De Denker. Deel 4 (1766)
(1767)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
De Denker.
| |
[pagina 66]
| |
ongeregeldheid, en elende, niet alleen voor de getrouwden zelven, maar ook voor anderen, kan het niet ondienstig wezen, dat myne Leezers daar over eens onderhouden worden. De volgende brief loopt over dit Onderwerp. Hy is spottender wyze geschreeven. Eene ernstige behandeling zou misschien by 't gewigt der Stoffe al zoo wel voegen. Sommigen nogthans zal de spottende trant beter behaagen. Hoe 't zy, ziet hier denzelven, gelyk ik hem ontfangen heb. | |
Heer Denker!IK heb eene ontdekking gedaan, die der wereld van groot nut kan zyn, dat de vleeschelyke werkingen, die 't Huwlyk eischt, en de dierlyke vermaaken, waar toe het zelve gelegenheid geeft, alle de pligten behelzen, die men in deezen staat volbrengen, en alle de voordeelen, die men in denzelven zoeken moet. 't Is zonderling, dat de meeste verstandige en braave luiden, noopens dit stuk, zulke misselyke begrippen hebben. Nog maar korts geleeden ging ik, met mynen uitmuntenden vrind, den Ouden Aristus, om drie uuren na den middag, een bezoek afleggen by een zyner Neeven, die onlangs getrouwd, en wiens Voogd hy geweest was. Dewyl wy in de kamer traden zonder aangediend te zyn, verrasten wy de jonge luiden in eene gestalte, waarin wy hen niet zouden gevonden hebben, zoo zy ons verwagt hadden. Damon zat naast zyne Philida, hebbende zynen regter arm om haar hals geslagen, met zyne linkerhand de haare streelende, en haar aanziende met oogen, die van verliefdheid tintelden, terwyl hy eenige woorden sprak, die ik niet verstond. Zoo draa zy ons gewaar wierden sprongen zy beiden op, in een soort van verbaasdbeid, en met eene hoogroode kleur in 't aangezigt. De goede oude Man kon niet voorby hieruit gelegenheid te nemen tot eene aanmerking, die | |
[pagina 67]
| |
hy van gewigt oordeelde. ‘Waarde Neef en Nigt’, zeide hy, ‘gy behoeft u niet te schaamen over 't geen wy gezien hebben. De natuur zelve leidt ons tot deeze liefkoozingen, en zy hebben niets, dat onbestaanbaar is met onze pligten. Doch vergun my Ul. te zeggen, dat 'er iets anders is, waarin men de Deugd en de Voordeelen des Huwlyks voornaamlyk zoeken moet. Opregte genegenheid, tedere liefde, hartelyke vrindschap is de groote zaak, die 'er vereischt wordt, om wel en gelukkig in deezen staat van vereeniging te leeven. 't Geen ik onder meenigte van getrouwde luiden heb waargenomen, doet my deeze leere van zoo veel belang schatten, dat ik verlof verzoeke, om my daarover een weinig uit te breiden’. Hierop deedt hy eene vry lange aanspraak, bestaande uit redeneeringen, doormengd met voorbeelden. De jonge luiden hoorden hem met aandagt, en zeiden, toen hy uit hadt, dat zy 't volkomenlyk met hem eens waren, dat zy hem bedankten voor zyne lessen, en van dezelven een goed gebruik hoopten te maaken. Ik zweeg stil, om den Gryzaart het verdriet te bespaaren, van een gevoelen te hooren wederleggen, dat hem zoo zeer ter harte ging. ‘Maar, goede Man’, dagt ik by my zelven, ‘'t zyn alleen de heerschende vooroordeelen, die u zoo doen spreeken. Gy zoudt wyzer taal voeren, hadt gy de zaak overwoogen met dien ernst, die u van zoo veele andere gemeene doolwegen heeft afgebragt’. Men lydt altoos, wanneer men zig door deeze of geene inzigten, wederhouden laat van de waarheid te verdeedigen. Dat ondervond ik thans, en om my zelven eenige vergoeding te bezorgen tyde ik, t'huis gekomen, straks te werk, en schreef een historie van myne verlichting, ten deezen opzigte, te gelyk met de voornaame redenen, waar op ik myn tegenwoordig gevoelen vestige. Indien gy zoo onpartydig zyt, als gy betoont te wezen, volgens uw Karakter van Denker, twyffel ik niet, of gy zult gereed zyn de eene en de anderen in uw werk eene plaats te geeven. De Historie luidt dus; Toen ik jong was, Aristus, dagt en sprak ik over de pligten en 't geluk des Huwlyks, gelyk gy doet. Maar de oogen wierden my geopend by gelegenheid van den gemeenzaamen omgang met zeker paar, | |
