| |
| |
| |
De Denker.
No. 185.
Den 14. July 1766.
[Het laaken en veragten van anderen, als een Ondeugd, ten toon gesteld.]
Habet quendam aculeum contumelia, quem pati prudentes ac viri boni difficillime possunt.
Cicero.
NIets bykans wordt algemeener en in ruimere maate onder de menschen uitgedeeld dan Lof en Veragting. Elk schynt zich te verbeelden een bevoegd Regter te weezen over de verdiensten zyns naasten, en juist te kunnen oordeelen, waar in hy gepreezen, waar in hy gelaakt moet worden. Ik behoef my, om deeze stelling te staaven, op geen ander bewys te beroepen, dan de dagelyksche Ondervinding. - Wie myner Leezeren, die geen volslaagen vreemdeling is in den ommegang der wereld, en gezelschappen bywoont, hoort niet, by alle gelegen- | |
| |
heden, hoe de een den ander in de weegschaale legge en het gewigt zyner waardye net opgeeve; als ware hy kundig van alles wat hem betreft van zynen burgerlyken, verstandigen of zedelyken handel. Buiten tegenspraak is dit Pryzen en dit Veragten niet geheel te verwerpen en af te keuren; daar door immers kan lofwaarde braafheid en deugd een gedeelte haarer vergeldinge hier op aarde, eenen goeden naam, wegdraagen; daar door kan laagheid van ziel en snoodheid van inborst den verdienden smaad ontvangen, en dus de eerstgemelde op het kragtigste aangemoedigd en de laatstgenoemde met regtmaatige schaamte overdekt worden. Zo bestaat het in de natuur der zaake; maar gelyk de menschen, hoe groot is hunne verkeerdheid! veelal hier van afwyken, zo verlaaten zy in 't Pryzen en in 't Veragten ook dikmaal het rechte spoor; beidshands gaat men de waarheid dikwils mis, een veragtenswaardige wordt niet zelden gepreezen, en een pryzenswaardige gelaakt. Wanneer, gelyk ieder ziet, het pryzen en veragten den naam van Ondeugd verdient, en als zodanig van alle braaven aangezien wordt.
Ik zal myne Leezers thans onderhouden over de Veragting, als een Ondeugd aangemerkt; en myn Vertoog, hoop ik, zal den zodanigen onder hun, die op iets ernstigs gesteld zyn, niet mishaagen.
De Veragting van onzen medemensch is daar in gelegen, dat men hem de verschuldigde eere niet geeft; laag van hem spreekt; zyne goede hoedanigheden en deugden verbergt, aan verkeerde beginzelen toeschryft en bezwalkt; of kleine misslagen vergroot, ten breedsten uitmeet, en hem zo slegt afmaalt als strekken kan om hem in wanagtinge te brengen. Ziet daar de hoofdtrekken die het weezen van deeze ondeugd schetzen; om ze nader te leeren kennen zal het noodig zyn dezelven op te helderen, en met eigen kleuren af te maalen.
Voor eerst bestaat de veragting des naasten daar in, dat men hem de verschuldigde eere niet geeft en laag van hem spreekt. Door verschuldigde eere moet men in de eerste plaats verstaan die hoogagting, welke wy aan menschen als menschen verschuldigd zyn, in zo verre zy met ons van eenen en den zelfden oorsprong hunne af- | |
| |
komst rekenen, Schepzels van God, eener natuure deelagtig, met eene redelyke ziele begiftigd, aan de zelfde wetten onderworpen, en tot de zelfde eindens geschaapen zyn. - Hoe veele zaaken, zo dikwerf de voorwerpen eener spottende Veragting, hangen geheel niet van den mensch zelven af? Dikwerf moet iemand, om dat hy gebogcheld is, scheel ziet, kreupel gaat, of eenig ander lichaamsgebrek heeft, smaadlyke bejegeningen van de Veragting ondergaan? Zo zal ook iemand, om 't gemis van een scherp en vlug verstand, om zwakheid van oordeel, schoon hy geen eisch op een deezer beide natuurlyke voorregten maakt, niet zelden tot een voorwerp van Veragting strekken; en hier toe is ook by zommigen genoeg, dat men in laagen staat gebooren is, of in bekrompene omstandigheden leeft. Wie ondertusschen ziet niet, dat de gebreklykste van lichaam, de stompste van geest en de armste mensch, neemt hy, naar zyne vermogens en omstandigheden, zynen pligt getrouwlyk waar, onze agting, als mensch, niet min verdiene dan de schoonste, de schranderste en de rykste. Althans in 't gemis dier voordeelen steekt geene stoffe van regtmaatige Veragting.
