| |
| |
| |
De Denker.
No. 179.
Den 2. Juny 1766.
[Brief van Antje Dirks wegens de zitplaatsen der Vrouwen in de Kerk, en de ongerymdheid van gezette en bevoorregte zitplaatsen.]
Laat alle dingen eerlyk en met order geschieden.
Ap. Paulus.
DE volgende Brief, onlangs aan de Uitgevers gezonden, zal waarschynlyk stoffe van nadenking en tot verdere opheldering en aandrang aan de Vrouwlyke en Maagdelyke Geesten, die 'er betrekking toe hebben, kunnen verschaffen; en aan hun, wier post het mag zyn het misbruik, waar over hier geklaagd wordt, te herstellen, kan dezelve doen zien dat de Schryfster de zaak van een ernstige natuur doet worden, zo dat zy redres verdiene, indien de stichting en vrede onder elkander zal worden behartigt. Zie daar den Brief;
| |
Weldenkende Vriend!
VErmits ik geen kans zie, om door myne particuliere poogingen, welken ik reeds hebbe aangewend, myn belang in de zaak, waar over my bezware, ter behoorlyke plaatse te doen gelden, en, bovendien, de belediging, over welke my beklage, my en veelen myner Medezusteren in 't openbaar aangedaan wordt, en, om zoo te spreeken, elk eenen in 't oog loopt, vinde ik 'er niets onredelyks noch onbescheidens in, indien ik trachte, in een uwer blaadjes, mede openlyk, op eene ernstige en te gelyk zedige wyze, onze bezwaarnis voor te stellen, en de onbillykheid en onvoegzaamheid te vertoonen van eene nieuw ingevoerde mode, of liever van een schandelyk misbruik door 't veranderen eener alleszins gepreezen Gewoonte, 't welk telkens by de oeffening van den openbaaren Godsdienst in onze Kerk plaats heeft. Dit kan voor u, Vriend Denker, die ongetwyfeld een Broeder moet zyn, voor zoo verre ik uit uwe Vertoogen, die ik stipt leze, kan opmaken, van dien beroemden Zedemeester der Kerkelyken, wiens welbesneden en fyne pen zeer veele in 't oog loopende feilen der Bedienaren en Bezorgeren des Autaars voor de geheele waereld ten toone ge- | |
| |
steld heeft, geenszins onbetamelyk zyn; te minder nog, zoo gy zelf of de een en ander uwer Mede Correspondenten, gelyk ons verzekerd wordt, mede tot ons Kuddeken behoort; welk, zoo zynde, elk onzer reden hebben kan, om over uwe nalatigheid in dit opzicht te klagen, dewyl het niet anders wezen kan, of ieder, die maar nu en dan eens by ons ter Kerke komt, moet met verontwaardiging de onorder, die 'er in de zitplaatsen der Vrouwtjes heerscht, opgemerkt hebben.
Het sta my dan, die zelf eene Lydster in deze ben, vry om te beproeven wat myne zwakke vingers, die, tot de naald meer dan tot de pen geschikt, maar tot beiden niet ongeneigd noch geheel onbekwaam zyn, in dezen kunnen uitvoeren; dewyl het hier zoo zeer niet aankomt op ingewikkeld redenkavelen over 't onzedige, welk in dit misbruik gelegen is, het gene ik voor u overlate, dan wel om voor de vuist en naar waarheid, maar te gelyk klaar, ordentelyk, en zonder drift en vooroordeel, het stuk zelve voor te stellen en de onsgeregeldheid aan al de waereld te doen zien. - Weet derhalven dat de genen, voor welke of uit wier naam ik, als voor my zelve, dezen schryve, Vrouwlyke Ledematen zyn van eene aanzienlyke Gemeente, onder de weerelooze Christenen hier te Lande; Christenen, van welken ik wenschte met den Nederlandschen Spectator, in zyn 178ste Vertoog, ('t gene ik u ter herlezing aanpryze,) dat men als nog in 't algemeen zeggen mogt, dat ze in nedrigheid en strafheid van zeden hunnen roem stelden; daar nu, helaas! by dezelven zoo veele verbastering van de voorouderlyke eenvoudigheid, deftigheid en ingetoogenheid plaats heeft, dat men zeggen mag, derzelver plaatsen nu bykans ten eenemaal door al te verregaande pracht en zwier, grootsheid, hoogmoed en zucht naar ydele eere en waereldsch aanzien en luister ingenomen te zyn! Doch, dit in 't voorbygaan!
