| |
| |
| |
De Denker.
No. 175.
Den 5. Mey 1766.
[Over het Onderwys van den Godsdienst aan een jong Heer; Vervolg van No. 173.]
Error se ostendit in modo tradendi doctrinam, qui ut plurimum est imperiosus & magistralis, non ingenuus & liberalis; ita demum compositus, ut potius fidem imperet, quam examini subjiciatur.
Bacon de Verulam.
| |
Vervolg van No. 173.
LEeringen van zulk een aanbelang, als die den dienst van God en den staat onzer zielen, in en na dit leeven, betreffen, en die ons, als van God geopenbaard, voorgelegd worden; zonder onderzoek en bewys aan te neemen, is een onredelyk en roekeloos werk. Zoodaanig egter is het doen van allen, die de Religie, waarin zy gebooren zyn, voor de eenige en waare Leer der zaligheid houden, zonder dezelve met alle onzydigheid en yver onderzogt te hebben. 't Gevolg daarvan is ook, dat die Godsdienst, in 't geheugen doch niet in 't harte geprent, den Belyder geen voordeel, en de Gezinte, waarby hy zig voegt, geene eer byzet.
Zal men hier tegenwerpen, dat men op eene andere wyze geene Belyders kan bekoomen; 't welk tegens het belang der Religien is: wat zou dat willen zeggen? daar men het getal niet behoeft, om 'er mede te stryden, en anderen door geweld en wapenen zig geveinsdelyk te doen onderwerpen. Ook heeft men de meenigte niet noodig, om daar uit de waarheid op te maaken, dewyl de Mahometaanen het dan van de Christenen zouden winnen; en de onkundige meenigte nimmer tot bevestiging der waarheid kan dienen. Maar 't is ook ongegrond te vreezen, dat al wie waarlyk godsdienstig is, zig niet zoude bevlytigen, om op goede gronden van de Goddelyke Waarheden overtuigd te worden, indien de menschen maar goede handleiding hadden, om zig met de wezenlyke waarheden van den Godsdienst bezig te houden, en niet met de bespiegelingen en twisten van partyzugt.
't Is waar, men zou dan, om zyne Belydenis te leeren,
| |
| |
gelyk het genoemd word, zyne Rede en Oordeel meer moeten gebruiken, dan zyn geheugen; doch 't was ook myn oogmerk, Mevrouw, uwen Zoon eenen redelyken Godsdienst in te boezemen; en dat behoorde altyd by allen het oogmerk te zyn. God zelf beroept zig op der menschen verstand en oordeel wegens de Billykheid zyner handelingen en de Waarheid zyner Voorschriften. De Rede is de grond van allen Godsdienst; want hadden we dezelve van God niet ontfangen, Hy zou ons zoo min als 't redelooze vee zyne zedelyke Wetten voorschryven; en op dien grond ook alleen berust de Regtmaatigheid van de straffen, en de Wysheid der belooningen. 't Is de Rede alleen, waardoor wy van het aanwezen van God, en van onze verpligting jegens Hem, onzen Schepper, overtuigd kunnen worden; welk beide daarom in de Openbaaring, die God ons geschonken heeft, alom ondersteld word; 't welk niet zou geschied zyn, indien de mensch niet in staat ware de bewyzen daarvan door de Rede op te maaken. Zonder de Rede zouden we van de Waarheid en Goddelykheid der Openbaaringe ook niet kunnen overtuigd worden: zonder Haar zouden we den zin van Gods leeringen en bevelen zelfs niet kunnen begrypen.
Dit dan ook voor den grondslag myner onderrigtingen neemende, heb ik uwen Zoon, Mevrouw, als een redelyk wezen, volgens de leidinge van God zelven, den Godsdienst willen leeren. Hy moest eerst van 't bestaan van God en van de voornaamste Volmaaktheden des Allerhoogsten bezef hebben en overtuigd zyn. Daartoe bragt hem de eerbiedige Beschouwing van 't Geheelal en deszelfs wonderbaare Orde, dewyl hy begreep, dat dezelve noch van een blind geval, noch van zig zelve oorspronkelyk was. Vervolgens handelden wy van de wyze en goede oogmerken, die de geduchte Schepper met het maaken van dit wonderbaar gebouw moet gehad hebben, en wy begreepen daar uit, dat zyne Voorzienigheid alles bestieren moet, om die oogmerken te bereiken. De Bedeelingen dier aanbiddelyke Voorzienigheid ten aanzien van den mensch leidden ons op tot de Bespiegelingen van onze plichten, als den Wil van onzen Schepper en Bestierder; en 't Bezef, dat Hy deze wereld niet enkel geschikt hadt tot een toneel van verwarring, verongelyking, laster, roof en verwoesting, om onnozelen ongelukkig te maaken, bragt ons tot een Begrip van een Leeven na dezen, daar Vergelding naar een ieders werk zou worden uitgedeeld.
