| |
| |
| |
De Denker.
No. 102.
Den 10. December 1764.
[Saamenspraak tusschen een Moeder en Dochter over het Toneel; en het uitvaaren van de Predikanten tegen de Toneelspeelen.]
Heer DENKER!
DE volgende Zamenspraak, gehouden tusschen eene jonge Juffer en haare Moeder, en naderhand door my, uit den mond der eerstgemelde, opgeschreeven, zal myns oordeels veelen uwer Leezeren niet onaangenaam zyn. Zo gy het zelfde gelooft, zult gy myne verwachting wel willen voldoen met dezelve eene plaats onder uwe Vertoogen te gunnen. Ik hebbe, kortheids halven, de onderscheiding van Moeder en Dochter, met de enkele letters M. en D. aangeweezen.
D. Mama!
M. Kind lief?
D. Je hebt 'er niet tegen dat ik namiddag eens uitga?
M. Waar na toe?
D. Naar Nicht Keêtje; je weet dat ze zwaarmoedig is, en naar gezelschap verlangt.
M. Ja, die zwaarmoedigheid heeft wat te zeggen!
D. Hoe zo, Mama?
M. Wouwje naar Nicht Keêtje gaan?
D. Ja toch.
M. En van daar?
D. Wel, Mama?
M. Naar den Schouwburg, denk ik.
D. Naar den Schouwburg?
| |
| |
M. Jok 'er niet om, Charlotte; dat is toch je hart en ziel.
D. 't Is niet, Mama; maar, om ook niet te veinzen, 't is een nobel vermaak.
M. 't Spyt me, Kind, dat je niet wyzer bent. Wouwje zeker naar den Schouwburg gaan? Wat wordt 'er van avond gespeeld.
D. Dat weet ik zo niet.
M. Geen blaauwe bloempjes: nu wil ik het weeten.
D. Wel, ik geloof Rhadamistus en Zenobia.
M. En na het zelve?
D. Ei! Mama.
M. Weetje 't niet, Charlotte?
D. Wel nu, na het zelve 't Gedwongen Huwelyk.
M. Foei!
D. Wel zo? 't Is een van de beste Stukken, die Moliere gemaakt heeft, en S....... speelt van zyn leven niet kunstiger.
M. Ik weet van Moliere, noch van S.......; maar onze Neef Jacobus heeft onlangs van dat Stuk gesproken.
D. Onze Neef Jacobus weet misschien iets van zyne Theologie en den Joodschen Tempel; maar zyn Smaak...
M. Wel, Kleuter, wat wouw jy zeggen van Smaak?
D. Ik kan daar ook niet veel van zeggen Mama; maar onze Neef Jacobus heeft zig inderdaad met Zedekundige Bespiegelingen niet veel opgehouden, en geen denkbeeld altoos van de Waereld, of het beloop van der Menschen Hartstogten en Vermaaken; wat der halven zyn Smaak betreft, daar heb ik omtrent een even gunstig denkbeeld van, als die van den Proponent P ....
M. Charlotte, gy wordt onverdraaglyk.
D. Mama is wat teêr op het artikel van zommige Predikanten; daar dacht ik juist niet om.
M. 't Waar te wenschen dat jy 'er wat meer achting voor hadt.
D. Dat heb ik voor alle regtschaapen Predikanten, maar juist niet altoos voor die, welke Mama verkiest alleen te hooren. Doch laat ons daar afstappen.
M. Dat wouw je wel: maar ik heb al lang voorgenomen, om je daar over eens te spreeken.
| |
| |
D. Wel nu uwe Predikanten, Mama, wat moet ik daar van zeggen?
M. Wat je denkt.
D. Mag ik?
M. Ik ordonneer het je.
D. Fiat. Niets is achtbaarder, dan het karakter van Predikant; maar weinige Predikanten verstaan dat karakter. Ik eerbiedig, zo veel als iemand, een waardig Leeraar; maar die Predikanten, Mama, die gy... Doch verschoon my, om daar van te spreeken.
