| |
| |
| |
De Denker.
No. 82.
Den 23. July 1764.
[Brief van Kakera Akotie, een Fantynschen Neger aan zynen Broeder Atta op de Kust van Guinea; over de elende der Slaaven, die van daar naar Amerika gevoerd worden. Verdeediging van het regt om de Afrikaansche Volkeren tot Slaaven te maaken, door den Heer Montesquiea.]
VOor eenige jaaren hadt zich een Hollandsch Schipper, die den Slaavenhandel op de Kust van Guinee dreef, door een misverstand, van eenige vrye Negers, meester gemaakt, welken hy na America vervoerde, en aldaar als Slaaven verkogt. Het ongenoegen, dat deeze daad onder de nabestaanden en landgenooten van de weggevoerden ver- | |
| |
oorzaakte, bragt te wege, dat dezelven, op hoog gezag, uit de magt der koopers ontslagen en op vrye voeten gesteld wierden. Men voerde ze toen van Suriname herwaards over; van waar zy, na een kort verblyf, naar hun Vaderland te rug gezonden wierden. Ondertusschen vondt men, na hun vertrek, op de plaats, alwaar men ze hier gehuisvest hadt, eenige stukken papier met vreemde tekenen beschreeven, die my onlangs zyn ter hand gekomen, en welken ik, door behulp van eenen Neger, die met iemand myner vrienden van Caraçao is overgekomen, heb ontcyfferd; wanneer ik ontdekt heb, dat dezelven eenen Brief behelsden, door één van hen, Kakera Akotie genaamd, aan zynen Broeder geschreeven; en waarschynlyk by verzuim hier agtergelaaten. Ik twyffel niet, of ik zal mynen Leezeren vermaak doen, met hun eene vrye vertaaling van dien Brief, die myn Neger my zeide in de Fantynsche taal geschreeven te zyn, mede te deelen.
| |
Kakera Akotie aan zyn Broeder Atta.
EIndelyk ben ik uit de Slaaverny der wreede Kristenen ontslagen, Waarde Broeder! Men zegt my, dat de bedreigingen, die gy en anderen onzer landsgenooten by het Opperhoofd der Hollanders aan Elmina gedaan hebt, over onze wegvoering, ons de vryheid heeft doen wedergeeven. Wy zyn uit het vervloekte Land, daar wy als slaaven verkogt waren, over een zeer
| |
| |
groot en uitgestrekt water herwaards overgebragt naar de Hoofdstad der Hollanders; van waar men telkens Canoe's zendt om onze Landsgenooten te vervoeren naar dat zelfde Land, waar van daan ik nu gekoomen ben. Met zulk een Canoe, zegt men my, zal ik na myne vrienden en nabestaanden te rug keeren. Ik zal het geluk hebben de gezegende Kust wederom te aanschouwen, daar ik geboren ben. Ik zal u omhelzen; ik zal myn vrouw en myne kinderen in myne armen drukken. Och! dat ik reeds verre was van deeze Blanken, die ik niet zonder afgryzen kan aanzien, wanneer ik denke aan de yselyke behandelingen, die zy zulken van onzen Landaard, die hun eigen geworden zyn, aandoen.
Maar ik moet noch een wyde zee overvaaren, eer ik myn vaderland weder aanschouwe. Veertig maalen heb ik de verwisseling van nagt en dag gezien, sedert dat ik van u wierdt weggevoerd, tot dat ik in het land kwam, daar men my verkogt. Van daar herwaards gaande, heb ik de zon vyf-en-zestig maalen zien op- en ondergaan in de groote waterplas, die deeze landen van malkanderen scheidt. De reize, die ik nu moet doen, om weder by u te koomen, verzekert men my, dat noch grooter is. Moogelyk zal ik op den weg sterven; want ik heb 'er veelen van ons den laatsten snik zien geeven op de overtogt; en ik denk, dat her langduurig verblyf op het water hun doodelyk geweest is. Ik schryf u daarom deezen Brief eer ik de reize begin. Zo ik sterve, zal Popo of Jappe, myne reisgezellen, u myn geschrift overgeeven; en gy zult weeten wat my is overgekoomen, en hoe de onmenschelyke Europeers
| |
| |
met ons handelen. Het geen my gebeurd is, gebeurt aan alle bewoonderen van ons Land, die zy jaarlyks met hunne vaartuigen wegvoeren.
