| |
| |
| |
De Denker.
No. 183.
Den 30. Juny 1766.
[Over het borgen en uitstellen van verschuldigde Betaaling, als eene Ondeugd van onregtvaardigheid en onredelykheid.]
Multi sunt - segnes & tardi; lenta nomina, non mala; Hos ego non adpellabo, sed commonefaciam, & ad officium, aliud agentes, educam.
Seneca.
SChoon 'er overvloedige blyken zyn, dat 'er tegenwoordig hier te Lande veel gelds is, hoort men egter dikwils klaagen over de slegte en traage betaalingen. De Borg is thans ongemeen groot; ik heb nog zo veel of zo veel in myn boek staan van over drie, vier en vyf jaar, daar ik geen duit van gezien heb; nog heb ik dat geld niet ingekreegen, dat my al over drie maanden vast beloofd was; en diergelyke klagten verneemt men geduuriglyk, als men zulken, die op den behoorlyken tyd niet betaald hebben, om geld aanspreekt. By andere gelegenheden hoort men insgelyks de menschen zig beklaagen, dat zy zo droevig lang naar hun geld wagten moeten. Bovenal wordt hier over, met veel reden, geklaagd door Leveransiers en Handwerksluiden, en door alle die nuttige Leden der Maatschappye, wier arbeid en bedryf de noodwendigheden en geryflykheden des leevens aan ons verzorgen. Deeze menschen hebben hunne penningen van nooden, en worden by gebrek van geld genoodzaakt hunne Koopluiden, van welken zy hunne waaren hebben, ook naar betaaling te laaten wagten. En wat zyn hier de gevolgen van? Dat groote zo wel als kleine Handelaars in verlegenheid raaken, dat zy, die in staat zyn om zig te redden, hunne winst grootendeels verliezen door 't lang gemis van hun geld, of zig hunne goederen zo duur moeten laaten betaalen, dat de Koopers 'er geen behoorlyk voordeel
| |
| |
aan hebben konnen, en dat zy, die niet veel hebben by te zetten, hun crediet verliezen, en hunne zaaken naauwlyks gaande konnen houden, of ten minste 't verdriet ondergaan moeten van gemaand te worden om schulden, die voor lang afgedaan zouden geweest zyn, indien men hen niet zo schandelyk naar betaaling liet wagten.
Ik was onlangs in een Herberg, waar van de Waard ook Rydtuig verhuurt. Terwyl ik daar een weinig vertoefde, kwam de Knegt in 't vertrek en gaf zynen Meester een hand vol gelds over, bedraagende eenentwintig guldens en een stuiver. Zo ras de Hospes dit geld ontving, eer hy 't nog geteld had, of wel zo ras hy slegts merkte dat de Knegt niet met ledige handen was terug gekomen, veranderde zyn gelaat, en de vreugde straalde hem de oogen uit. Hy was zeer in zynen schik, en zulks verminderde niet, toen hy 't geld nageteld, en gezien had, hoe veel 'er was. Inderdaad, hy kon niet meer verblyd geweest zyn, indien hy, op 't onverwagtst, zulk een sommetje of nog meer hadde gewonnen: terwyl ondertusschen deeze ƒ21: - : - omtrent een derde gedeelte was van 't gene hy van zekeren Heer hebben moest, wegens 't verhuuren van Rydtuig aan denzelven, sedert vyf jaaren. Nu kreeg hy, eindelyk, na dikwils om geld verzogt te hebben, een derde van 't gene hem regtvaardiglyk toekwam, en hy geheel reeds voor lang moest ontvangen hebben. Zo menigwerf te vergeefs zyn best gedaan hebbende om het zyne te bekomen, had hy niet anders verwagt, of zyn Knegt zou wederom met den zelfden uitslag terug gekeerd zyn; en hierom was hy zo verheugd, dat hy den Knegt een fles wyn beloofde, en nu zeer geneigd scheen, om ten aanzien van de overige twee derden op nieuw geduld te oefenen. De Man verhaalde my, by die gelegenheid, dat hy nog wel voornaame en aanzienlyke luiden in zyn boek had staan, die hem geld schuldig waren van 't Jaar 1756 af.