[pagina 68]
| |
waar toe myne omstandigheden my noodzaakten. Myn Heer R. was een schoon man, Mejuffrouw P. eene schoone vrouw. De schoonheid hadt in beiden die aandoeningen verwekt, welken de voorbooden zyn van een Huwlyk. Toen ik met hun in kennis geraakte waren zy al eene wyl getrouwd geweest. Zy sliepen alle nagten by elkanderen. Doch over dag waaren zy zoo weinig te saamen, als mooglyk was. Myn Heer ontbeet 's morgens alleen. Zyne vrouw hieldt altoos het bed nog een uur of twee, na dat haar man het verlaaten hadt. Zyn Ontbyt genuttigd hebbende ging Myn Heer in de Slaapkamer, om zyne beminde, met verhooging van een halfuur ten minsten, te vertellen, hoe laat het was, en het bywoord lui, te gelyk met eenig zelfstandig naamwoord, meest al van het vrouwlyk geslagt, verscheiden reizen voor haar te herhaalen. Hier op begaf hy zig aan zyne zaaken tot den tyd van 't middagmaal. Mejuffrouw was inmiddels opgestaan, hadt ontbeeten in haar nagtgewaad, en hieldt zig nu, in haare kleedkamer, bezig met kleeden. Hier ontfing zy eerst een verzoek om te koomen eeten, door eene meid, die altoos te rug keerde met het antwoord: zeg, dat ik aanstonds kom. Dewyl zy nogthans aan het woord aanstonds de eigenlyke betekenis niet scheen te hegten, kwam, vervolgens, Myn Heer zelf, om eene andere handeling met haar te houden over het talmen, die met vry veel vuur van weerskanten wierdt voortgezet, en duuren bleef, terwyl zy aan tafel zaten, behalven dat zy nu en dan voor eene heevige twist over eenig ander punt, of voor een diep stilzwygen verwisseld wierdt. Als zy 't praatende hielden ging Myn Heer doorgaans boos van tafel onder 't uiten van eenige scheldnaamen, die zyne wederhelft altoos met eenige scherpe of versmaadende uitdrukkingen vaardiglyk beantwoordde. Als 'er stilte op den storm volgde ging hy wel schielyk heen, maar evenwel met eene bedaarde houding, en na den Schepper van alles, nevens zyne ega, gedankt te hebben voor het goede, dat zy genooten hadden. Na den middag deedt Myn Heer gemeenlyk een toertje te voet of te paard, terwyl Mejuffrouw dan eenige dingen nazag, in order schikte, of wat naaide. 's Avonds hadt elk eene byzondere party, uitgenomen in eenige weinige gevallen, daar zy niet voorby konden elkanderen te vergezellen. De | |
[pagina 69]
| |
Avondmaaltyd was den middagmaaltyd gelyk, en zoo draa niet hadt Myn Heer zyne portie binnen, of hy sprak van naar bed gaan. Was zyne hulp dan terstond gereed zoo scheen alles wel te zyn. Maar nu en dan wilde zy liever nog wat opblyven, en dan ontstond 'er altoos eene kibbelparty, die aanhieldt, tot dat zy onder de dekens waren, wanneer alles wierdt bygelegd. Van eenige deezer byzonderheden ben ik zelf getuige geweest, en de anderen zyn my medegedeeld door persoonen, die ze zeer wel weeten konden. Voorts was 'er geen onderscheid tusschen den dag, die voorging, en den dag, die volgde. Zy leefden heden als gisteren. En om kort te gaan van vriendschap of liefde zag men geene schaduw in dit Huwlyk. Alle deszelfs werkingen en genietingen waren louter zinnelyk. Ik kan niet ontveinzen, dat het gedrag van dit paar my, in 't eerst, vry wat stootte. Doch de gemeene vooroordeelen hadden my ook onder. In myne verkeering hadt ik nog nooit iemant aangetroffen, die