M. Jou Feeks, waar heb je die onbescheidenheid geleerd?
D. Zekerlyk in den Schouwburg niet. Het ware te wenschen dat men op den Predikstoel altoos zo bescheiden ware, als op het Tooneel.
M. Jy hebt dan de Kerk niet meer van nooden?
D. 't Zy verre van my. Ik acht eene verstandige Predikatie boven alles; maar, als ik het zeggen mag, het Predikamt is zo gewigtig...; de Souverain behoorde zorg te draagen dat 'er zomtyds zo zot niet gepreekt wierd.
M. Dat is te zeggen, dat men noit tegen de Comedie preekte?
D. Ook al: maar men moest het dan ten minsten verstandig doen.
M. Jy staat dan toe dat het met verstand kan gedaan worden?
D. Ja toch, Mama; in de beste zaaken kan een misbruik vallen, en 't is eene nuttige, ja noodige voorzorg, dat men ons daar tegen waarschuwt.
M. Wel, Charlotte; wat ben jy nu verdraagzaam!
D. Moeder heeft my geboden te zeggen wat ik denk, ik ben gehoorzaam.
M. Wel, laat eens hooren, hoe zou jy 'er tegen preeken?
D. Waar zou dat na gelyken, Mama lief?
M. Maar zeker, om dat je dat zo verstandig begrypt.
D. Ik bid je, Mama moest my dus niet foppen.
M. Nu toe!
D. Wel, ik zou het ten minsten verstandiger doen, dan ik het laatst gehoord heb.
M. Ei lieve! was dat dan zo zot?
| |
| |
D. Zot en impertinent. Kunt gy gelooven, dat zo veel fatsoenlyke lieden, als den Schouwburg bezoeken, daar opgaan naar Gilgal en Bethel, om Afgodery te pleegen, om Gods naam te hooren lasteren, om aanleiding te krygen tot buitenspoorigheden, tot Echtbreuk, en dergelyke gruwelen, die 't my niet betaamt te noemen?
M. Dat is wat sterk voor fatsoenlyke lieden; maar wat het gemeene volk belangt....
D. Daar heeft men het niet voornaamelyk op gemunt; maar men spreekt in de eerste plaats van zulken, die het Tooneel, helaas! begunstigen en liefkoozen; dat is zekerlyk het kanailje niet. Zommige Predikanten vleijen de menigte, die zy verachten; maar zy doen niets liever dan te knaagen op den goeden naam van braave menschen, die hen maar niet aanbidden.
M. Ik verzoek dat je wat eerbiediger spreekt.
D. Ik heb van een verstandig man gehoord, dat onder alle soorten van menschen een zeker Graauw gevonden wordt; nu spreek ik alleenlyk van zodanige Leeraars, die in hunne soort onder het Graauw moeten gesteld worden.
M. Het voegt u wel daar van te oordeelen.
D. Het staat my ten minsten vry myn eigen oordeel te gebruiken.
Een die niet denken durft is wonder blode en bang.
M. Dat zal ook al uit een Comedie zyn; ik geloof dat je 'er nacht en dag aan denkt: ik moest maar eene Actrice van je maaken.
D. Was ik hen zo goed als Juffrouw F....
M. Jy op een Tooneel! ik zag je liever morgen naar het graf draagen. Wat schrikkelyke dingen!
D. Mama verstaat my niet; ik wenschte maar de bekwaamheid te bezitten.
M. Wat bekwaamheid! Ik mag het niet langer hooren; stak 'er nog eenige nuttigheid in; maar zulk een ydelheid, zo veel grillen en narrepoetsen; 't is te laag voor verstandige menschen, om daar eenig vermaak in te scheppen. Weet je wel dat de Schouwburgen al van ouds aan de eerste Kristenen zyn verboden geweest? Weet je dat men de Comedianten, van de vroegste tyden af, Hypokrieten genoemd heeft, gelyk
| |
| |
je Catechizeermeester nog gisteren met de traanen in zyn oogen verhaalde?
D. Hoe komt het dan dat alle menschen myn Catechizeermeester een Hypokriet noemen, die evenwel niets heeft, dat naar een Comediant gelykt? Maar, Mevrouw, ik kan je daar van eene zeer goede reden geeven.
