| |
| |
| |
De Denker.
No 81.
Den 16. July 1764.
[Lofreden van de Fynen en de Fynheid.]
MEn zal uit het Onderwerp, en de wyze van behandelen, in de volgende Lofrede gebruikt, ligtelyk zien, dat dezelve weder een vrugt is van het geestig Genootschap, waar uit ik mynen Lezeren reeds tweemaalen eene dergelyke Redenvoering heb medegedeeld, en waar aan ik nogmaals myne ongeveinsde dankzeggingen betuige. Voor het overige denk ik, dat de onlangs openbaar geworden leevenswyze van meer dan eenen Fynman, die de voldoening der snoodste lusten met de vertooning van eene naauwgezette Godsvrucht hebben weeten te paaren, de uitgaave deezer Redenvoering thans meer, dan oit, wettigt.
| |
Lofrede van de Fynen, en de Fynheid.
HAatelyke verkeerdheid, daar zig het zwartgallig Menschdom zo algemeen aan schuldig maakt! Waarom de dingen altoos van de ongunstigste zyde beschouwd? Waarom het goede, dat uit een zeker gedrag en handelwyze voortspruit, niet eveneens of meer als 't kwaade opgemerkt? Alle lieden van verstand en deugd, allen zelfs, die slegts voor eerlyk in de samenleeving gehouden willen worden; allen, die de geringste denkbeelden van Vroomheid en Godsdienst hebben, veragten de Fynen en hunne gemaakte Godsvrugt. ‘'t Zyn Huichelaaren en Bedriegers, die de snoodste driften, de verfoeijelykste oogmerken, onder den dekmantel van schynheiligheid, ver- | |
| |
bergen; 't zyn Wolven in Schaapskleederen, die het dom Gemeen verleiden, of 't is eene verdoolde Schaare, die een ronden hoed en effen kleed met inwendige heiligheid verwart, en waant hunne ongeregelde driften met geduurige zugten, en hunne verkeerde zielsgesteldheid met gestadige Bybeltaal goed te maaken’. Zo oordeelt, zo spreekt men onbedagt, zonder in aanmerking te neemen, dat die zelfde Fynigheid oneindige voordeelen uitwerkt, zo wel voor de Maatschappy in 't algemeen, als inzonderheid voor hen, die 'er zig mede ophouden. Dit neem ik voor myn rekening, M.G.T., u heden te bewyzen; ja ik zal u toonen, ‘dat geene Deugd, geene loffelyke gesteldheid der ziele, meer voordeel aanbrengt, dan de uiterlyke Fynheid en gemaakte Godsvrugt’.
Niets immers wederhoudt de menschen beter van kwaade bedryven en slinksche overleggingen, dan deze lighaamelyke Godsdienstigheid, als ik dit woord mag gebruiken. Niets zelfs is beter in staat om alle bedryven en overleggingen, alle wezenlyke bezigheeden, zonder onderscheid, te weeren, en derhalven alle ongeregeldheeden voor te komen. Men kan niet altoos leezen, als men daar het verstand toe wil gebruiken; men kan niet altoos bidden, als 'er het hart deel in moet hebben; naar 't is zeer gemakkelyk om, op eenige gezette uuren van den dag, in welk eene gesteldheid men zig ook bevinden moge, zyn huis van de taale Canaäns te doen weêrgalmen. 't Is zeer gemakkelyk God met de lippen te naderen, en stonden lang te volharden in gebeden, die noch inspanning, noch berouw of boetvaardigheid, noch zelfs verstand en aandagt vorderen, en niets anders dan een langzaame en gerekte uitspraak van eenige hoogdraaven de woorden onderstellen. ‘Dit, zeggen eenige onbedagte Wereldlingen, kan egter de waare Godzaligheid onmogelyk wezen; het is eene werktuigelyke Deugd, een bedryf, daar de Schepper even min door verheerlykt wordt, als 'er zyne schepzelen weinig voordeel door bekomen; het merkteken van waare Godsvrugt, dringt men verwaandelyk aan,
| |
| |
is, dat 'er het Menschdom gelukkiger door worde; daar in tegendeel, met zulk eene werkelooze Godzaligheid, zo zy cenmaal algemeen wierdt, de wereld in de uiterste elende storren, ja tot haaren eersten Chaos wederkeeren zoude’. Houdt op, Vermetelen! Hebben dan alle menschen juist talenten ontvangen, om op woeker uit te zetten, en 'er andere talenten mede te winnen? Of zou zo veele kapittels daags te leezen, zo veele gebeden op te zeggen, zo veele oeffeningen by te woonen, zo veele zugten over de bedorve wereld uit te storten, ons niet van werken met ons lighaam of geest ontheffen mogen? Zal een Wedergeboren om de goederen eener nietige wereld slaaven, of een verligte in den geest zig bemoeijen om door aardsche wysheid zyn verstand op te klaaren? Neen! hy laat wyslyk al het ondermaansche vaaren, en vindt in zyne lighaamelyke Godzaligheid steeds, moet ik zeggen, bezigheid of tydkorting genoeg, om zig niet met de gewoone ydelheeden te bemoeijen.
