De Denker. Deel 4 (1766)
(1767)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
De Denker.
| |
Myn Heer!WAs het de Religie alleen, die ik uitzonderde, wanneer ik de Educatie van uwen Eleve aan u toebetrouwde? of was het een der gewigtigste byzonderheden, met welke ik u chargeerde in de conditie, die ik u heb gegeeven; om alle poogingen te doen, en middelen te gebruiken, om de principes van den Zuiveren Godsdienst, naar het voorschrift der Openbaaring en Rede, den Jongen Heer vroegtydig in te boezemen? Onderrigt zynde door den Heer P ...., dat gy wel zorgvuldig zyt, om hem, zo door de publique als private Lessen, de kennisse van alle die byzonderheden, die in hem, om den Staat in 't vervolg te konnen dienen, vereist worden, te doen verkrygen; doch tot hier toe hem hebt onthouden de Leermeesters en Lessen in de Godgeleerdheid; als ook verzuimt hem de Predicatien te doen bywoonen; heb ik zedert niet zonder bekommernissen geleeft, dat gy, in uwe wyze van denken en Godsdienstoefeningen, verandert mogte zyn, en smaak gekregen hebben in een Wysgeerte, welke zeer pernicieuse Sentimenten tot haaren grondslag heeft, en de goede Zeden verderft. De gevolgen zouden te dangereus zyn, dan my daaromtrent | |
[pagina 122]
| |
onverschillig te gedragen, en u myne bekommernissen en ongenoegen deswege niet te kennen te geven; waarom ik niet heb konnen afwagten den gewoonen tyd der vacantie; en niet goed vindende u in dit Saisoen zulk een moeijelyke reis met uwen Eleve te laaten doen, om in perzoou u hier over te onderhouden, heb ik u door deze Missive willen verzoeken, u deswege in uw antwoord te verklaaren; verwagtende dat gy u naar de gevoelens, die ik altyd van uw Candeur heb gehad, zult gelieven te expliceeren. Ik ben, enz. | |
Mevrouw!Ga naar voetnoot(*)DAt Gy uit eene plaats, waar de Godvrugt naar de uiterlyke gedaante, en naar een soort van woorden en spreekmanieren, geroemd word, over de verwaarloozing van Godsdienst van iemand, die de woorden en de gedaante van de waarheid en kragt heeft leeren onderscheiden, onderrigt zyt, heeft my niet bevreemt: Maar dat Gy, Mevrouw, die insgelyks den schyn van het weezen der zaaken zoo wel weet te onderscheiden, de berigten van een Man, die zig over zig zelven verwondert, en boven allen, licht en verstand verbeelt te hebben, om Elk, in allen gevallen te bestieren, en die by u als zoodanig een bekent is, als met de wezenlykheid der zaak overeenkoomende aanmerkt; Zulks heeft my, ik beken het, verwondert en getroffen. 't Geen u berigt is, Mevrouw, is in den uiterlyken schyn waar; en het is natuurlyk, dat menschen die de Godsvrugt van anderen afmeeten naar hunne eigene woorden en gedrag, ook dezulken voor onvroom moeten houden, welken van hunne gewoone spreek- en handelwyzen verschillen. Indien Gy door Leermeesters in de Godgeleerdheid de Catechizeermeesters, en door de lessen de onderwyzing door openbaare en daar toe aangestelde Perzoonen, volgens byzondere Samenstellen van Kerk-leeren, verstaat; dan is het geheel waar, dat ik uwen Zoon dezelven tot hier toe heb onthouden. Wat zoude uw wil zyn, Mevrouw? immers niet, dat ik een Exter of Papegaay maakte van uwen Zoon, die een redelyke en verstandige Ziel heeft. Gy hebt my zyne opvoeding, de vorming zyner ziele, toebetrouwt; ik wil hem u, als een Mensch, als een verstandig Mensch die Rede heeft, en rede geven kan, waarom hy gelooft en overeenkomstig met zyn geloove spreekt, waarom hy dezen en geenen anderen Godsdienst belydt; weer overgeven. | |
[pagina 123]
| |