M. Wat raakt my de reden? De Comedie is een School van Ondeugd, en de Reden niets anders, dan een dekmantel van de boosheid.
D. De Schouwburgen waren misschien zodanig ten tyde der eerste Kristenen.
M. Wel nu, de waereld is sedert dagelyks verergerd, hoe zouden ze dan nu beter zyn?
D. Dat is als of men zeide: De Geestelyken waren voor de Reformatie meestal slordige knaapen; de Waereld is sedert dagelyks verergerd; zy moeten dan hedendaags nog minder deugen.
M. Charlotte! uwe Impertinentie is onlydelyk?
D. Zo dat ik dan myne aanmerking over uwe Predikanten in 't byzonder wel t'huis mag houden.
M. Neen braak uw gal nu geheel uit.
D. 't Is geen gal of bitterheid, maar de waarheid, die my dringt. Mama. Neef Jacobus, de Proponent P., en huns gelyken, vaaren tegen de Comedie uit, om dat zy dezelve, of der menschen aart, niet kennen; dit is 't gewoon gebrek van blinde Yveraaren in die kleine Plaatsjes, als daar wy zo lang gewoond hebben; maar hoor eens de waardigste Leeraaren dezer groote Stad over dit onderwerp fpreeken; gy zult hunne oordeelen veel gematigder vinden, en met verwondering verneemen, dat veele der Geleerdsten de Comedie tegen die domme Yveraars verdedigen. Ik heb dit zelve openlyk in een gezelschap gehoord van een der Geleerdste Predikanten in den Haag, welke zig door zyne Schriften en nuttige Overzettingen, egter, op eene gunstige wyze heeft doen kennen.
M. Geen woord meer van de Geestelykheid, Charlotte: revel wat je wilt, je Catechizeermeester noemt de Comedianten met regt Hypokrieten, en daar kan men niet dan alle kwaad van leeren.
D. Schoon ik geene Taalkunde bezit, Mevrouw,
| |
| |
heb ik egter genoeg geleezen, om vryheid te verzoeken van u de waare betekenis van dit woord eens te mogen voordraagen.
M. Ja, uit Werenfels, denk ik, of zodanigen Prulschryver. Zeg, was Werenfels ook niet een Comediant?
D. Neen, Mevrouw, ook geen Hypokriet; hy was, om u te dienen, een Geestelyke; maar wel eenigzins onderscheiden van veelen onder zyne Collegaas. Doch om weer tot de Hypokrieten over te gaan, Mama gelieft te weeten, dat dit woord in zyn oorsprong slechts betekend heeft iemand, die voor een tyd een Karakter aanneemt, het welk hem niet eigen is. Voor zo verre als men dit nu eertyds zeide van de Toneelspeelers, was 'er niets haatelyks in opgeslooten, om dat zy hunne eigen Persoon en Karakter met geen bedrieglyk oogmerk ter zyde stelden, maar zulks alleenlyk deeden om de persoonen, die zy aannamen, zo veel volmaakter als in eene Schildery te vertoonen, en derzelzelver hartstochten levendiger uit te werken. Maar men heeft naderhand dit woord, als een Scheldnaam, toegepast op zulken, die de Tooneelspeelers hier in navolgen met een geheel ander oogmerk.
M. Wie zyn die?
D. Ik mag den Fynman en zyne Patroonen niet noemen, Mama!
M. Waar wil dit met u heen? Maar zeg my, byaldien 'er geen misdaad in ware, hoe zouden de Predikanten zulk eenen doodelyken haat voeden tegens uwe geliefde Tooneelspeelers?
D. Die haat vindt men, zo als ik straks zeide, niet dan in kleine Plaatsen, en onder de onkundigsten; maar wat behoeven we ons des te bekreunen? want zo zy al eens redeneeren, zy doen het dikwils zo kluchtig.