Dit, M.T., is een ander voordeel der Fynheid. Zy zyn minder met hun tyd verlegen. Hoe veele Vrouwen zouden zitten kwynen in haare huizen, en verpligt zyn om haare Mannen een onaangenaam gezelschap te houden, of zig met een wereldsche zorg voor haar huishouden en kinderen te belasten, zo 'er geene oeffeningen en geestelyke samenkomsten waren, werwaards zy zig begeeven konden, of zo zy door de vroome Broeders en Zusters niet geholpen wierden, om den sukkelenden tyd stigtelyk en aangenaam te verdryven! Hoe veele Zusters, inzonderheid, wier bekoorlykheeden zyn verwelkt, wier schoonheid haare indrukzelen verlooren heeft, en die geen figuur meer op Saletten kunnen maaken, zouden sterven van verveeling, zo zy haar ongeluk in haare eenzaamheid betreuren moesten, of met het verlies haarer Aanbidderen geen ander voorwerp voor haare tedere harten kiezen mogten. Een voorwerp, eene levenswyze, die haar altoos voor kwyning beschutten, altoos beezigheid verschaffen kan. - En welk eene beezigheid, M.T.? Eene beezigheid, die alle hare begeertens
| |
| |
te gelyk voldoet. Zy zoeken den Hemel; zy hebben haar deel van de Aarde gehad, en zyn dezelve moede; haare Partyschappen, egter, haare Liefde en Haat, haare Hoogmoed en Nyd houden haare zielen aan de oude verbintenissen verknogt; zy moeten dan den Hemel winnen, zonder de wereld te verliezen; zy kunnen een lekkere tafel houden, als zy slegts lange gebeden opzeggen; zy kunnen luy en dartel leeven, zo zy het slegts als Wedergeboornen doen; zy kunnen haare Driften van Wellust, Hoogmoed, Wraak en Nyd voldoen, als zy slegts effen kleederen draagen, dikwils zugten en teemend praaten. Onvergelykelyke voordeelen, inderdaad, M.T.! en die, egter, op verre na nog het geheele nut niet uitmaaken, 't welk de Fynheid haare Betragters aanbrengt.
Het geringste verstand wordt wysheid, zo dra het door dit soort van vroomheid veradeld is. Laat een Fynman nog zo veele dwaasheeden voor den dag brengen; laat hy stellingen uitstooten, die malkanderen wederleggen; laat hy het gezond verstand in 't aanzigt vliegen; zyn Genootschap, egter, juicht die heilige wartaal eenpaarig toe, en een Wereldling, die de duidelykste sluitredenen tegen zyne redelooze harsenschimmen inbrengt, werkt hier niet anders mede uit, dan dat hy zig, met alle zyne studie en schranderheid, voor een Wereldling doet kennen, en verdagt maakt, van de Philosophie dezer eeuwe aan te kleeven, en zig misschien in gevaarlyke ketteryën te verloopen. Ja, hoe menigmaalen zyn niet de trouwste Burgers van den Staat, de tederhartigste Egtgenooten, de beste Vaders, de meêwaarigste Vrinden, de voortreffelykste Mannen, in één woord, als Godverzaakers ten toon gesteld, en als Veragters van den Godsdienst gebrandmerkt, enkel om dat zy een Hoofd der fyne Secte tegenspreeken, of zig van hunne vonnissen op die der gezonde Reden en Schriftuur beroepen dorsten! Zie daar eene zwaarigheid, daar zy zelven nooit gevaar van loopen, naardien zy het gezond verstand wyslyk veragten, en de Schriftuur naar hunne oogmerken verdraaijen. - Dus ziet gy dan, M.T., dat men, zonder vernust of geleerdheid, wys,
| |
| |
zonder oordeel of kennis, schrander, zonder uitwendige Deugd of beteugeling onzer driften, heilig, en, zonder God in geest en waarheid aan te bidden, Godvrugtig zyn kan; zo groot is de kragt der Fynigheid. Ik zal thans nog verder gaan, en beweeren,