| |
| |
Dan hier werden de nevelen van onzekerheid, die ons nu en dan reeds hadden doen twyfelen, dikker, en belemmerden het gezicht onzer Zielen. - Waar, of wanneer; welke Belooningen? voor hoe langen? Belooningen! Helaas, wie kan iets verdienen? Dit waren de vragen van uwen Zoon, Mevrouw! Hy zag, dat dit heilige Toneel der zaaken hier de scherpte van's menschen doorzicht ontwykt. Op dien tyd ontstont 'er toevallig een schriklyk Onweder, dat ysselyke verwoestingen dreigende, ons aanleiding gaf, om op de nog uitgestrekter rampgevallen des Menschdoms door Watervloeden, Aardbeevingen, Oorlogen en dergelyken te denken; en te besluiten, dat zy dikwils de blyken van 't Ongenoegen des Albestierders zyn over de misdaaden der menschen. - Wy spraken zoo even van Belooningen, zei hy; Ach, zeg my liever, hoe wy de gramschap des Allerhoogsten over onze Misslagen en Zonden kunnen verzoenen, op dat we zyne regtmaatige straffen ontvlieden; want wie leeft 'er zonder zonden? Hier zweeg de stem der Rede, en zyne Twyfelingen veranderden in eene bedaarde doch angstige Bekommernis. De Natuurlyke Godsdienst, dus ging hy voort, laat ons, dunkt my, hier onzeker; wy mogen van Gods goedheid en barmhertigheid het genadigste hoopen; maar zonder zyne onmiddelyke Verklaaringe leeven we in eene bittere onzekerheid! Laat ons onderzoeken wat de Christelyke Godsdienst leere.
Zie daar, Mevrouw; is dit het onderwys van den Godsdienst omtrent uwen Zoon verzuimen? Zyne gegronde en heilzoekende bekommernis wekte myne ziel op tot de ootmoedigste dank zeggingen aan den Allerhoogsten, die myne poogingen en zyne onderzoekingen dus zeegende. Wat moest ik nu verder doen? zou ik hem de Religie, waarin hy gebooren was, maar voorgehouden, en dus hem vooroordeelen en opvattingen ingeboezemd hebben? Neen voorzeker; zonder op eenige begrippen der byzondere gezinten agt te slaan, antwoordde ik hem, dat de Christenen eene Goddelyke Openbaaring meenden te hebben, welke zy oordeelden alle twyfelingen en onzekerheden weg te neemen, en den weg tot eene volmaakte Gelukzaligheid te behelzen: Doch dat niet alleen de Jooden, maar ook sommige hedendaagsche Wysgeeren de Goddelykheid dier openbaaringe ontkenden. Dit onvonkte in
| |
| |
hem eene edele zugt tot onderzoek; en wilde ik zyn Geloof niet op onderstellingen vestigen, moest hy ook van de Waarheid zelf overtuigd worden. Het oneindig aanbelang der zaak vereistte dat; en vooral in een tyd, waarin onze Godsdienst zoo wild bestreeden wordt; en ons Geloof derhalve, zal het niet wankelen, op eene ontwyfelbaare overtuiging door onbetwistbare redenen moet rusten.
Het eerste werk was dan de Egtheid, Waarheiden Goddelykheid der Heilige Schriftuure na te spooren. Wy stelden ons in 't geval van den voorgemelden Godvrugtigen Vreemdeling, die het Boek, waarin hem gezegd was de Openbaaring van Gods welbehaagen vervat te zyn, op dat bloote voorgeeven als zoodanig niet aannam; maar 't zelve met de opregtste zugt tot waarheid, en de heiligste omzigtigheid ging onderzoeken. Doch hoe behoorde zulk een man te werk te gaan? en wat deed en wy, die ons in zyn geval stelden? Wy lazen met alle oplettenheid; - wy overdagten den inhoud en bragten denzelven onder hoofdzaaken van Verhaalen der Gebeurtenissen, van Leerstellingen, en van Wetten of Geboden. Vervolgens gingen we de waarheid der Gebeurtenissen na, en vergeleeken de Leerstellingen en Geboden met de leere der Rede, voor zoo verre ons dezelve hadt kunnen leiden. Daar uit maakten we het besluit op; in alles te werk gaande, als of de waarheidlievende Vreemdeling in dit onderzoek ons vergezelde.