By deze Christenen was het alhier, over weinige Jaaren nog, gelyk uw geachte Confrater zeer wel aanmerkt, de gewoonte, dat iedere Vrouw, die 'er den Godsdienst begeerde by te woonen, maar met kennis van den Koster een stoel, gelykvormig met de anderen, by dien stapel te leveren hadt, die zich ter wederzyde van de Gallery bevindt, waar op zy dan het recht hadt, om 'er een af te nemen, en dien te plaatsen, daar zy 't goedvondt, of daar zy, naar mate van haar vroeg of laat in de Kerk komen, plaats vondt, zoo dat zy die van daag vooraan zaten, misschien des volgenden Zondags op de laatste Ry moesten zitten, indien 't een of ander toeval baar beletten mogt om even vroegtydig ter Kerke te komen. Eene order, waardoor alle gelegenheid tot oneerbiedig gesnap van luiden, die malkander op vaste plaatsen vinden, weggenomen, alle onderscheiding, zonder iemand te verstoo- | |
| |
ren, belet, en de gelykheid onder de Christenen bewaard word. Een order, zoo behaaglyk (en met reden ook) aan dien Schryver voorgekomen, dat hy wenschte dat men, na 't verbannen van de Afgodische en plaatselyke heiligheid uit de Kerken, deze eenvoudige geschiktheid alomme hadt nagevolgd; waardoor de Vergadering, groot of klein, altyd welgeregeld byeen gevonden en gehouden, minder aanstoot gegeven, en in een goede order bewaard zoude worden.
Maar ach! myn Vriend, dit loffelyk gebruik is tegenwoordig niet alleen afgeschaft geworden; maar zelfs in een schandelyk misbruik veranderd; en men heeft, in 't Ruim der Kerke, nu een goed aantal van Stoelen, voor een tamelyk, en daar wel op te letten staat, uitstekend grootsch, en, zoo zy zich verbeelden, het aanzienlykst soort der Leden van onze Kunne, die tot deze Stoelen in 't byzonder, om dat ze met hare merken of naamletters geteekend zyn, een eenig recht waanen te hebben, al behaagde het haar lieden om dezelven slechts drie of viermalen in 't Jaar te gebruiken, als welken zy uitdruklyk gewild hebben, dat ten haren eigenen gebruike alleen aldaar gezet worden en blyven staan zouden; op dat zy, by het komen in de Kerk, van de moeite, om ze te dragen, ontheven mogten blyven. Werd dit enkel gepractizeerd van zulke stipte Kerkgangsters, die naauwlyks ooit misten, die stoelen te komen bezetten, 't zou eenigermate verschoonlyk kunnen zyn; gelyk men het ook in oude, zieklyke, zwakke en doove Vrouwen toegeven kan en mag, dat ze zich van dat zonderling voorrecht bedienen, om de digtste plaatsen by den Predikstoel te bezetten, welken men haar buiten dat, uit bescheidenheid, gereedelyk zoude toestaan. Maar gelyk deze Stoelen nu voor veele zulke Vrouwen geplaatst zyn, die ze maar zeer zelden komen betrekken, en die uit glorie zich welhaast het Kerkboek door een bedienden zouden laten nadragen: zoo zyn veelen nevens my in die verbeelding geraakt, dat dezelven, zo veel mogelyk, ten einde 'er niet voor ledige stoelen gepreekt worde, door de overige Vrouwlyke Ledematen, en wel door elk der eerstkomenden, zonder onderscheid van rang, gelyk ook te vooren plaats hadt, niet alleen mogten, maar moesten bezet worden. Dan, zo dra was dit niet begonnen, of zie, wat gebeurt 'er? De eene en andere dezer rangzieke en stoelkundige Dames, (Zusters durven wyze, als een te lagen eernaam voor haar, niet noemen, dewyl het ook eene te groote gemeenzaamheid zou uitdrukken) komt na de gene, die hare vermeinde plaats ingenomen heeft, ter Kerke, en gebiedt op een heerschenden toon, of verzoekt, zoo ze overbodig vriendlyk is,