De gansche wereld onderstelt dat 'er een Wezen is, 't welk men God noemt. De geheele wereld oordeelt, dat dat Ontzagchelyk Wezen door eenigen dienst moet geëerd worden. Zeer verschillende is het Oordeel over de wyze van dien dienst. Zy, die zig Christenen noemen, zyn daar in ook van den anderen onderscheiden. De verschillende Religien houden alleen stand uit de geboorte van Kinderen, welken die Religie mede ter weereld brengen die hunne Ouders volgden; zoo dat men al weete, wat de Kinderen gelooven moeten of zullen, eer ze spreeken konnen, of het gebruik van hun verstand hebben: des worden alle menschen, wel van God met een vrye ziel; doch van de ouders, ten aanzien van den Godsdienst, slaaven gebooren, die niet anders mogen leeren noch gelooven, dan 't gene hunne Ouders van de hunnen overgeërft hebben. Daar zyn verwonderlyke werktuigen, door welke men verscheide Beelden onderscheide Muzykstukken kan doen spelen, het eene fraaijer en naaukeuriger, dan het ander: maar zal men het eene Beeld daarom verstandiger en beter keuren dan het ander, als of zulks uit het Beeld zelfs oorspronkelyk ware? zoo redeloos kan men het gros der religie-belyderen aanmerken. Wanneer men alle de byzondere Religien over het algemeen beschouwt; kan men derzelver leden wegens hunne onkunde niet anders aanmerken dan de deelen, die Muzykaale Instrumenten uitmaaken, welke in zig zelven werkloos zyn, geen geluid konnen voortbrengen, noch andere klanken geven, dan naar dat de byzondere muzyk-meesters dezelven beweegen. De leden der byzondere Religien zyn gelyk de snaaren en pypen der muzyk-instrumenten; de byzondere leerstellingen gelyk de nooten; de t'zamenstellen der Leere als de muzyk-stukken; en de Belydenissen als de geluiden; laatende een ieder zig hooren naar dat hy geleerd en geleid is. Wat prys is 'er dan te stellen op de Belydenissen van deze of gene Religie? Elke onderscheide Gezinte houdt haare Kerkleer voor den eenigen waaren Godsdienst; en ieder Belyder van die, was daar van in zyn wieg al zoo redelyk overtuigt als nu; en niettegenstaande de waarheid enkelvoudig is, en de leeren zoo verschillende zyn, zoo twyfelt evenwel byna niemand, of hy de waare Leer in zyne Kerk hoort, maar stelt dat zo vast, dat hy meent een Ongeloovige te zullen worden, indien hy eenigzins daar aan zoude beginnen te twyfelen: ook is dit wanbegrip zoo diep ingeplant, dat niemand onderzoek durft doen, of 't gene in zyne Kerk geleerd wordt wel met den wil van God overeenkome; maar op de daar van losselyk onderstelde zekerheid, leert men de woorden zyner Belydenisse van buiten, zegt die op, en daar mede is men een Lidmaat eener Kerk. Hierin koomen ge- | |
[pagina 124]
| |
noegzaam alle de Belyders der byzondere Gezinten over een; des staan ze alle even schoon, en de een heeft den ander niets te verwyten; zoo dat zy door een derden even waardig zyn te houden; want over het algemeen genomen hebben alle de Religien over den ganschen Aardbodem een en den zelven grond, te weeten, het oude gebruik en Geloof der Voorouderen, van welken de Belydenis en Godsdienst overgeërft is. Een Mahometaan, Jood, Christen, Roomsgezinde, Gereformeerde, Lutheraan, Remonstrant, Mennoniet, om van anderen niet te spreken; zy hebben byna allen geene andere rede, waarom zy de zulken zyn, dan hunne geboorte: een Gereformeerde zou zoo vroom Roomsch of Turksch als nu Gereformeerd zyn ware hy van zulke Ouderen gebooren; en op dezelfde wyze staat het met alle anderen. Nogtans zeit ieder, gy moet uwe voor welke ik my, indien ik in dezelve gebooren ware, zoude laaten dooden, voor leugen en dwaling houden; en de myne, van welke ik geene redelyke bevattingen heb, die ik niet ken, en die ik zoude lasteren, ware ik in de uwe gebooren; gelooven en volgen. Zou uw Zoon, Mevrouw, op die wyze in de Religie des lands, of in die zyner Voorouderen treden? daar toe moest ik zyn Leermeester niet wezen; voor weinig gelds en tyds waren daar anderen, welker handwerk of beroep dat schynt te zyn, toe te gebruiken. Alle de Godsdiensten en Belydenissen van zulke menschen zyn ydel; zy hebben geene waardy in zig; en een die zig op zulke wyze naar de eene of andere Gezinte noemt, is noch in 't