Wat de Wetten of Geboden, en de Leerstellingen, betreft; uw Zoon kon niet nalaaten zig over derzelver uitmuntende voortreflykheid te verwonderen: welke volmaakte Zeedeleer, welke heerlyke onderrigtingen wegens God en zyne volmaaktheden, inzonderheid zyne oneindige Goedheid; welke wyze behoedmiddelen tegens dwaaling en goddeloosheid; welke gepastte overeenkomst van de Leerstukken en Instellingen met de gesteltenisse des Menschdoms, waar aan zy gezegd worden gegeven te zyn! welke overeenstemming in alles onderling, en welke wonderbaare overeenkomst van de verhaalde bovennatuurlyke gebeurtenissen met de Leer en de Openbaringen, die voorgedraagen worden! Inderdaad, riep hy, uit; dit Boek is der Goddelyke Goedheid, Magt en Wysheid waardig! Laat ons onderzoeken, of 't waarlyk van God zy?
| |
| |
In 't onderzoek naar de Geloofwaardigheid der Gebeurtenissen bevonden we, dat dezelve genoegzaam geheel afhangt van die twee allergewigtigste; de Wetgeving op Sinai, en de Opstanding van Jezus Christus uit den dood: indien dezelve waaragtig zyn, dan is al het overige waaragtig en goddelyk. Doch deswege kon de Rede ons geen licht geven, en hadden we de onderrigtingen van anderen noodig; in 't byzonder de kennis der Historien, en van de gesteltenisse van dat Volk, aan wien de Wet was gegeven, en 't welk dezelve nog onderhoudt. Hier stelden we ons voor, dien Vreemdeling by ons te hebben, en de vraag was, hoe wy zekerheid konden krygen wegens de waarheid dier Gebeurtenissen? Op dezelfde wyze, gewisselyk, gelyk wy van de waarheid van eenige oude gebeurtenis overtuigd zyn. 't Geen ons genoegzaam- is, om te gelooven, dat 'er ooit een Alexander, Cesar of Mahomet geweest is, dat zy groote overwinningen gemaakt hebben, en dat de laatste zig voor een Profeet heeft uitgegeven; moet, indien wy redelyk handelen, ons ook geloof doen geven aan andere vroege gebeurtenissen. Op dien voet bevonden we ook, dat de verhalen der Evangelien, en met name Opstandinge Jesus Kristus, niet alleen zoo veel geloof verdienden, dan eenige Geschiedenis der wereld; maar zelfs op ongelyk veel gewisser gronden steunden, dan eene meenigte van andere waaragtige gebeurtenissen. En het Joodsche Volk is nog een spreekend bewys voor de waarheid der Wet, der Profeeten en van het Evangelie.