over dit onderwerp naa waarheid dagt. Maar vooral hadt het voorbeeld en de leere myner Ouderen vry wat toegebragt, om mynen Geest, ten deezen aanzien te verbysteren. Zy waren eenvoudige luiden, die elkanderen tederlyk beminden, die dit als den grooten pligt en 't groot geluk des Huwlyks aanmerkten, en die, zoo draa zulks pas gaf, elke gelegenheid waarnamen, om my ook dit gevoelen in te boezemen. Hoe diepe wortels nogthans deeze dwaaling by my geschooten hadde ik zag eindelyk haare ongerymdheid. Op zekeren dag over de leevenswyze van Myn Heer R. en Mejuffrouw P. met verontwaardiging denkende viel my schielyk in, dat ik deeze stoffe nog nooit beredeneerd hadt, en dat ze my, als ik dit deed, misschien in een gansch ander licht zou voorkomen. Dat 'er in deezen inval iets bovennatuurlyks was zal ik niet beweeren. Doch ik zette my straks tot onpartydige overweeging, en welhaast wierd ik gewaar, dat die goede Zielen, die ik zoo lang, in myne gedagten, berispt en gewraakt had, het zeer wel deeden. Ik agtte het toen maar billyk hun te openbaaren, hoe zeer ik hen, by my zelven, hadde beleedigd, en hun daar over verschooning te vraagen. Maar, tot myne verbaasdheid wierden zy beiden zoo geweldig boos, dat het weinig scheelde, of zy hadden my aangevloogen. Zy smeeten my allerhande kwaa- | |
[pagina 70]
| |
de kwaade naamen naar 't hoofd. En ik geloof nog, dat het met myn pruik, myn Neus, myne Oogen, myn gansche Aangezigt, en welligt ook eenige andere deelen van myn lighaam deerlyk zou afgeloopen zyn, indien ik de voorzorg niet gebruikt hadt van schielyk heen te gaan. Na dit toeval was ik voorzigtiger. Doch myne denkbeelden over 't Stuk zyn steeds dezelfde. Ja allengskens ben ik 'er meer en meer in bevestigd. En dit ook, meen ik, zult gy niet vreemd vinden, als gy de redenen weet, waarop ik ze vestige. Ik zal u deeze redenen eens kortelyk voorstellen. En voor eerst zyn 't enkel zinnelyke werkingen en genietingen, die het groote gros naar den Huwlykenstaat doen haaken. Die van vriendschap en liefde hebben onder de voorwerpen van dit verlangen geen plaats, behalven misschien by eenige weinigen. Wat nu is de oorzaak, dat de menschen met zulke en geene andere inzigten naar 't Huwlyk staan? Ongetwyffeld moet men die zoeken in de natuur. En hiermede is de zaak terstond afgedaan, vermits de ingeevingen der natuur het rigtsnoer moeten strekken van 's menschen handelingen. Toont wyders het onderscheid der Sexen niet duidelyk, dat vleeschlyke werkingen en genietingen de eenigen zyn, die tot het Huwlyk behooren. Dit onderscheid is tot deeze werkingen en genietingen volstrekt noodig. Maar met alle anderen heeft het zelve niets te schaffen. Liefde en vriendschap kan elk onderhouden met persoonen van zyne eigen Sexe. Daar toe behoeft niemant te trouwen. En volgt hier uit niet, dat zy aan 't Huwlyk, dat alleen tusschen persoonen van verscheiden Sexe bestaat, niet weezenlyk eigen zyn? Maar zie hier iets, dat nog beter klemt. 't Huwlyk is ingesteld, om het menschelyk geslagt in stand te houden en te vermenigvuldigen. Doch welke andere werkingen en genietingen behooren hier toe, dan zulken, die louter dierlyk zyn? Ik heb menigmaalen een talryk gezin ontmoet by luiden, die de liefde en vriendschap naauwlyks kenden, en menigmaalen heb ik ook luiden aangetroffen, die de grootste tederheid voor elkanderen gevoelden, en egter niet een kind hadden. 't Is by de Zedeschryvers gemeen de menschen naar de | |
[pagina 71]
| |