| |
| |
met een deftige houding, of geeft door een min of meer harden duuw of stoot te kennen, dat men deze hare plaats en stoel te ontruimen hebbe, en een andere moet beslaan; 't gene dan door de andere beschaamde, verlegene, en bloozende, of van schrik verbleekte Zuster zoo dra niet gedaan, en zy wat verder op gezeten is, of een tweede van dat soort van grillige Juffrouwen, (of moet ik Mevrouwen zeggen?) want als een ongeluk wezen wil, komt het zelden alleen, stapt ook half trippelende en danssende toe, wylze sedert een vierendeel jaars niet te Kerk geweest zynde, misschien denkt dat ze de Zaal van de Opera ziet, en doet de nog onthutste Vrouw of Vryster, met een spytig wezen, ook den pas ingenomen Stoel ruimen. Zulke ontmoeting, die maar enkel behoeft te wezen om de lydende party geheel in wanorder en verbystering te brengen, de gantsche Preek door, en welke niet kan nalaten, in de eene en andere de driften gaande te maken, en daarbenevens min of meer geraas, onorder en ontroering, ook in de andere omzittende Ledematen te verwekken; is my meermaalen overgekomen, en van die uitwerking geweest op myn teder Gestel, dat ik alle bedoelde stichting 'er door verloor, en van schaamte myn hoofd niet wist te bergen; Terwyl de Eisscheres van den stoel, preutsch op den behaalde zege, met een soort van stilzwygende zelfs toejuiching, hare onbeschaamde oogen hovaardig genoeg rondom liet weiden; welke my en anderen dan zoo verbystert, dat ik wel hondermaalen op zulk een tyd wenschte in myn binnekamer een Kapittel in den Bybel te mogen lezen, 't gene ik verzekerd ben, dat my meer stichting geeft, als zulk te Kerkgaan. Verscheide myner medezusteren zyn in 't zelfde geval; betuigen even hetzelfde, en zyn 'er zeer door ontsticht en over geërgerd. Allen zyn wy nu genoodzaakt, willen we niet weder op gejaagd en van de eene naar de andere plaats gedreven worden, om, niettegenstaande de overvloedige openstaande Stoelen, als nog met andere Stoelen in de hand ter Kerke te komen, en dezelven in diervoegen om en by de eerstgemelden te stellen, dat die op de Galleryen zitten, in den eersten opslag zouden zeggen, dat de Vrouwen om en niet op de Stoelen zaten: terwyl veele zoo bedeesd en beschroomd zyn voor deze eerwaardige en gewyde ledige Gestoelten, dat zy ze op Voeten en Vaamen na niet naderen durven, en liever uit schaamte tot achter de Mannen banken, by den Stoelbewaarder in het Hok, en in de door en toegangen, ter belemmering van den doortogt gaan zitten, dan zich aan trotse en verachtelyke bejegeningen en begluuringen bloot te stellen: maar het welk toch niet nalaat zulk een verward gezicht te geven, dat
| |
| |
de Broeders zelven 'er dikwils om glimlagchen, en Vreemdelingen 'er den draak mede steken; 't gene sommigen onzer al meermalen overgekomen, en een voorname reden is, dat ettelyken myner bekenden onze byeenkomslen reeds verlaten, en zich naar de openbare Kerken der Hervormden en Lutherschen begeven hebben, en eenigen nu altoos by de Remonstranten gaan; welk laatste ik mede dikwils doe; ten einde door myn geduurige komst, (gelyk ik anders gewoon was) niet te toonen, dat ik zulk eene ongerymdheid en wanorder in de Kerke met goede Oogen aanzien en billyken wilde; en konde ik overal myn by uitstek gesmaakten Predikant C.F. vinden; ik zou, denke ik, onze Vergadering mede geheel vaar