Ingevolge van zoodanig onzydig onderzoek, Mevrouw, had ik het blyde genoegen van gewaar te worden, dat uw Zoon, gelyk hy de Goddelyke waardigheid der H. Schriften gezien, en zig daar over verwonderd hadt, nu op de zekerste gronden van derzelver Goddelykheid overtuigd was, en dezelve erkende. Hy was een Christen, en hy was het door de vlytigste en opregtste onderzoekingen op de redelykste en onwankelbaarste gronden. Indien ik de sleur gevolg hadde, zou ik hem nu, volgens de gewoone wyze van aankoomelingen te maaken by de Religien of Gezintens, een formulier-boek van zyne vaderlyke Kerkleere in de hand hebben gegeeven, met de vermaaning, om het van vooren af aan van buiten te leeren. Maar ik handelde met hem op eene regtvaardiger wyze; en my het geval van den meergemelden Vreemdeling voorstellende, rekende ik my
| |
| |
verpligt, hem te vermaanen tot het Onderzoek, wat God hem hadde voorgeschreven, als waarheden te gelooven, en in zyn gedrag te betragten. Gy hebt Zyne Openbaaring, zei ik, gelyk gy by de redelykste bevinding weet; zie daaruit, wat Hy, wat uw Goddelyke Leermeester, en zyne Apostelen, u leeren. De Menschen kunnen missen in hunne Leerstellingen, en misschien is 'er onder de menigte verschillende Religien, die zy zoo driftig en partydig tegens elkander staande houden, als of zy allen onfeilbaar waren, geene, die in alles de waarheid heeft getroffen; ten minste het is onze plicht, in eene zoo heilige en gewigtige zaak, als de Godsdienst en deszelfs Belydenis is, eerbiedig de Goddelyke Waarheden natespooren, en dezelven met de onbevleklykste opregtheid aan te kleeven. Ik drong dan, Mevrouw, uwen Zoon geene Religie op; noch wilde zyne opregtheid en vertrouwen op my misleiden, dewyl ik my verzekerd mogt houden, dat hy myne gevoelens met vooringenomenheid ligtelyk zou hebben gevolgd. Ik weet wel, dat men anders gewoon is te handelen, en dat ieder, in de voorbeeldinge dat zyne gevoelens de waare zyn, dezelven aan anderen als zoodanige zoekt in te boezemen: Maar ik heb reeds aangemerkt, hoe verkeerd zulke handelwyze zy; gelyk ook ieder toestemt, dat zelfde in zulken veroordeelende, welken van zyne Religie verschillen, doch zig van de hunne niet min verzekerd houden.
Wy hadden de H. Schriften geleezen, om over derzelver Waarheid en Goddelykheid te kunnen oordeelen. Thans, daarvan, overtuigd, gingen wy dezelven andermaal onderzoeken; zonder uwen Zoon met eenige menschelyke Voorschriften van Religie op te houden. Hy teekende vlytig aan, wat God den mensch gebied of verbied te doen of te laaten, en maakte eene afzonderlyke verzaameling van de Leerstukken, die ons geopenbaard zyn, en van derzelver natuurlyke gevolgen, zoo verre hy die kon afleiden. Op deze wyze maakten wy voor ons zelven een klein t'zamenstel, als of wy de eerste menschen waren, aan wien God die Schriften gegeeven hadt, om 'er zynen Wil en Welbehaagen tot een regel van ons Geloove en onze Betragtinge uit op te maaken. Na dit noodig en voor ons nuttig werk, begaven we ons nu tot het onderzoek van de Leeringen der verschillende Religien; wy vergeleeken ze met ons t'zamenstel, en met elkanderen
| |
| |
onderling. In de gewigtigste Hoofdstukken van den Godsdienst vonden we eene vry algemeene overeenstemming; doch in derzelver uitbreidinge en verklaaringe, en in ettelyke mindere zaaken, zagen we ras verschil, drift, en partyzugt; rampzalige oorzaaken van onchristelyke verbitteringen, scheuringen, en onmenschelyke vervolgingen, die uw Zoon met verbaasdheid, droefheid en verontwaardiging troffen! Hy had geene partyzucht ingezoogen; hy had in een bedaard, opregt en godsdienstig onderzoek de Goddelyke Waarheden eerbiedig en ootmoedig nagespoord; en des te meer troffen hem de oneerbiedige, de trotsche, de bittere en onchristelyke Partydigheden, de stoute bepaalingen, en onderlinge veroordeelingen en mishandelingen. Helaas!, zei hy, die Menschen gelooven niet den Godsdienst, dien zy schynen te leeren; of zy vergeeten althans de gewigtigste Bevelen van onzen Goddelyken en zagtmoedigen Meester! Neen, zei ik, zy gelooven, en zy verbeelden zig voor hunnen God en Heer te yveren; Maar zie daar de ongelukkige uitwerkingen der Vooroordeelen, die hen onbedagtzaam zyn ingeboezemd, en die zy zonder onderzoek hebben opgevat! Hadden ze onbevooroordeel den Godsdienst uit de Rede en Gods Openbaaringe eerst nagegaan en geleerd; hadden ze opregtelyk en onzydig vervolgens elkanders stellingen onderzogt; zy zouden zoo verre onderling niet verschillen; zy zouden van elkanderen over en weder leeren, en overneemen; en in eene godsdienstige zagtmoedigheid elkanderen te gemoet koomen en de onderlinge zwakheden of misvattingen dulden. Maar de vroeg opgevatte vooroordeelen; de zugt, om 't geen men eerst zonder onderzoek geloofd had, naderhand met bewyzen of den schyn daar van te staven; de kinderagtige liefde voor zyne eige begrippen; trotsheid en verwaandheid, veragting en vyandschap omtrent anderen, die van verschillende gedagten zyn, als of zy van God veragt en gedoemd waren; en de Vreze in sommige meer verlichte verstanden voor Verketteringen, smaadheden of wraak der Yveraaren onder hunne Gezinte, zyn de redenen van de aanhoudende en bittere verdeeldheden.