Doch verdient de menschlyke natuur op zich zelve onze hoogagting, zulks komt iemand nog te meer toe, wanneer hy zyne verheevene zielsvermogens te koste legt, om in kennis te vorderen, zynen medemensch van nut te weezen, en bovenal indien hy daar door zynen zedelyken wandel tragt te volmaaken. - Waar uit volgt, dat de tweede trap van Veragting, bestaande in het bedekken of bezwalken van iemands goede hoedanigheden en deugden, of dezelve aan verkeerde beginzelen toe te schryven, den voorgaanden in boosheid overtreft. Die Kunde, welke een mensch door vlyt en pryslyken yver verkreegen heeft, mag te regt zyn eigendom genoemd worden; en in de Deugd bestaat zyne weezenlyke waardye. Op hoe slinks eene wyze nu gaat de Veragter hier omtrent te werk, wanneer hy deeze versmaadt en geene verkort, door valschelyk aan te merken, by voorbeeld, dat zyne kunde slegts oppervlakkig is en niet tot den grond der zaake indringt; dat zyne deugd niet voortkomt uit goede en Godsdienstige beginzelen,
| |
| |
maar uit andere oorzaaken, die het weezen daar van geheel wegneemen, en ze in 't ongunstige licht van bedrog en geveinsdheid vertoonen. By zodanigen Veragter is de maatigheid des naasten enkel het gevolg zyner natuurlyke gesteltenisse, zyne milddaadigheid oefent hy alleen om van de menschen gezien te worden, en zyn betoon van yver voor den Godsdienst is niets meer dan een momaanzigt, 't welk hy aandoet om dus bedekt zyne tydlyke belangen te beter te bevorderen. Ook verandert de Veragter iemands goede hoedanigheden in ondeugden, die 'er, wat het uiterlyke aanzien betreft, eenige overeenkomst mede hebben, standvastigheid onbuigzaame hardnekkigheid en de stipte waarneeming der Godsdienst-pligten naauwgezetheid en feimelary noemende. Wordt 'er tot iemands lof gesprooken, de Veragter is gereed om dien te verkleinen, en telt eene menigte van goede hoedanigheden op, die den gepreezenen nog ontbreeken, of vergenoegt zich, zulks niet wel mogelyk of raadzaam vindende, het agterhoudend en agterdogt verwekkend woordje maar met veel schrooms, zo niet met eene zugt, uittespreeken, om dus, in die hem hooren, het denkbeeld te verwekken, dat 'er nog vry veel aan haapert om de maate des lofs zo gestreeken vol te meeten. Gevraagd zynde wat 'er van dat maar is, wil hy 'er niet verder voor uitkomen; en 't gebeurt niet zelden dat men, indiervoege in onkunde gelaaten, het ergste denkt, van een Mensch op deeze wyze veragt; 't moet, denkt men, al zeer slegt wezen, 't geen iemand, anders niet spaarzaam in ten nadeele van anderen te spreeken, bedekt en agter houdt. De onweetende argwaan neemt het onbekende voor bekend, gissingen voor zekerheid en den schyn voor waarheid op: en hier door slaagt de Veragter met deezen trek dikmaal wonder gelukkig in zyn verkeerd oogmerk.
Dan ten hoogsten toppunte van boosheid steigt de Veragting, wen zy de misdryven des naasten vergroot, en zulke gebreken, die hy reeds voor langen tyd afgelegd en verbeterd heeft in de geheugenisse verleevendigt en op 't snoodste afschildert. Zodanig een Veragter neemt de algemeene zwakheid der menschlyke natuure niet in aanmerkinge, noch zoekt eenige verschooning in het gebrek van opvoeding, in den aart der omstandigheden, en de kragt der verzoekingen; maar vat alles ten ongunstigste op, en kiest
| |
| |
het slegtste, dat iemand immer pleegde, en hem bekend is, voor het hoofdkenmerk om hem te beschryven. De Heer Contemtor werdt gevraagd na het Character van den Heer S****, in een geval, 't welke zyne bevordering betrof; men wist hy hadt dien Heer van de vroegste jeugd af gekend, en zy hadden langen tyd de vriendschap aangehouden; maar de Heer Contemtor zag gaarne een' ander met die voordeelen begunstigd, de vriendschap tusschen hem en den Heer S**** afgebroken zynde: Wat doet hy? Het zwak waar mede de Heer S**** in zyne jeugd behebt was, doch in zyn verderen leeftyd grootmoedig overwonnen hadt, beschryft hy als zyn hoofdcharacter uitmaakende. Dit is genoeg om hem te weeren en den ander voor te trekken.