M. Zy zeggen evenwel zomtyds de waarheid.
D. Ik zal niet onderzoeken, of zy het by ongeluk eens doen. Maar wat dunkt u? Onlangs beweerde Do. N.... dat iemand, die meer dan ééne Dienstmaagd, of ook eene Huishoudster benevens dezelve, in huis hadt, zich in gevaar stelde van tot Echtbreuk te vervallen, alwaar hy ook ongehuwd; niet denkende dat zyn Collega B.....
| |
| |
M. Hoe! de Heer B.... die voor eenigen tyd te L... dog zo stichtelyk predikte tegens de bloote boezems en trippelende voeten?
D. Ik heb niets ten zynen laste, Mama, dan dat hy ons berispt over zaaken, die by ons geen plaats hebben; maar zyn Eerwaarde Amtgenoot doet het zelfde tegens hem, en als zy elkanderen in de baard zitten, worden wy best gewrooken. Doch men leert 'er tevens hunne Eerwaardigheden uit kennen. En, om tot de Tooneelspeelers weder te keeren, het is zeer waarschynlyk, dat men die menschen minder zou haaten, indien zy, naar den gewoonen zin van het woord, wat meer Hypokriet waren. U is bekend dat de Hypokrieten reeds van oude tyden af hun Hof by onwaardige Geestelyken, in alle Landen en Godsdiensten, al vry wel wisten te maaken; 't waren veelal de Werktuigen, die zy gebruikten, om zo veele ergernissen te voeden en te verspreiden, als hun te passe kwamen.
M. 't Is wel eene groote verwaandheid, dat gy u termeet van zo veele zaaken met zekerheid te spreeken, daar gy niets van weet.
D. Niet grooter dan het is te prediken tegens de Assambléés, daar men noit geweest is, en zelfs geen denkbeeld van hebben kan.
M. Een Predikant mag, en moet, de misbruiken bestraffen, en het is aan zynen Geestelyken yver toe te schryven, zo hy al eens by ongeluk te verre gaat. Een Predikant moet ook de Comedie slechts by den naam kennen.....
D. Om ze des te geruster te veroordeelen. En hy moet ze veroordeelen, om dat zy eene uitspanning is voor fatsoenlyke lieden, want daar wil het gemeen toch altyd op los. Maar ik ben integendeel nedrig van gedachten, zo 'er al eenig kwaad in ware, 't welk noit beweezen is, dat men, op den Predikstoel, dit stuk met zachtheid moest behandelen, om lieden, die ten minsten in andere opzigten ieders achting verdienen, niet bloot te stellen voor de blinde verachting eener domme menigte.
M. Wat spreek je van fatsoenlyke lieden? Zyn het niet altyd gemeene Menschen, en dikwyls van een zeer slecht gedrag, die op het Tooneel verschynen?
| |
| |
D. Niet altyd, behalven dat dit alleenlyk de Speelers betreft. Maar indien Menschen van meer aanzien eens op het Toneel te voorschyn kwamen, al ware het slechts voor liefhebbery, zes- of zeven maalen in een jaar; men zou wel haast gewaar worden, of deeze Geestelyke yver niet in woede zou verkeeren.
M. Is daar oit een voorbeeld van geweest?
D. Ik wenschte dat men daar van eens een proefkon neemen.
M. Zou jy dan meê doen?
D. Met plaisier, om u ten minsten te overtuigen...
M. Maar ik zou oordeelen, dat men den Predikanten te veel eerbied verschuldigd is, om, in zulk een geval, tegens hunne advizen hardnekkig te volharden.
D. Zou men dan de adviesen van alle verdoolde of oproerige Geestelyken blindelings moeten volgen? Neen, Mevrouw, in dit en alle andere gevallen zou het verbod van eene Moeder veel gewigtiger by my zyn, dan het gezag van hen allen te zamen.
***
Het gaat deezen mynen Correspondent, gelyk meer anderen, die my met hunne brieven vereerd hebben, dat hunne byzondere drift hen tot al te steekende uitdrukkingen doet vervallen; hy heeft egter het onderscheid van goeden en kwaaden nog beter, dan zommige anderen, in agt genoomen; en ik verklaare hier mede, eens vooral, geene brieven te zullen ontvangen, waar in dit niet nauwkeurig waargenoomen wordt.
|
|