wel zeggen. Want waarlyk, leefde de H. Apostel Paulus nog onder ons, geenezins zoude hy het pryzen, dat wy, niet tot hetering der Zeden, maar tot ergernis van elkander, en tot verergering in ons zedelyk gedrag by een kwamen; en dat men zich maar toeleide om de genen te beschamen die niet hebben, of arm zyn, daar alle de Leden te saamen nogtans maar één Lichaam uitmaken, en het hoofd tot de voeten, noch het oog tot de hand niet zeggen kan, ik heb u niet van noode; terwyl zy integendeel, die ons de zwaksten toeschynen, veel eer noodig zyn.
Hoe strydig is zulk een gedrag met de voortreflyke Eigenschappen der heilige Liefde, welke het echte kenmerk van 't waare Christendom uitmaakt, en welke nooit ligtvaardiglyk noch ongeschiktelyk handelt, niet kwaaddenkend, zelfzoekend, opgeblazen, noch afgunstig is!
Wat strydt meer met de nedrigheid en ootmoedigheid, die kostelykste en beste sieraden van de Ledematen der Christelyke Kerk, dan dus ieverig en hoogmoedig naar de Voorgestoelten en Voorzittingen in de Vergaderingen der gelovigen te staan, en dezelven zoo driftig te beminnen, dat men zelfs die plaatsen, al komt men niet in de Kerk, door anderen wil geëerbiedigd hebben, en het schandelyk rekenen zoude, indien ze door eenige geringere gewaden, dan van blinkendende Zyden en andere kostbaar geborduurde Stoffen aangeraakt werden; ja het al zoo verre gebragt heeft, dat de overige verachte Zusterschap deze heilig verklaarde Zetels niet dan van verre naderen en dezelven vooral onaangeroerd laten moet.
Wat kan 'er meer tegen de Orde en Welvoeglykheid, en tegen eene burgerlyke Vriendlykheid en Gezelligheid aanlopen, dan op deze wyze, in eene deftige en minzame byeenkomst, (ten minste zoo behoorde ze te zyn) alle order en regel om verre te stooten, en zyne Medezusters te verpligten, om als
| |
| |
verworpen Schaapkens van eene en dezelve Kudde, hier en gints verstrooid of in eenen hoek verschoven te zitten, en haar niet waardig te achten, den zoom harer Klederen aan te raken? Zeker is het, dat men door 't invoeren van dit vreemd en laakbaar misbruik, en door het aanmatigen van den voorrang, en de verachting en smaad aan het meestte Kerkkomende overige Zusterschap toegebragt, dezelve met verdriet den openbaaren Godsdienst t'elken Zondage doet by woonen; dewyl men haar dus om die Zitplaatzen wille bedroeft; terwyl men, in byzonder ook in de Kerk, veel eer behoorde na te jagen 't gene tot de Vrede en tot de Stichtinge onder malkander dient, en niet zich zelven, maar zynen naasten te behagen ten goede tot stichtinge. Ik sta wel toe dat het billyk en noodzakelyk zy, aan Lieden die het bestier van de Zaken der Kerke in handen hebben, eenen onderscheiden rang te geven; maar vinde geene reedelykheid noch noodzaakelykheid dat die voorrang ook tot derzelver gemalinnen, of tot andere Vrouwen uitgestrekt worde, even weinig als tot de overige Broederschap, die alom zonder eenigen rang, zo beneden, als boven, hare plaats naar Willekeur in onze Vergaderingen neemt: want laat men deze verkeerde rangneming doorslippen, zoo zal de waan en laatdunkenheid, onze Sexe in 't byzonder eigen, deze begunstigde Zusters ligt tot nog erger buitensporigheden vervoeren; en weg dan niet alleen met alle orde, maar ook met alle stichting en deugd: 't welk ik bidde, dat God, die geen God van verwarringe, maar van vrede is, in alle Gemeinte der Heiligen, gunstelyk verhoeden wil!
