Laage, als ge dus voortleeft. Spreek niet van uwen braaven Vader: zyn tafel zou een geheele week hebben konnen voorzien worden voor 't geld, dat u die eene Tarbot en Kalkoen gekost hebben. De huishouding en eetwaaren, en al het andere, zegt gy, waren in uw Vaders tyd zesmaal minder in prys, dan nu: maar waarom was dat? Om dat de menschen toen spaarzaamer leefden, en oneindig minder verteerden. Een Winkelier, een Laakenkooper, Hoedestoffeerder, en dergelyke luiden zouden, in die dagen, gedagt hebben, hunne vrienden treffelyk te onthaalen met een stuk gebraade rundvleesch en graauw erten; maar in deze overdaadige tyden, zie ik, dat veertien geregten naauwlyks voldoen. Indien uw Vader, zelfs in de bestkoop tyden, zyn tafel hadt voorzien, gelyk de Verkwisters in deze dagen doen; hy zou, in plaatse van een groote ton schats na te laaten, nog als een beedelaar in zyne laatste dagen geleefd hebben en gestorven zyn. Uw Vader hadt geen buitenplaats; maar zeide dikwils, dat
‘Zy, die zig aan twee huizen vergaapen,
‘Veel moeten waaken als andren slaapen.
| |
| |
Schoon dit veersje slegt mag zyn, de Zedenleer daarvan is egter goed. Hy hieldt geene koets en paarden; hy teekende niet in tot Comedien of Operaas, noch verbeuzelde zynen tyd met Concerten en Danspartyen; en liep geene kaale Muzikanten na, om hen te verryken en zig te verarmen. Ik mag tot u wel zeggen, 't geen Vader Kats, zo als ik meen, ergens zegt; Gy zelve maakt het kwaad, waar over gy nu klaagt. In myne jonge jaaren was 'er geen een winkelier in Amsterdam, die een koets hieldt; nu is 'er ter naauwernood één te vinden, die zig vernederen wil, om te voet te gaan; Makelaars, Boekhouders, en zelfs Schuitenvoerders moeten ten minsten een Chais houden: Ja Comedianten, Dansmeesters, en Hoeren hebben eigen rytuig. Gy gebruikt nu wel honderdmaal zo veel wyn, boter, vlees, enz. al 'er in myn jonger tyd gebruikt werdt; en uwe vreemde kostjes, met uwe fricassées, saussen, en ik weet niet wat al, bederven u. Uwe grootsheid heeft nu tot kleeding, pronk, zotte opschik en aaperyen wel honderdmaal meer van nooden. Gy vernielt meer van Gods goede schepselen op eenen middagmaaltyd, dan daar uwe Voorouders een geheele maand lang meê zouden feest gehouden hebben; en niet tegenstaande alle deze buitenspoorigheden en overdaadigheid houdt gy u, als of gy verwonderd waart, dat alle dingen duurder zyn, dan voor dezen. De een volgt den ander na, of zoekt hem te boven te gaan in verkwisting, en trotsheid; en dat hiet men de Leevenswyze van dezen tyd, die ieder volgen moet, om zyn fatsoen te houden’. Ik zou nog meer gezegd hebben, maar Monsieur Koksmeer begon te geeuwen, en zei, ‘dat hy hier niet gekoomen was, om eene predikaatsi te hooren’; en eer ik
| |
| |
hem kon antwoorden, zei die Quibus van een Hoedestoffeerder, ‘Koom, Myn Heer Koksmeer, laat ons in den tuin eens rond wandelen, en dien ouden gryn zig met zyn eigen geteem laaten vermaaken’. Dit zeggen maakte my te boos, om langer by die verwaande Uilskuikens te vertoeven: Ik kreeg myn hoed en rotting, en ging naar de deur; wanneer de oude Kok my toeriep, ‘Gy zoudt veel liever met de Koets van Myn Heer de Laage te rug gaan, want het is voor u te laat, om te voet te gaan; en 't zou uw zuinig hart maar zeer doen, indien gy vragt in de een of andere schuit moest vervaaren. Neen, Meester Windpastei, gaf ik ten antwoord, schoon ik een vyand van overdaad ben, geef ik nogthans myn geld zo blymoedig uit, als iemand, wanneer myn gemak of nooddruft zulks vereisschen. Al kan ik zo kostelyk niet leeven, als gy een van beiden; ik geloof evenwel dat ik nog in staat zou geweest zyn, indien ik in de Negotie gebleeven was, om eerlyk zo veel of meer te winnen, dan gy beiden zult te kort koomen; en ik ben nu nog ryk genoeg, om de gansche hoedekraam van de Laage te koopen. Maar ik meen stil en geschikt te leeven, en myne kinderen by myn dood iets natelaaten; maar gy lieden zult uwe overdaadige leevenswyze niet lang uithouden. Onze fraaije Traktant zal wel draa bankroet gaan, en zyne Schuldeisschers voor negen en negentig ten honderd opligten; en na ik aan U en die opgeschikte Juffer kan zien, zult gy het niet veel beter maaken: dan zult gy ligtelyk teeren moeten op lang nat, en plaatse van lekkere en vreemde schotels, en eindelyk in de gevangenis uwen rol besluiten; of gy zult nog varkens hoeden en draf eeten, gelyk uw broeder Doorbrenger in het Evangelie’.
| |
| |
Hier liep ik uit de kamer, en zo nam ons gekys een einde.
Ik ben,
Myn Heer!
UE. Dienstw. Dienaar,
PIETER SPAARER.
Het is zeker, gelyk Heer Spaarer schryft, dat de oude luiden zuiniger leefden, en dat zeer veelen in deezen tyd zig aan trotse Verkwisting of Overdaad schuldig maaken: Maar 't is ook zeker, dat de verandering van omstandigheden thans eene andere leevenswyze schynt te vereischen, die, schoon een weinig kostbaarer, egter nog geene Overdaad moet genoemd worden. Onze oude Heer zal niet kwaalyk neemen, dat ik dit onderscheid wat duidelyker aanwyze; want in zyne redenen tegen den verspilzieken en zotten Winkelier, dien hy met het grootste recht heekelde, trekt hy misschien de zaak wat al te verre. Dat is eigenlyk Overdaad, wanneer men, 't zy uit trotsheid, 't zy uit weelde, en overmaatige Vermaak-zugt, boven vermogen kostbaar of pragtig leeft; zo dat men daar door te kort doe aan anderen of zig zelven en de zynen, zig buiten staat stellende, om de pligten van regtvaardigheid, behulpzaamheid, ondersteuning of weldaadigheid aan anderen te bewyzen, die wy altoos behooren te betragten. Ontelbaare menschen maaken zig thans daar aan schuldig; en gelyk zy dus schuldig en misdaadig leeven, zo bevorderen zy ook hun eigen ondergang en het ongeluk hunner kinderen, en van anderen, die eenige betrekking tot hen hebben: zo dat Pligt en Belang hen deugdzaamer, zediger en ingetogener moesten maaken, en de navolging van Dwaazen voorzigtig doen vermyden. Zy zouden dus hunne eer en fatzoen, gelyk men het noemt, ook by alle braave lieden, daar door veel beter opbouwen, dan door trotsche praat en overdaadige leevenswyze; en den voorspoed voor zig zelven en hunne Familien bevestigen, door zig denzelven waardig te maaken.
|
|