Dat de bevordering der Deugd, en het uitroeijen der Ondeugd door geen middel spoediger en veiliger kan worden uitgewerkt; dan door dezelfde lighaamelyke Godzaligheid. Het gewoon gebrek, M.T. 't welk men op den weg des Levens algemeen aantreft, is, dat men dien weg te smal, dat pad te steil maakt, en ons aan eene meenigte pligten verbindt, die de Fynheid wysselyk afsnydt, of daar zy rustig over heenen stapt; ‘'T is niet zo gemaklyk, zegt men, zyn hart te zuiveren, en zyne handen in onschuld te wasschen; 'T is niet zo gemaklyk een geschikt voorwerp voor de Goddelyke gunst te worden, en de eeuwige zaligheid, met een redelyk en gegrond vertrouwen, te kunnen verwagten: Hier toe moet men zyne ongeregelde begeerlykheeden verbeteren, zyne woeste Driften temmen, zyn Hart veranderen; men moet de verhoolendste schuilhoeken van zyn bedriegelyken boezem doorzoeken, en een onpartydig vonnis over zyne verkeerdheeden vellen; Ja men moet zyne troetellusten voor den throon der Rede dagvaarden, veroordeelen, bestryden, verwinnen, en uitroeijen; men moet steeds ter eere van zynen Schepper, en ten nutte zyner medemenschen leeven, en eene edelmoedige bevordering van het algemeen belang en welvaart moet het eigenaartig kenmerk onzer verheve Godsvrugt wezen.’ Welk een moeijelyke, welk een akelige weg? geen wonder, dat zo weinigen denzelven begeeren te bewandelen, en zo veelen daarentegen een gemaklyk en aangenaam bypad inslaan, langs het welk zy even veilig, en met onvergelyklyk meerder spoed hunne oogmerken bereiken kunnen. Men bedriege zig zelven in de eerste plaats! men onderzoeke nooit de verborge plooijen van zyn arglistig hart, men beschouwe zyne goede hoedanigheeden met een oog van verwondering, en men zie zyne gebreken niet dan door het verleidend gaas eener
| |
| |
begoogelde eigeliefde: Men leert God tevens en zyne verkeerde Driften dienen; men maake zig een Systhema van heiligheid, daar de zedekunde geen deel in heeft; men verheffe zig boven de werkheiligen door eene verhitte verbeelding, en men vergoede, door een gewaand geloof en blinden yver, het geen aan onze Deugd ontbreekt; met één woord, men legge het op eenige gemaklyke byzonderheeden, en voornaamelyk op uitwendige vertooningen, aan, die, terwyl zy den aandagt van anderen opwekken en te onswaards lokken, onzen eigen geest bedwelmen, en dronken maaken van eigeliefde en zelfs bedrog! ziet daar een weg met roozen bestrooid, ziet daar eene Wedergeboorte en Deugd, die ons het dagelyksch vermaak van zedigheid en gemak, van Collegies en gezelschap, van agting en een goede tafel, een Deugd, derhalven, die ons eene aangenaame wereld, en tevens, zonder dat wy eenigen onzer lusten behoeven in te toomen, den Hemel daar na bezorgt. En wil men dit laatste voordeel buiten alle gevaar en vreeze stellen, wel aan! men geeve zig straffeloos in alle ongeregeldheeden toe, men diene den Mammon zyn geheele leven lang, men blyve gierig, trots, nydig, wellustig, men zuige zelfs Weduwen en Wezen uit, en bespreeke slegts een goed gedeelte zyner onregtvaardig verkreege bezittingen aan Gasthuizen, of Kerken, men stigte 'er nieuwe schoolen van, of vermaake het tot eenige andere pias causas, en de Hemel kan ons onmogelyk ontstaan. - Wat dunkt u M. T? is 't nog beraad en twyffel waardig, of men de Fynheid en uiterlyke Godsdienstigheid boven eene langwylige, lastige, inwendige zedelyke Deugd verkiezen moet, die voor onze oogmerken, op verre na, zo wel niet dient; die inzonderheid niet half zo geschikt is, om onze tydelyke belangens te bevorderen.