Dit gevalletje strekke tot een voorbeeld, onder zeer veele anderen van diergelyke of nog erger natuur, die in ons Vaderland, bovenal in zulke Steden en Plaatsen, daar weinig Negotie is, en een pragtige staat gehouden wordt, plaats hebben. En, schoon het vreemd schyne, 't is egter waar, dat de Grooten en Aanzienlyken de meeste stof tot klagten in deezen verschaffen. Leveransiers en Handwerksluiden getuigen eenpaarig, dat zy beter van braave Burgers, van
| |
| |
menschen, die niet onder de Ryken worden geteld, betaald worden, dan van de meeste Grooten, en van Heeren, die een' aanzienlyken stoet houden. Men kan hier van twee redenen geeven. Voor eerst trekken veelen der Grooten het zeil zo hoog in top, dat zy 't niet voeren konnen, zo zy elk op zyn tyd betaalen. Veelal van hunne Renten leevende, hebben zy geen Inkoomen genoeg om hunne wyduitgestrekte Verteeringen goed te maaken. Ieder jaar nu, dat zy hunne Leveransiers (waarvan de Rekeningen te samen genomen jaarlyks eene aanmerkelyke som bedraagen) laaten wagten, winnen zy een jaar Renten van dat geld, 't gene zekerlyk helpt huishouden. Dit erkende zeker Heer zonder bewimpeling, of laat ik liever zeggen zonder schaamte, toen hy een' Man, die reeds drie jaaren gewagt had en eindelyk de vryheid gebruikte van betaaling te verzoeken, vry norsch te gemoet voerde, Wagt nu nog eens drie jaar, dan kan ik nog zo lang Intrest van 't geld trekken. Ten tweeden durven Aanzienlyken en Grooten meer doen dan andere menschen. Een Burgerman zou zweeten van angst als hy eene menigte Nieuwjaarsrekeningen, diep in het jaar, nog onbetaald zag, en zyne oogen naauwlyks opslaan durven, wanneer hy zyne schuldeischers ontmoette. Hy zou vreezen zyn crediet te verliezen, een kwaaden naam te zullen krygen, en om geld te zullen aangesprooken worden. Maar een groot Heer is te ver verheven boven zulk slag van volk, als Winkeliers, Kleêrenmaakers, Paruikenmaakers, Huur-Koetsiers, Timmerluiden, enz., om zig aan hun te stooren. Die menschen zyn van hem afhanglyk, maar hy niet van hun, zo hy meent. Hy bekreunt het zig niet wat zy van hem denken en zeggen. Hy weet wel dat zy de stoutheid niet ligt zullen hebben van hem te maanen; en komt 'er dat toe, hy is 'er niet benaauwd voor. Worden hem dan zwaare Rekeningen t'huis gebragt, en is zyn Kas in 't geheel niet voorzien; wat zwaarigheid? Voor de betaaling behoeft vooreerst niet gezorgd te worden. Of wil men niet gaarne zo een menigte onbetaalde Rekeningen hebben en bewaaren, daar is raad voor. Men kan 'er zig by warmen als 't koud is; gelyk my voor de waarheid is verhaald, dat zeker Heer, by 't vuur zittende, en een vleugje willende hebben, alle zyne Nieuwejaarsrekeningen, die in een doos by hem stonden, dewyl zyn knegt met het brandhout te lang weg- | |
| |
bleef, opstookte, zeggende; Toekomende jaar zullen ze wel weer komen. Deeze Onbedeesdheid en Stoutheid der Aanzienlyken wordt gevoed door den schroom hunner schuldeischeren. Men durft zulke groote Heeren niet aanspreeken om geld, en schynt te denken dat zulks eene vergaande onbeleefdheid zou wezen. Luiden van aanzien vervullen hunne minderen, zo dra zy zig vertoonen, met een zeker ontzag, waar door deezen te rug gehouden worden van hun iets te zeggen, dat zy begrypen hun onaangenaam te zullen zyn. Hier komt by dat Winkeliers en Handwerksluiden, dikwils, voor een groot gedeelte bestaan moeten van de Grooten, vooral in plaatsen daar weinig Koophandel is, en hierom vreezen hunne gunst te zullen verliezen, zo zy om geld vraagen. Deeze beschroomdheid is den Aanzienlyken niet onbekend, en dient om hen des te minder bedeesd te maaken, en hoe dik zy in de schulden steeken, met eene trotsche houding rondsom zig, en zelfs op hunne schuldeischers te doen neder zien.