De Ondeugd, die wy dus verre in eenige byzonderheden beschreeven hebben, pleegt men in tegenwoordigheid van het ongelukkige voorwerp of in deszelfs afweezen. Roert de Veragter, in het byzyn van den Veragten, zyne smaadende tong; dit is wel het smertlykste, maar 't minst snoode; dewyl deeze als dan, vindt hy zulks geraade, gelegenheid heeft om zich te verontschuldigen, te verdeedigen en zynen goeden naam te handhaven: doch meestentyds schiet men deeze vergiftige pylen agter deszelfs rugge, zich aan agterklap en oorblaazerye by de Veragting schuldig maakende. Nimmer egter treffen zy vinniger, dan wanneer de Veragting gepaard gaat met een zweemzel van vriendschap, en een vertoon van belangneemingin de agting des geenen, wien men smaad op den halze werpt; dit is de overgegeeven snoode handelwyze der zodanigen, die een boos hart onder een minzaam gelaat verbergen.
Veelvuldig en niet moeilyk te ontdekken zyn de oorsprongen van deeze Ondeugd. - Onder dezelven mag men aan den dwaazen hoogmoed en verwaatene trotsheid de voornaamste plaats wel geeven; Zielsgebreken, die, uit eene verkeerde zelfsliefde oorspronglyk, den mensch met gunstige gevoelens van zich zelven vervullen en hem steeke blind maaken om eigen wanstallen op te merken; en die hem aanzetten, om alleen agt te geeven op 't geen hy in zich zelven uitmuntend meent te vinden, en de gebreken van anderen voornaamlyk in aanmerking te neemen; eene zelfverheffing, die natuurlyk Veragting baart.
| |
| |
De snoode Hoogmoed teelt Nyd voort, die weder op zyne beurt Veragting over den naasten brengt; en een andere hoofdoorzaak is van dit gebrek. Nydige menschen, weinig bevorderd, of aan groote ondeugden verslaafd, kunnen niet dulden, dat anderen hen in lof en deugden overtreffen, en poogen over zulks den helderen glans der waare verdienste, die hun te sterk in de scheemerende oogen flikkert, te verduisteren, door de vuile en dikke dampen van veragtende smaadredenen.
En wie, eenigermaate ervaaren in de kromme streeken, naar welken veelen den koers huns leevens inrigten, zal my tegenspreeken, als ik aanmerk, dat dit snoode gedrag by zommigen voortkomt, uit eene pooging om hunne eigene gebreken te bedekken en voor Godvrugtig door te gaan. Menschen van dit helsche beleid, die gaarne den naam draagen van zich geheel en al aan den dienst van Gode gewyd te hebben, en in al het uitterlyke de stipste naaukeurigheid waarneemen, vinden het pad van waare deugd voor hun te steil en te lang; zy zoeken derhalven een korter en gemaklyker weg, om met den naam van Vroomen te mogen pronken; en deezen meenen zy gevonden te hebben, door, by alle gelegenheden, het gedrag hunner mede menschen te berispen, onverschillige daaden als groote en hemeltergende zonden uit te kryten, op het haatlykste te verdraaijen en te veragten, 't geen ze, om te meer ingang te krygen, met melydende klagten over den ongelukkigen, dien zy veragt maaken, gepaard doen gaan.
Speelt dus de geveinsdheid haare snoode rolle in de Veragting des naasten; openbaare Godloosheid druft dit mede bestaan. Van menschen tot dien trap van boosheid opgeklommen, dat zy waarheid en deugd versmaaden, en met voeten treeden, is niet wel iets anders te wagten, dan dat zy de Voorstanders van Godsdienst en Deugd op dezelfde wyze behandelen: deezen zyn toch haatlyk in hunne oogen, als bestraffende door een goed en loflyk voorbeeld, hunnen ongeregelden en laakbaaren wandel.
Ik zal hier niet één woord nog by voegen, hoe eenigen, om, op eene schandelyke wyze gunst te bejaagen, en anderen in ongunst te brengen, de Veragting als een allerbekwaamst hulpmiddel bezigen. - Hoe zommigen zich daar van bedienen om den geenen naar den zin te
| |
| |
praaten, van wien zy veel voordeels ontfangen of te wagten hebben; en hoe de Veragting dus een streek der heillooze vlykunst worde. - Hoe toorn, wraakzugt, en dergelyke heftig ontstookene gemoedsdriften, de tong ter Veragting des naasten scherpen, behoeft slegts even gemeld te worden
Uit zo snoode oorsprongen komt de Veragting voort, en even zo zyn de gevolgen; Gevolgen dikmaal zo nadeelig voor den Veragter zelven, als voor den Veragten, en altoos strekkende om de rust en het genoegen der menschlyke zamenleeving te verstooren. Met deeze kortlyk voor te draagen zullen wy dit Vertoog besluiten.