Toen ik als een slaaf op de groote Hollandsche Canoe wierdt aangehouden, op welke ik gewaagd hadt te koomen, omdat ik dagt, dat niemand eenig regt op my hadt, wierden my de handen en voeten gekluisterd; en ik wierdt beneden in het vaartuig met omtrent driehonderd van onze Zwarte Landsgenooten opgeslooten. Hoe gruwelyk was dit verblyf, myn waarde Atta! Buiten staat om ons op te rigten, moesten wy by elkanderen liggen, als eene kudde varkens. De stank, die 'er in dit nauw bestek was, waar in wy ons bevonden, het gebrek van doortogt voor den wind, en de gloeijende hitte der zon maakten dat verblyf voor ons onuitspreekelyk benauwd. Veelen vervielen in heete ziektens, en wierden door de dood uit hunne elenden verlost. Die zeer ziek waren, wierden op eene andere plaats van de Canoe gebragt, alwaar het verblyf iets beter was; tot dat zy hersteld waren. Ik vondt my onder dit getal; en ik zag dus, hoe het boven in het vaartuig toeging. De vrouwen, die in slaverny weggevoerd wierden, liet men aldaar vry loopen, dewyl zy niet te vreezen waren; maar daartegen moesten zy geduuriglyk zich aan de onbezuisde lust van onze Dwinglanden overgeeven. De wilde dieren zyn meer gemaatigd in hen voldoen hunner driften, dan deeze ontaarde menschen, die voorgeeven meer beschaafd te zyn, dan wy. Maar hoe wreed zyn ook alle hunne daaden! Eén van het Scheepsvolk zag ik eenen zieltogenden zuigeling uit de handen zyner moeder rukken en in zee werpen, om dat het kind toch, zo als hy zeide,
| |
| |
moest sterven; en om dat hy voorgaf te vreezen, dat de vuurige koorts, waar aan het ziek was, de moeder on besmetten. De moeder was wanhoopende, en wilde geen voedzel, geduurende eenige dagen, gebruiken. Men zogt 'er haar door slagen toe te dwingen; doch zy nam eene gelegenheid waar, dat men geen agt genoeg op haar gaf, sprong in zee, en verdronk zich zelven.
Eindelyk kwamen wy op de plaats, werwaards men ons hadt willen brengen; en hier wierden wy aan den meestbiedenden opentlyk verkogt. Die ons kogten, gaven ons met een brandend yzer een pynlyk teken in de huid, om ons altoos te kunnen onderkennen als hunnen eigendom; en ik wierdt vervolgens genoodzaakt dagelyks, van den ogtend tot den avond, zonder ophouden, te werken tot het aankweeken van een gewas, waar uit sap geperst wordt, het welk, door het vuur verdikt en hard geworden zynde, suiker wordt genoemd. De meesten van onzen Landaard, die de Europeërs wegvoeren, gebruiken zy tot dit einde; of om een Boom te kweeken, die zy den Coffy-boom noemen, en waar van zy zekere boontjes plukken, die zy eerst verbranden en 'er dan een drank uit bereiden. Sommigen doen hunne slaaven ook den Cacao-boom planten, waar van de vrugten mede tot een drank gebruikt worden. Ook moeten wy, zo wel mannen als vrouwen, hun in alle huisselyke beezigheeden ten dienste staan.