Wy tellen onder de Voordeelen van het gezegende Land, welk wy bewoonen, dat ider Burger en Ingezeten meester is van zyne bezittingen, en 't zy hy veel of weinig hebbe, 't gene hy heeft, met grond het zyne noemen, en daar over, naar welgevallen, beschikken kan. Wy verheffen, hierom, ons Vaderland, boven zulke gewesten, daar de gemeene Luiden, daar de arme Boeren inzonderheid, niet zeggen kunnen iets te bezitten en door den Adel niet anders dan Lyfeigenen behandeld worden. 't Is ook zeker dat de Nederlanders, in dit opzigt, boven veele andere Volken bevoorregt zyn, en dat de onderdrukking der geringen, door verscheiden middelen, elders veel meer dan hier te Lande, in zwang gaat. Doch dat men 'er hier evenwel ook niet van bevryd is, blykt uit de algemeene en gegronde klagten, die my het onderwerp van dit Vertoog verschaft hebben. Is een nyver Winkelier, een yverig Arbeidsman, meester van het zyne, als hy voor 't gene hy geleverd of verdiend heeft geene betaaling kan krygen dan jaaren naderhand? Immers neen; want het gene hem toekomt wordt hem onregtvaardiglyk en geweldiglyk onthouden. Men zegge niet, dat de Man zyn geld niet kwyt, dat zyn geld goed is, en dat hy 'er geen bankroet aan zal hebben. Want behalve
| |
| |
dat hy somtyds hier wel gevaar van loopt; zo lang hy 't niet heeft, kan hy 'er geen gebruik van maaken, ter betaalinge, van 't gene hy schuldig is, en ter onderhoudinge van zig en de zynen. Zyn geld komt hem nu toe; nu moet men 't hem geeven; en zo men dit eenigen tyd uitstelt, begaat men byna dezelfde onregtvaardigheid, als of men hem het geld uit den huize haalde, daar mede een geruimen tyd mooi wêer speelde, en 't hem eindelyk te ruggaf. 't Is waar de lydende party kan zyne toevlugt tot den Regter neemen; de Schuldeischer kan den Schuldenaar, schoon verre boven hem verheven in Rang en Aanzien, dagvaarden en geregtlyk om betaaling aanspreeken. Maar 't is 'er zo ver van daan, dat Handwerksluiden en diergelyke menschen zouden durven besluiten om dien weg in te slaan, vreezende dikwils niet zonder reden dat men 't hun naderhand wel in de oogen zou doen druipen, dut zy 'er veelal bezwaarlyk toe komen om hunne Schuldenaars te maanen. Wanneer men dan de gesteldheid dier luiden ten opzigte van hunne Aanzienlyke Kalanten in aanmerking neemt, en de omstandigheden in welken zy zig bevinden, moet men erkennen dat zy waarlyk geen Meester zyn van het hunne, en groote reden hebben van te klaagen, dat zy door hunne meerderen onderdrukt worden.
Zo men meer naar de stem der Reden en des Geweetens dan naar die van Eigenbelang en Grootsheid luisteren wilde, zou men zulke menschen allerspoedigst betaalen, die men kon denken 't beschroomdst te zyn om betaaling te verzoeken, en die doorgaans hun geld het meest van nooden hebben. Men zou dan conscientiewerk maaken van zyn voordeel te doen met de onbekwaamheid van anderen om hunne belangen tegen ons te handhaaven, en zig ten spoedigste ontdoen van penningen, op welken men geen regt heeft, en die de eigenaars reikhalzende van ons te gemoet zien. Men zou veel meer eere stellen in zyne schulden prompt te voldoen, en daar door de hoogagting en liefde van een iegelyk, bovenal van Winkelieren en Handwerksluiden, die men begunstigt, tot zig te trekken, dan in een kostbaar gewaad, pragtige koets en grooten trein. Men zou veel liever zyne overtollige uitgaaven besnoeijen, en wat minder figuur maaken, dan den schamelen Arbeidsman laaten zugten, of een vlytigen Handelaar in verlegenheid brengen.