De Veragter des naasten die rechtstreeks tegen den gulden regel der pligten van zamenleevinge aangaat, en de stem der menschlykheid geen gehoor geeft, als zy ons toeroept, alles wat gy wilt dat u anderen zullen doen, doet hun ook alzo; en doet anderen niet, wat gy omtrent u zelven niet wilt gedaan hebben, stelt zich bloot aan de regt. maatige Veragting zyner medemenschen, en wekt hunnen afkeer: ‘want de Veragting heeft’ (gelyk Cicero wel aanmerkt in de regelen boven dit Vertoog geplaatst) ‘een' angel van scherpheid in zich, dien goede en wyze mannen zeer bezwaarlyk verdraagen kunnen’. - Wordt de ongegrondheid zyner smaadlyke redenen ontdekt en aan den dag gebragt, 't welk dikmaal gebeurt; hy verliest zyne geloofwaardigheid, en maakt dat alle braaven en opregten zyn gezelschap schuwen; hy verkoelt de toegenegenheid zyner vrienden, die hem niets vertrouwen; terwyl hy den toorn en grimmigheid zyner vyanden gaande maakt. - Welk eene schaamte (heeft hy deeze niet te eenemaale afgelegd,) moet hem vervullen, wanneer hy zich genoodzaakt vindt, zyn zeggen te herroepen, om, door dat middel de wonde, die zyn smaadende tong toebragt, eenigzins te geneezen? - Welk een knaagend en beschuldigend geweeten, (is dit niet reeds toegeschroeid,) draagt hy met zich om? een Geweeten dat hem, schoon alles bedekt blyve, en hy de beoogde vrugten van zynen slinksen handel plukke, meer kwellings baart, dan eenige tydlyke voordeelen kunnen opweegen: want de jammerlykste en ellendigste gevolgen wagten den Veragter in een ander leeven, gelyk hy zeker weet, slaat hy geloof aan de bedreigingen van het Euangelie.
| |
| |
Niemand zal denken dat ik grootspraak gebruik, wanneer ik zeg dat de Veragting den naasten een schreeuwend onregt aandoet, een schriklyk nadeel toebrengt, en het geluk der zamenleeving verwoest. - Wat immers kwetst, wat beledigt de Veragter minder dan de eer en den goeden naam des geenen, dien hy veragt? Een Onregt, 't geen dikmaal van de grootste nadeelen gevolgd wordt: veelen immers verliezen, hunnen goeden naam missende, allen grond van tydlyk welvaaren, en moeten daarom zo arm als ongeagt leeven; de geringste arbeider heeft dien niet min noodig, dan de aanzienlykste en vermogendste mensch; ja 't is veelal zyn eenigste schat. Geen wonder derhalven, dat elk daar op zo zeer gezet en gesteld is; geen wonder, dat het derven van denzelven, naar de verschillende geaardheid der menschen, in eenigen mismoedigheid te wege brengt, die hen onbekwaam maakt ter rustige volvoeringe van hunnen pligt; en anderen tot wraaklust prikkelt, om den geledenen hoon den Veragter betaald te zetten, en de schade op hen te verhaalen. - Is de Veragter onbekend, heeft hy zyn schendig bedryf bedekt gepleegd, dan zal wantrouwen en agterdocht de ontruste Ziel des Versmaaden bekruipen en hem berooven van het streelende genoegen, om in vertrouwen met anderen te verkeeren. - Weet hy wie vuilaartig zyne eer roofde, zo komt twist en vyandschap, met verwarring en allen boozen handel, te voorschyn treeden, de droevigste rampen baarende.
Het is dan zeeker, dat de onregtmaatige en oneerlyke Veragting de algemeene banden der menschlykheid aanstukken scheurt, en de grondslagen van geluk het onderste boven keert. Ja zy is het, die menigwerf boezemvrienden in onverzoenlyke vyanden veranderde, en tusschen huisgenooten krakeelen inwierp; zy is het die vaak tweedragt tusschen Man en Vrouw verwekte, Kinders van hunne Ouderen en Ouders van hunne Kinderen afkeerig maakte. Met één woord; de tong der Veragters is een open graf, met zynen mond pleegt hy bedrog, slangen fenyn is onder zyne lippen, zyn mond is vol van vervloekinge en bitterheid, vernieling en elende is in zyne wegen, den weg des Vredes kent hy niet.
|
|