Zedelyke, noch in 't Burgerlyke, voor God of Menschen niet waardiger dan hy, die een Heidenschen Godsdienst op den zelfden voet volgt; want beide doen ze het uit geboorte, die hunne schuld niet is; en beide zyn ze eeven redelyk in hunne betragtinge, kennisse en Godsdienstigheid. Gy hebt begeert, Mevrouw, en te regt, dat ik uwen Zoon de Gronden en Beginzelen van den Zuiveren Godsdienst, volgens het voorschrift der Openbaaringe en der Rede, vroegtydig zoude inboezemen. Gy bepaalt eenen Godsdienst door het beminnelyke woord van Zuiver. Gy onderstelt, dat 'er zoodanige Godsdienst is, en dat die my bekent is; dewyl Gy van Leermeesters en lessen in dezelve spreekt, die ik den Jonden Heer moest bezorgen. Ik twyfel ook niet of gy verstaat 'er uwen Godsdienst door. Verschoon myne vrymoedigheid, Mevrouw, dat ik vraagen durve, wat rede dat gy meer hebt dan anderen, om den uwen of den mynen boven dien van anderen daar voor te houden? Dan laat ons onderstellen, dat onze Godsdienst de Zuivere is, en wy door eige Kennisse en Oordeel daar van overreed zyn; en denzelven niet op het zeggen van anderen overge- | |
[pagina 125]
| |
nomen hebben; zoo dat wy, naar ons oordeel, opregtelyk een ander kunnen verzekeren, dat wy geen twyfel hebben, of onze Godsdienst is de zuivere: Zou dat egter met de verhevenheid en redelykheid van eenes menschen ziel, en met de waardigdigheid van God overeenkoomen dat ik tot een ander zeide, bekommer u niet met eerst te willen onderzoeken, of 't gene ik u zal leeren wel de waarheid zy; onderstel dat maar gerust; geloof my op myn woord, dat het zoo is, en door my alzoo is onderzogt en bevonden; neem myne leere gerust aan, en leer van buiten wat ik u van de Waarheid zal voorhouden! indien ooit menschen zoo hadden mogen en konnen spreken, het zouden de Apostelen zyn geweest; doch deze spraken anders, Oordeelt gy 't gene ik zegge, was hunne taal, en hoewel zy ten aanzien hunner Leere van Godsdienst onfeilbaar waren, prezen zy die onderzogten of 't gene zy zeiden de waarheid ware. Hier uit blykt, dat niet de overtuiging van een ander, maar de eige overreding der waarheid, de grond is van het Geloof eenes iegelyken mensche; dat ieder in zyn eige gemoed ten volle verzekerd moet zyn, zal hy een zaak of leer als waaragtig kunnen of mogen toestemmen. Uwen Zoon, Mevrouw, moest derhalve, gelyk aan alle menschen, de zuivete Godsdienst ingeboezemd worden. Maar is daar de gewoone wyze toegeschikt, dat is, het t'zamenstel van de leere dier Religie, in welke men gebooren is, op vaste vooronderstelling dat ze niet anders dan zuivere waarheden behelst, van buiten te laaten leeren? en alle de andere Religien in een haatelyke gedaante, en derzelver bewyzen bespottelyk, of ten minsten flaauwelyk, voor te stellen? Doch kan dat Kennen genaamd worden? Is dat het verstand overreden van de waarheid? Is dat iemand gegrond en vast te doen staan in de waarheid? Neen; de waarheid is geene waarheid voor iemand, die ze niet by onderzoek en verstandige overtuiging kent! Ontbreekt hem de kennis en de liefde, hy is niet meer dan een klinkend metaal en luidende schelle. 't Is averegts, eer men onderzogt heeft wat Waarheid zy, eene uit de vyf zoogenaamde Christelyke Hoofdreligien te kiezen, te leeren en dan te belyden; en daar na bewyzen voor die onderstelde waarheden op te zoeken. Wil men naar behooren handelen, men moet geene Religie kiezen noch erkennen als waarheid, voor dat men weet, wat God voor waarheid verklaart hebbe. De Religie moet aan de Waarheid, niet de Waarheid aan de opgevatte Religie getoetst worden Ik heb uwen Zoon geenen Godsdienst willen voorschryven, of eenig t'zamenstel willen laaten leeren, Mevrouw, naar de gewoone wyze; maar heb hem op een geheel andere en zuiverer | |
[pagina 126]
| |