't Zyn ondertusschen niet alleen de grooten, die in dee- | |
| |
zen te beschuldigen zyn. Gelyk niet alle de zulken, hier te lande, zo traag betaalen, maar 'er ook onder hen gevonden worden van een edelmoediger geäartheid, en van meer onzigtigheid in het regelen hunner Uitgaaven; zo vindt men, aan den anderen kant, onder luiden van minder rang ook niet dan te veelen, die 't voldoen hunner schulden te schandelyk verwylen. Aan slofheid en vergeetelheid is dit toe te schryven; maar de gemeenste oorzaak is dezelfde, waarvan ik te vooren gesprooken heb, namelyk dat men, ider in het zyne, het zeil te hoog in top haalt. Dit gebrek schynt hoe langs hoe meer de overhand te neemen onder myne Landsgenooten, van den grootsten byna tot de kleinsten; en eene van deszelfs nadeelige gevolgen is schaarsheid van geld en onvermogen om prompt te betaalen, 't geene men schuldig is. 't Onderwerp van dit Vertoog kan, dierhalve, van eene vry algemeene Nuttigheid wezen, indien myne Leezers anders genegen zyn van Den Denker eenig Nut te trekken, en zig niet enkel vergenoegen met dien voor Tydverdryf te leezen, en als ze, 't papier nederleggende, gedagt of gezeid hebben, dat Vertoog is vry geestig, of dit is elendig droog, of dat is geen Oortje waard, 'er verder niet meer aandenken.
Ik zal het overige van dit Blad vullen met de woorden van eenen beroemden Franschen Schryver, die hier niet kwalyk voegen zullen, en die op eene geestige wyze vertoonen, hoe een Assurante Knaap, die tot over de Ooren in de schulden steekt, zig weet te redden, wanneer zyne Schuldeischers, het wagten eindelyk moede, in menigte op hem afkoomen.
Zyne schulden onbetaald te laaten kan niet verschoond worden, door den tegenwoordigen behoeftigen toestand, in welken men zig bevindt, zo men daarin gevallen of gebleeven is door zyne eigen schuld, door zyne onagtzaamheid, door zynen luiheid, of door zyne overtollige verteeringen.
Een Schuldenaar bezit niets in eigendom behalven 't gene hy meer heeft dan hy schuldig is: alles wat hy meer verteert, ontrooft hy zynen Schuldeischeren. De Menschlykheid vordert dat men hem laate leeven; doch ook niet meer; en dat nog onder Voorwaarden, dat hy zyn best doe om zo veel afte doen als hy kan.
Men moet zig verwonderen over de Tranquiliteit van Mi- | |
| |
sochrestes. Met hoeveel gemak weet hy zig te ontslaan van eene menigte Schuldeischeren, die hem komen lastig vallen? Honderdmaalen heeft hy hen vermyd, en laaten zeggen dat hy niet t'huis was. Nu zyn ze 'er al, eer hy nog by de hand is. Hy houdt zig lang in zyn Kamer: maar zy houden 't uit met hem op te wagten. Hy laat zeggen dat hy niet wel is, en geen mensch spreeken kan: maar zyne onpasselykheid vermurwt hen niet; zo hy langer wagt met open te doen, zullen zy de deur forceeren. Hy laat dan weeten, dat hy komen zal, en met hun in onderhandeling treeden.
‘Hoe nu,’ zegt hy ‘mag men langer niet, met vrede, ziek wezen? Neemt my niet kwalyk dat ik het u zeg; Gy handelt niet als menschen die Welleevenheid verstaan.