Laat ik hier, om de nalatigheid der Kerkbestierderen van ter zyde in deze te doen opmerken, ook eens mogen vragen, waarom deze Heeren zulke tastbare, dikwils luidrugtige, en by Vreemden zelfs gelaakte onorder van binnen in de Kerke, onver. schillig blyven aanzien, terwyl ze in tegendeel zoo gereed geweest zyn, om eene prysselyke orde te beramen omtrent de Koetzen, met welke de gemaklievende aanzienlyke Lieden dezer Gemeente zich, met hunne zagt en teder opgebragte moedige Vrouwjes, naar onze nedrige Kerken laten voortrollen. Of stooren deze Heeren zich niet aan de billyke verdenkingen van sommigen, dat ze liever de geregeldheid en welvoeglykheid buiten, dan binnen de Kerke bewaren en bevorderen willen? Meer anderen Bedenkingen konde ik hier byvoegen, doch wil dezelven liever aan uwe Aandacht bevelen; en 'er uw beter oordeel over inwachten.
Werp my ondertusschen niet tegen, dat ik zulk of diergelyk Vertoog aan onzen Kerkenraad eerder behoorde over te leveren, den 'er uw Oordeel en dat van het Publicq over te raadplegen:
| |
| |
want wees verzekerd, dat ik tot dezen stap niet zou gekomen zyn, had ik den eersten niet al vruchteloos beproefd, door van ter zyden den Kerkenraad een Brief te laten toekomen, met mynen naam even als dezen ondertekend; in hope, en half ook moet ik zeggen in vreeze, dat men van den Predikstoel zoude bekend gemaakt hebben, zyne geneigdheid om Antje Dirks in dezen nader te hooren, in welk geval ik my gewisselyk in gezelschap van mynen Broeder, die my in deze zaak ondersteunt, (en aan wiens hulp ik in 't opstel van dezen Brief ook eenigzins verpligt ben) nevens verscheide myner Vriendinnen en Zusteren ter Kamer begeven, en de redelykheid van myn Protest tegen deze onordentlykheid in onze Gemeente. bescheidenlyk en ernstig zoude beweerd hebben.
Maar neen, men schynt myne en myner Medezusteren klagten voor beuzelary te houden, of ze in den wind te slaan; en het schynt dat niemand onzer Predikanten, die op den Stoel'er zelfs geen enkel woordje tegen kikken, onze bezwaarnis gelieft of durft over te nemen, of zich tegen deze ongeregeldheid te verzetten. Hebben nu sommigen van onze Prekers hier en elders, zoo als ik wel eens gehoord heb, aan uwen Broeder nu en dan verscheide gebreken onder henlieden, en onder de Geestlykheid der publieke Kerke en van andere Gezinten, met een geestigen en Satyriken zwier naar 't leven afgeschilderd, zoo denke ik dat men de slofheid, lafhartigheid of zucht om Menschen te behagen, in onze Leeraars ten dezen opzichte, zoo ik meene, te sterk doorstekende, wel eens door uwe welschryvende pen, met een goed oordeel en bondige redenen, mogt gegispt zien, op dat zy daar door eindelyk zoo geprikkeld mogen worden, om zoo lange tegen deze wanorder te prediken en te yveren, tot dat ze weder afgeschaft, en de oude geprezen gewoonte hersteld worde. Welk doende ten hoogsten stichten en verblyden zoude,
Myn Heer en Vriend,
Uwe D.W. Dienaresse,
ANTJE DIRKS;
en uit naam van verscheide harer Medezusteren.