manier van beide de gronden en kennis willen doen verkrygen. Ik versta door Godsdienst, zoo als die van alle menschen geoefend word, zoodanige verrichtingen van den mensch, die hy meent verplicht te zyn om het Opperwezen te eeren, en daar door zyn eigen geluk te bevorderen. En door 't woord Religie zal ik vervolgens kortheidshalve verstaan, de Leer eener Kerke, naar welke de Belydenis en uiterlyke dienst in dezelve gevormt word. Eer ik u open legge de wyze, op welke ik uwen Zoon de gronden en kennis van Godsdient en Religien heb ingeboezemd, zal ik u te kennen geven, hoe ik begryp dat men de menschen moet aanmerken en leiden, in het oordeel en de keuze van eene Religie. Daar zyn onder die zig naar Christus noemen vyf Hoofdreligien; de Roomsche, de Gereformeerde, Luthersche, Remonstrantsche, en die der Doopsgezinden. Elk een van die zegt, de myne is de beste en de waare, en elk brengt zyne bewyzen by. Alle hebben ze ook in hunne t'zamenstellen waarheden, waar in ze met malkanderen overeenstemmen; in andere stryden ze, en deze heeft die, gene wederom zulke stellingen, die by de overigen niet gevonden worden. Elke Gezinte heeft zyne Aanhangers, en ieder blyft by de zyne, om dat hy vaststelt, dat al wat by dezelve geleerd word waarheid is. Eén Middel schynt 'er te zyn, waar door omtrent deze vooringenomenheid eenige verbetering zou te wege konnen gebragt worden; naamelyk, wanneer men de menschen uit de Rede eerst de gronden van den natuurlyken Godsdienst; vervolgens de Godlykheid der Openbaaring, en onze natuurlyke en zedelyke afhanglykheid van onzen Schepper bewees, en hen dan niet uit het t'zamenstel der Kerkleere, maar uit den Bybel de waarheden zelfs deede naspeuren, en niemand eene belydenis deede afleggen, dan tot welke de overtuiging der waarheid hem dreef. Buiten dat heeft noch de Gezinte, tot welke een onkundige zig (door zyn zeggen dat hy al wat in dezelve geleerd word als waarheden gelooft) begeeft, aan zulk een aankoomeling, noch deze heeft van die Religie het minste voordeel: want de veelheid van gewoone sleurbelyders is geen kenmerk van de waarheid eener Religie: dewyl dezelve niet beter wordt door de vermenigvuldiging van onkundige sleur- en erfbelyderen, die men nimmer als waardige Leden behoorde aan te neemen, indien men overeenkomstig met het gewigt der zaake en billyk wilde handelen; gelyk ook nimmer eenig redelyk en godsdienstig man op die wyze eene Religie behoort te omhelzen. Men stelle zig het volgende geval voor, en zegge wat de eerlykheid en regtvaardigheid in 't zelve doen moeten. Een vernuftig mensch, buiten alle t'zamenleving opgegroeit, | |
[pagina 127]
| |
door het redelicht, uit de beschouwing van het geschapene, en de order, die 'er in de natuur is, in het begrip gekoomen zynde, dat 'er een Maaker van dit Geheelal moet zyn, die magtig en wys is, en noodzaakelyk voor alle dingen van zig zelve bestaan heeft; deze wenscht dien Maaker te kennen, en verneemt, dat 'er een volk is, 't welk onder zig een Boek heeft, dat zy als van dien Maaker herkomstig houden, en waar in zy zeggen, dat hy zig niet alleen bekend gemaakt, maar ook den weg geopenbaard heeft, om zyne vriendschap en eene eeuwige gelukzaligheid in zyne gemeenschap te konnen erlangen; doch dat dit volk, nopens eenige uitleggingen van dat Boek, de Leerstellingen en de wyze van den Godsdienst betreffende, met elkanderen in verschillende begrippen staan. Dit berigt is hem van zulk een aanbelang, dat hy zyn land verlaat, en na dat volk trekt. Waarom? Om, zonder de minste voorafgaande kennis en beproeving, de eerste Religie, die hem voorkomt, als de waare toe te stemmen en te omhelzen, gelyk dat onder ons byna altyd gedaan word? Niets minder dan dat. Dit was de ydelheid zelve, zal ieder zeggen; hoewel hy zelf dat gedaan heeft, en zyne kinderen ook noodzaakt te doen! Waarom dan? Alleen om zynen Schepper, en den weg tot zyne Gunst en Vriendschap, volgens zyne openbaaring, te leeren