Wat had gy te zeggen Myn Heer Rhédon? Gy hebt my een Kales gemaakt; dat is nu drie Jaar. Heb ik U niet twintig Pistoolen op rekening gegeeven? Gy hebt waarlyk wel reden van klaagen. Kom kom, ga maar heen, en wees niet bang; geen mensch zal by my een duit te kort komen. Zie daar is een Man, die my, zes jaaren, Brood bezorgd heeft. Die weet hoe men te werk moet gaan met luiden van myn soort. Hy heeft geduld geoeffend, en hy zal zig daar niet kwalyk by bevinden. Adieu Myn Heer Rhédon, adieu ik moet deeze Messieurs spreeken. Gy zult wel eens wêerkomen.
Ach, myn waarde Artopole! wat u betreft, ik heb agting voor U; gy doet braaf. Hoe kont gy zulk goed brood bakken, als gy aan my levert? Het is uitmund; 'er is niets op te zeggen... Laat eens zien, wat ik u schuldig ben..... Twee duizend driehondert zes- en veertig livres, vier stuivers, negen penningen. Ben ik u die zom schuldig?..... Als gy uw geld maar hebt, tel ik de rest niet. Twee duizend driehonderd en eenige livres..... Dat zal wel te betaalen wezen. Ga gerust heen Monsr. Artopole, het eerste geld dat ik ontvang zal voor u zyn; gy zult zelfs de moeite niet behoeven te doen van het te komen haalen: dat is niet meer dan billyk, want gy hebt myn leeven onderhouden.
Ha, zie daar is myn Wynkooper. - Lang heb ik gewenscht, myn Vriend, om U eens ter deeg voor te neemen. Weet gy wel, Heer Kroeghouder, dat gy met myn leeven speelt, en my byna vergeeven hebt met den Wyn dien ge my levert? Wat d..... l. doe je daar in? Ik kan 'er geen drie boutellies van drinken, of ik voel het in myn hoofd. En dat is misschien om dat ik u geld schuldig
| |
| |
ben. Ga heen, ga heen; men behandelt de luiden zo niet, als men betaald wil wezen. Gy zult geen geld krygen, voor dat de anderen niet meer hebben willen, om U te leeren goede waar te leveren.
Wat U belangt, Myn Heer Guillaumet; ik ben beschaamd dat ik U nog niet voldaan heb. Ik weet alles wat gy my verwyten kont. Gy hebt my en myn gantsche Huisgezin, nu haast vyf jaaren lang, van Kleeding voorzien; ik heb u nog geen een stuiver betaald; ik had u geld beloofd voor 't einde van voorleeden jaar, en ik heb myn woord niet gehouden. Was het dat niet alles wat gy my zeggen wilde? Gy kent my, Heer Guillaumet: gelooft gy dat ik zo hard wezen zou van u om uw geld, dat u regtvaardig toekomt, te laaten naloopen, en dat daar gy zo veel voor my in 't verschot zyt, indien myn Huurders my betaalden? Dan zou ik een groote Schelm moeten wezen. Maar zy zullen my eindelyk betaalen, en gy zult ook betaald worden. Uw Dienaar, Myn Heer! Laat ik tegen die Juffrouw mogen spreeken.
Goeden dag, Mejuffrouw Peronelle! Gy hebt my dertien stukken linnen geleverd; is 't niet zo? Ik kan u zo schielyk niet betaalen. Gy ziet wel dat 'er verscheiden luiden zyn, die ik geld beloofd heb. Maar gy zyt in omstandigheden dat gy wagten kont; gy zyt, niet verlegen om geld. - Och neen, Myn Heer! gy zyt kwalyk onderregt, ik heb myn geld zeer noodig. - Zo veel te slimmer, myne goede Vrouw: als men niet tegen borgen kan, moet men niet onder neemen te verkoopen.
Betreffende ulieden,’ vervolgt Misochrestes, zig wendende tot de andere Schuldeischers, die nog geen gehoor gehad hadden; ‘ik ben u, geloof ik, niet van belang schuldig. Gy ziet nu dat ik myne dingen zoek effen te maaken. Laat my een weinig adem haalen. Indien ik niet beter kan, zal ik ulieden ten minste in gedagten houden.’
Misochrestes dit gezeid hebbende, maakt zig weg, en vliegt heen als een pyl uit een boog; laatende de Schuldeischers zo verbysterd, door zyn stoute taal, dat hy reeds verre weg is, wanneer zy zig schikken om hem te antwoorde.
H.
|
|