Ziet daar, Atta, de reden, waarom de Europeaanen allen op onze kust met zo veel drift slaaven koomen koopen. Deeze Barbaaren woonen oorsprongkelyk in dat deel der Werreld, waar in ik my nu bevinde; doch sommigen van hun heb- | |
| |
ben zich naar het andere Land begeeven, waar uit ik herwaards ben overgekomen. Hier hebben zy zich op onbebouwde plaatzen neêrgezet, of de natuurlyke Inwooners van het Land vermoord of verdreeven; en hier kweeken zy de vrugten, aan die landen eigen, door onzen arbeid en met onze handen aan. Maar welke vrugten? Geene anderen, myn waarde Broeder, dan die hun tot weelde en overdaad dienen; die zy geenzins tot hun bestaan noodig hebben, en welker gebruik voor hunne gezondheid in 't algemeen meer schadelyk dan voordeelig is. Wan dunkt u, Atta, van deeze Volkeren, die, terwyl zy in het land hunner geboorte duizendmaal meer weldaaden der Natuur genieten, dan zy behoeven, ons uit ons Vaderland weg komen rukken, om met onze hulp, en ten koste van ons bloed en zweet, onnoodige voortbrengsels van een ander te verkrygen? Waarom verjaagen wy die wreedaards niet van onze kusten? Och of wy in staat waren, zulke groote Canoe's, als de hunnen, te bouwen om de zee te doorklieven, en hen op onze beurt als slaaven te koomen wegvoeren? Moogelyk zouden wy minder wreed zyn omtrent hen; maar waarom zouden wy minder regt hebben, dan zy, om met hen te handelen, gelyk als zy met ons doen? Immers zy voeren oorlogen met elkanderen met meerdere woede, dan wy en onze nabuuren; en hunne dorst naar Goud gaat alle onze sterkste begeertens te boven. Mogt ik eens met eene ryke laading Stofgoud in dit land koomen handelen, daar ik my nu bevinde; ik zou 'er eene meenigte blanke slaaven van daan kunnen haalen; en het getal van ouders, kinderen en nabestaanden, die elkanderen om Goud verraaderlyk zouden verkoopen, zou vry wat
| |
| |
grooter zyn, dan dat van diergelyke luiden in onze gewesten; alwaar gy weet dan slegts eenige weinige ontaarde deugnieten door hebzugt zo verre gebragt worden.
Maar misschien denkt gy Broeder Atta, dat wanneer onze Zwarten de landen der Blanken bouwen, en hun in alles ten dienste staan, dat dezelven daar tegen met genegenheid door hen behandeld, en van al het noodige voorzien worden. Gy bedriegt u. Zagtmoedigheid en Menschlievendheid zyn by hen niet bekend. Wy verrigten het zwaarste werk voor hen van den vroegen ogtend tot den laaten avond, en doen hen dus schatten verkrygen, die zy in overdaad verspillen; en wy worden ondertusschen zeer slegt gevoed. Het minste misdryf of verzuim dat wy begaan, wordt op de allerwreedste wyze gestraft; en dewyl eene geldboete de eenige straf is, die zy te vreezen hebben, zo zy ons om hals brengen; zo gebeurt het dikwyls, dat 'er een van ons onder hunne pynigingen den geest geeft. Wy zyn ook geduurig van oppassers vergezeld, die zy over ons aanstellen om ons met slagen voort te dryven. In 't kort, zy beschouwen ons niet anders dan als werkbeesten, enkeld geschikt om met onzen arbeid onzen meesteren voordeel toe te brengen. Zy gunnen ons daarom niet het minste vermaak; wanneer het zelve hun niet voordeelig is; en 't komt zelfs nimmer in hunne gedagten op, dat Zwarten tot eenige voordeelen der menschelyke Natuur, zo wel als zy, geregtigd zouden zyn. Somtyds koelen zy hunne geile driften met eene jonge Slaavin, die zy geen zwaarigheid maaken aan haaren minnaar, of egtgenoot, te onttrekken; en genoegzaam in derzelver tegenwoordigheid te schen- | |
| |
den; somtyds geeven hunne Vrouwen zich ook aan onze omhelzingen over. Doch buiten zulk eene reden tragten de meesten van hun ons zelfs van het genot der allernatuurlykste vermaaken te rug te houden. De Kinderen die wy teelen, worden hunne Slaaven geboren; en gy zoudt daarom meenen, dat onze huwelyken door hen bevorderd wierden. Doch het tegendeel is waar. Ik ben 'er by tegenwoordig geweest, dat myn Meester aan eenen anderen blanken, dien hy ter maaltyd onthaalde, vroeg, hoe 'er zo weinig kinderen onder zyne Slaaven gevonden wierden. ‘Ik zoek, zeide hy, de huwelyken en de voortteeling onder hen, zo veel my mooglyk is, te beletten om het nadeel, dat ik 'er by lyde. Eene Slaavin kan weinig werk doen; wanneer zy bezwangerd is, en wanneer zy haar kind zoogt; haare kragten verminderen dikwyls in het kraambed; de kinderen kosten veel van opvoeden en grootmaken; en eene Slaaf of Slaavin, die ik uit Africa laat aanbrengen, komt my vry wat minder te staan dan een jongen of meisje, die ik op myne Plantagie aankweek’. Men prees deezen man over zyn goed overleg, Atta; en oordeelde in 't algemeen, dat hy zyn belang zeer wel verstondt; myn Meester nam zelfs het besluit om zyn voorbeeld na te volgen.
Het slot in het volgend Vertoog.
|
|