Ik heb reeds gezegd, Mevrouw, dat uw Zoon in de gewigtigste zaaken met de Christelyke Gezintens in gevoelen overeenstemt; Ik kan 'er byvoegen, dat hy het met de Protestanten, over het algemeen genomen, eens is; Maar hy
| |
| |
vreest de Partyzucht en Bitterheid, dewyl hy het met geene byzondere Gezinte in alles eens is; en duidelyk ziet, dat men gehaat, beschimpt, vervolgd, en met bittere scheldnaamen overgehaald word, zoo ras men, uit de overtuiging van zyn Verstand, en de opregtheid van een godvreezend gemoed, edelmoedigheid en eerlykheid genoeg bezit, om te belyden 't geen men gelooft van God geleerd, en van groot belang voor Godsdienst en Deugd te zyn, doch daar door slegts in het eene of andere Leerstuk van de overigen verschilt. Daarom weet hy nog niet, tot welke Religie of Gezinte hy zig zal vervoegen, of liever by welke Gezinte hy zoude toegelaaten worden; dewyl zy allen, of meest allen, veel eer als een goed Lidmaat hunner Kerken erkennen en aanneemen, die zonder kennis en oordeel het weinige, dat hy heeft van buiten geleerd, indien 't maar voor rechtzinnig word gereekend, weet op te zeggen, dan een godvrugtig en verstandig Belyder van den Christelyken Godsdienst, die in de Belydenis der Kerke niet wil zweeren, of heimelyk zyne verschillende begrippen ontveinzen; 't welk eene onopregtheid en laagheid is, die uw Zoon voor God of Menschen oordeelt nimmer te kunnen verantwoorden. Daar zyn misschien Gezinten, die hem zouden erkennen voor een waardig lid der Kristelyke Kerke, maar hy weet, wat zyne Geboorte en uwe Oogmerken met zyne Opvoedinge zyn, en zal de eer hebben U deswegen nader te onderhouden; 't zy briefswyze, 't zy mondeling. Doch indien hy by zoodanige Gezinte zig niet zou kunnen vervoegen, zal hy genoodzaakt zyn, in dezen beklaaglyken toestand der verdeelde Christenheid, op zig zelven te blyven, tot dat die Staat en Stad word opgericht, daar de Vooroordeelen, Onkunde en Heerschappy omtrent den Godsdienst worden verbannen, en daar de zagtmoedige Wysheid en Christelyke Verdraagzaamheid de Leeraars en 't Volk bezielen, en de oprechte Leerlingen en Onderdaanen van Christus vereenigen.
Zie daar, Mevrouw, dus vertrouw ik aan uwe begeerte, overeenkomstig met de gevoelens, die Gy wegens myne opregtheid geliefde te betuigen, beantwoord te hebben. Gy kunt oordeelen, of ik verzuimd hebbe uwen Zoon in den Godsdienst te onderwyzen. De gevoelens die ik van uw verlichte en billyk oordeel heb, doen my vertrouwen, dat Gy myne leerwyze zult goedkeuren. Uit 't gene ik meermaalen de eer gehad heb U te ontvouwen, wegens myne begrippen nopens de vereischte opregtheid in de Belydenis van 't geen een eerlyk gemoed voor godsdienstige Waarheden houdt, zult gy kunnen opmaaken, dat Ik niet in staat ben, Myn' Heer uwen Zoon andere onderrigtingen te geeven; dewyl ik, om den gelukkigsten staat in de Weereld, niet zou kunnen of moogen veinzen in zaaken van zulk allergewigtigst aanbelang. Ik ben altoos met de diepste eerbied, enz.
|
|