kennen. - De Vreemdeling koomt aan het land, werwaarts hy reist; word op de grenzen door een of twee Prelaaten of Leeraars der byzondere Gezintens ontvangen; met de eene hand wordt hy verwelkoomt en met de andere reiken ze hem niet den Bybel, den bron der Waarheid, maar hunne byzondere t'zamenstellen van Kerkleeren toe; ieder noodigt hem, om de zyne aan te neemen, en 'er zig naar te voegen; ieder doet het met verzekeringe, dat zyne Leer de Waarheid, en de anderen dwaalingen behelzen. De Vreemdeling kent noch de Perzoonen, noch hunne Leeren: onderstel dat hy schrander en regtvaardig is; wat zal hy doen? wat oordeelt gy, dat hy moet doen? moet hy de eerste, die het naaste by hem staat, voor den besten aanneemen, en daar door te kennen geven, dat hy dezen voor een geloofwaardig man, en zyne Leer voor de zuivere, maar de anderen voor valsche Leeringen, en derzelver Voorstanders voor misleiders houd, schoon hy noch den eenen noch den anderen persoon, noch het eene noch het andere Leerstelsel kent? Een iegelyk, by wien de minste redelykheid, eerlykheid en regtvaardigheid plaats heeft, zou zeggen, dat 'er noch verstand noch eerlykheid in zulke daad te vinden was. Wat dan? Kan men van den Beminnaar der Rede en Waarheid wel anders verwagten, dan dit billyk antwoord: ik ben niet gekoomen om verschillende gevoelens, maar om de Waarheid, | |
[pagina 128]
| |
welke ik begryp dat enkelvoudig moet zyn, te zoeken. Myn eerste bedryf zou beledigend zyn, indien ik zonder kennis van uwe perzoonen en gevoelens, door de aanneeming van des eenes getuigenis voor des anderen, den eenen voor geloofwaardig, en den anderen voor misleidend hielde. Ik zou onredelyk handelen, en my bespottelyk maaken, indien ik, zonder alvoorens te weeten, wat waarheid zy, de leer van den eenen als zoodanig toestemde, en die van den anderen verwierp; daar ik over de eene niet kan oordeelen, voor dat ik de andere heb verstaan. Welk is de Grond der Godlyke Waarheid? is het 't oordeel en getuigenis van ulieden? dan kryg ik nimmer zekerheid; want gy strydt met den anderen! Geef my die Goddelyke Openbaaring, waar uit gy te zamen zegt, dat ieder zyne Gevoelens heeft gehaald. Myne ziel is vry; het Licht der Natuure, de Rede heeft my voor langen geleerd, dat 'er geen heerschers over de ziele konnen of mogen zyn, die haar gebieden watze gelooven moet. Die myne ziel geschapen heeft, is het alleen, die 'er het gebied over heeft, en haar Wetten kan voorschryven, wat zy gelooven en betrachten moet. Geef my zyn Wetboek, daar ik in een brandend verlangen naar gereikbalst, en om 't welke te vinden ik myn land verlaaten heb; ik zal daar in de waarheid naarspooren, en Hem bidden, dat Hy my zyn Licht en Waarheid zende, dat die my geleiden. Gelukkige en eenigste staat, waar in men iemand als onbevooroordeeld kan aanmerken; en waar in hy door zyn eigen verstand zig zelven overreeden kan van de Waarheid! Meer prys zou 'er te stellen, en meer staat te maaken zyn op het besluit van zodanig een', dan op dat van alle de overneemers en navolgers der Religien, in welke zy gebooren zyn. In zulk een staat heb ik uwen Zoon tragten te brengen, Mevrouw. Ik heb noch van zyne vaderlyke, noch van andere Religien met hem willen spreeken, voor dat ik hem de gronden en deelen van den natuurlyken Godsdienst aangetoond had. Op dat gy, Mevrouw, zult konnen oordeelen, of ik uwen Zoon het onderwys en de lessen in de Godgeleerdheid onthouden, dan gegeven hebbe; en of de wyze, op welke dat is geschied, meer met de eerlykheid, billykheid en de redelykheid van 's menschen geest, dan de gemeene manier van eene Religie te leeren door Catechizeermeesters en Collegien, in welke de egtheid en zekerheid der eige Kerkleeren altyd ondersteld word, overeenkome; zal ik u een schets geven van dewyze, op welke ik in dezen met hem hebbe gehandeld.
't Vervolg hier na. |
|