beesten te zenden, om te leeren, hoe zy leeven moeten. Doch, zoo deeze manier van doen goed is, heb ik wederom een bewys voor myne stelling, dat niet wederlegd kan worden. Want, is niet alles, wat men in 't Huwlyk der beesten gewaar wordt, geheel en al binnen de paalen van het vleeschlyke en dierlyke beslooten. 'T geslagt der vogelen, en misschien ook sommige anderen, verschaffen eenige uitzondering op deezen regel. Doch behalven dat zy verre het kleinste getal uitmaaken, moogen zy ook in geen aanmerking komen, dewyl zy verre de domste zyn onder de laager schepsels. Zoo veele redenen heb ik voor myn Gevoelen. Kan iemant nu nog goedvinden het zelve te verwerpen, dan zal ik besluiten, dat hy een slegt mensch is. En dit mag ik met even zoo veel regt doen, als onze Domené allen, die van hem verschillen, voor gruwlyke ketters schelden. Voorleden zondag nog hoorde ik hem de ysselykste vervloekingen tegen de zulken uitdonderen. En nogthans durf ik wel zeggen, dat hy toen zyne stelling niet beter beweezen hadt, dan ik thans de myne gedaan heb. Wordt nu, voorts, gelyk ik vertrouwe dat geschieden zal, myn gevoelen aangenomen, dan voorzie ik daarvan eerlang groote voordeelen. Veele eenvoudige zielen zullen daardoor bevryd worden van de moeite, die zy nu aan het oppassen, helpen en vermaaken van hunne of haare egtgenooten besteeden. Anderen handelen reeds naar myn voorschrift door een soort van instinct. Zy volgen de waarheid, om dat zy die voelen. Maar zy zien dezelve niet, om dat hun verstand verduisterd is door de inzwanggaande vooroordeelen, 't welk dan oorzaak is, dat zy zig zelven dikwils over hun gedrag beschuldigen Deezen zullen door 't aanneemen van myne leere middel vinden, om hun geweeten den mond te stoppen, en zelfs om 't in hun belang over te haalen, en met hun te doen zamenspannen. De grootste nuttigheid, ondertusschen, die myn Ontwerp zal uitleveren, raakt de Opvoeding der Kinderen. Indien de menschen eens zoo ver komen, dat zy de tederheid uit het Huwlyk verbannen, en zig eeniglyk bevlytigen tot het voldoen hunner lusten, zal men wel haast in 't algemeen zien, dat de Kinders, van alle bedwang ontslagen, aan de natuur worden overgelaaten. En dit is buiten tegenspraak | |
[pagina 72]
| |
de beste wyze van opvoeden, gelyk een groot manGa naar voetnoot(*) zeer klaar beweezen heeft. Zoo zullen, ô gezegende Ouders! zoo zullen de Vrugten uwer vereeniging tot volmaaktheid komen, en den hoogsten trap van waardigheid beklimmen. Want is 'er grooter volmaaktheid, is 'er verhevener waardigheid, dan die van een Amerikaanschen wilden? Na dat ik dit Historisch en Wysgeerig Stuk voltooid had, dagt ik by geval aan 't Huwlyksformulier agter de Psalmen. Ik ging het eens leezen, op hoope van 'er iets in te vinden, dat myn gevoelen begunstigde. Maar tot myn leedweezen wierd ik 'er nog al vry wat in gewaar van onderlinge liefde. In 't eerst verzette my dit een weinig, dewyl ik vreesde, dat het den voortgang myner leere schaaden zou. Doch ik troostte my eerlang met de erinnering, dat luiden, die trouwen, in 't gemeen wel andere dingen te bedenken hebben, dan de Predikant hun voorstelt, en dat zy, die niet trouwen, zig met geen Huwlyksformulier bemoeijen. Om nogthans meer zekerheid te hebben, zou ik nedrig van gevoelen wezen, dat men de afschaffing van dit Formulier by de hooge Overheid behoorde te verzoeken. De Geestelykheid, vermoed ik, zal zig hier tegen niet aankanten; vooral zoodanigen, die gepaard zyn op eene wyze, dat men hun 't onmooglyke zou vergen, indien men wilde, dat zy naar 't tegenwoordig voorschrift der Kerke met hunne egtgenooten leefden. Ja, dewyl 't getal deezer laatsten vry aanmerkelyk is, dunkt my, dat wy eer hulp dan tegenstand van dit eerwaardig lighaam te verwagten hebben. Ik ben, Heer DENKER,
UE. Dienaar,
H.K. |