Dit is de laatste byzonderheid, die ik in aanmerking neemen en u lieden voordraagen wilde. Eene uiterlyke vertooning van Heiligheid en Godsvrugt is juist het middel om eer en aanzien te verwerven, terwyl wy, buiten dit, met de grootste verdiensten gevaarloopen, van nimmer ons fortuin te maaken. Gy allen kent den braaven Eusebius; Gy weet, dat hy niet slegts een
| |
| |
ongeveinsden eerbied voor het Opperwezen in zyne Godvrugtige ziele koestert, niet slegts maatig en ingetoogen leeft, maar ook van eene waare menscheliefde is vervult, en alle pligten der gezelligheid op het nauwkeurigst waarneemt; agtenswaardige Eusebius, wat is het jammer, dat gy u der uitwendige vertooning uwer Deugd minder bekreunt, naar maate uw zuiver geweeten u meer verzekert, dat dezelve het binnenst uwer ziele volkomener vervuld: Wat is het jammer, dat gy nooit meer dan eenmaal daags, en dat nog by de verdagtste Leeraars, ter Kerke gaat! wat is het jammer, dat gy geene zwaarigheid maakt, om, in gevallen van noodzaakelykheid, u des Zondags met uwe tydelyke zaaken op te houden! wat is het jammer inzonderheid, dat uwe oprechtheid u niet toelaat uw Hof by eenige fyne Leeraars te maaken, die gy geene agting toedraagt, en welke egter, het oor van verscheide aanzienlyke Dames hebbende, u reeds lang het Ampt bezorgd zouden hebben, dat men inderdaad aan uwe verdiensten schuldig was, en dat u door die zelfde Fynen wordt onthouden, die het aan een onwaardigen knaap uit hun genootschap, welke in uitwendige heiligheid uitmunt, in de hand zullen werken. Spiegelt u aan dit voorbeeld M.T., bemoeit u met geene dorre Zedeleer, houdt u met geene Werkheiligen op; zet een ronden hoed op 't hoofd, laat de kleermaaker ylings de plooijen uit uwe rokken neemen, fronselt uwe voorhoofden, kromt uwe hoofden als een bies, houdt de taale Canäans geduurig in den mond, praat altoos van de bedorve wereld, en zondige wereldlingen, zugt onophoudelyk, en maakt u de gewoone konst-termen eigen; ik blyf uw borg, dat gy brood, dat gy eer, dat gy gunst zult hebben, dat gy zult voortgeholpen worden, dat gy ampten zult bekoomen. Verkeerde onderrigting M.T. is de gewoone oorzaak van onzen rampspoed in de wereld, ten minsten van 't weinig fortuin, dat we in dezelve maaken; onze Ouders, onze Leermeesters houden ons, in onze vroege jeugd, onbedagt voor, dat wy onzen Geest met nutte kundigheeden vercieren, dat wy bekwaamheid moeten tragten te bekomen, om met fat- | |
| |
zoen door de wereld te koomen; enkele Beuzelingen! Hoe ongelukkig zouden zo veele duizenden zyn, die, geen geest, geene bekwaamheeden of verdiensten hebbende, (gelyk men dit alles inderdaad zelden onder Fynen aantreft) door de vroome Cabale egter, daar zy zig wysselyk ouder begeven hebben, gedraagen, en altoos voortgeholpen worden. Nog eens, gelooft my M.T. een aas Fynheid is beter dan een pond verdiensten. Het gemeen kan niet oordeelen over verstand, bekwaamheeden, Deugd, en verre het grootste gedeelte zelfs der aanzienlyke wereld is Gemeen; Niets is derhalven natuurlyker, dan dat men zig aan uitwendigheeden vergaapt; niets natuurlyker dan dat men van iemand, die ons zelve met Woorden, Gebaarden, Toon en Kleeding zegt, Ik ben een Wedergeboorne, Ik ben een Gunsteling des Hemels, betere gedagten heeft, dan van een ander, die ons de moeite wil afvergen, om dit te onderzoeken en langwylig te beoordeelen.
Ziet daar dan M. veelgeëerde T. de voordeelen der Fynheid in een helder dagligt, zo ik meen, aan u vertoond - zy wederhoudt ons van ergere bedryven, - zy verschaft ons eene aangenaame beezigheid of tydkorting; - zy maakt het domste slegthoofd tot een wys man; - zy is de kortste weg om Deugdzaam te worden - en inzonderheid om zyne belangens in de wereld te bevorderen; dit heb ik u afzonderlyk getoond, en ik meen derhalven de waarheid van myn stuk volkoomen beweezen te hebben, ‘Dat geene Deugd, geene loffelyke gesteldheid der ziele meer voordeel aanbrengt, dan de uiterlyke Fynheid en gemaakte Godsvrugt.’
|
|