A...m den 6 May 1766.
De Schryfster of Schryver van dezen Brief, want Zuster Antje bekent toch de hulp van haaren Broeder, heeft haare zaak, van welke ik slechts eenige byzonderheden nu en dan mede al lachgende heb hooren vertellen, zoo omstandig voorgesteld en met zulke goede reden bekleed, dat, al liet de plaats my dit nu toe, 'er zeer weinig voor my zoude by te voegen zyn, om ze meer klems en krachts te geven. Ik ben het met haar eens dat, zoo men de Trotsheid (indien 't daar uit voor- | |
| |
komt) der geenen, die haare stoelen voor zich hebben laaten zetten en dezelve onaangeroerd willen gelaaten hebben, bot gelieft te vieren, wel dra meerdere buitensporigheden van dien kant zullen te vreezen zyn. Ligtelyk zullen sommigen dan begeeren dat men met een verguld hek haare stoelen van de anderen afsluite; en boven dezelven een pragtig verhemelte optrekke; anderen zullen dan eischen dat haare stoelen by uitstek fraai bekleed en met kunstig gestikte Wapens haarer familie versierd worden. Eenigen kunnen tot de Caprice vervallen om den Stoelbewaarder te gelasten, in haar afzyn dezelve met welgekleedde wassche beelden, hem toe dal einde mede te deelen, te bezetten, op dat men haar niet verwyte dat ze den Domine voor mooije ledige Stoelen laaten praaten. Beelden, die misschien vry net het Karakter van veele rangzieke Juffrouwen zouden uitdrukken. Kortom, ik zie hier nog eenen bitzen en bitteren Stoelen kryg, met der tyd uit te gemoete, zoo men de twistende Partyen niet schielyk bevredigt.
Doch om ernstig te sluiten over een zaak, waar aan de openbaare stigting in den Godsdienst gelegen legt of mede verbonden is; zeg ik met mynen Medebroeder, den Nederlandschen Spectator, in het aangehaald Vertoog ‘dat zoo de voorrang een betwistbare zaak is in den ommegang met de gemeene Waareld, daar over ten minste geen geschil behoorde te wezen in de Gewyde plaatsen, daar al het Menschdom als een gering stof der Aarde, ja als niets, te rekenen is by de uitnemende grootheid der heerlykheid, die alle kracht van denkbeelden doet schemeren, en in welken, als het Zinnebeeld des Hemels hier beneden vertoonende, geen onderscheid van rang of Staat behoorde plaats te hebben; en daar alle drift van onderscheiding en afzondering, meestal met kracht voorgestaan van zulken, die op verrena het beste gedeelte van de Gemeenschap der Heiligen niet uitmaken, zorgvuldig moest tegen gestaan en geweerd worden’. Ik voege 'er, (terwyl ik het berispen der Predikanten, 't gene Vriendin Antje verzocht, noodeloos achte) myn hertelyken wensch by dat de Zusterschap in 't gemeen hare bescheidenheid aan alle Menschen wil doen bekend worden, en zich bevlytiqen om alles wat eerlyk, rechtvaardig, rein, lieflyk, welluydend, deugdelyk en loffelyk is, te bedenken en te betragten; en dan kan het niet anders zyn, of de Hemelsche Vrede, zal haare harten en zinnen bewaren, en zoo veel invloeds op al haar gedrag maaken, dat ze in 't byzonder de onderlinge liefde, en eendragt, of onder elkander herstellen, of zorgvuldiglyk bewaaren, en zich tot het gezellig en liefderyk samenleven in de toekomende Weereld, en het uitbreiden van kennisse en liefde aldaar, des te meer bekwaam maaken zullen.
|
|