| |
| |
| |
De Denker.
No. 76.
Den 11. Juny 1764.
[Brief van T.V. aan den Denker, over zekere soort van Voorzigtigheid; die by de lydende Voorzigtigheid noemt. Hy schetst dezelve af in het Karakter van zyn Vriend Letwel.]
Myn Heer DENKER!
GY bemoeit u gestadig, om ons allerleie deugden en goede hoedanigheeden aan te pryzen, en, door eene onbegrypelyke agteloosheid, verwaarloost gy, met alle uwe Voorgangers, de voornaamste van allen, te weeten da Voorzigtigheid.
Ik spreek hier niet, myn Heer, van die beredeneerde schroom, van dat wys beraad en verstandig overleg, dat in alle gewigtige onderneemingen dient vooraf te gaan, en 't welk wy, zelfs in de gewoone bedryven des levens, behooren te gebruiken. Niets is billyker, dan dat een verstandig mensch verstandig handele; maar verstandig handelen onderstelt oordeel en overleg. Dit komt in meest alle bedryven van eenig belang te pas; dit is het kenmerk van een vernuftig schepzel, en 't is hierom, dat de Voorzigtigheid door alle goede Zedeschryvers zo hoog wordt aangepreezen. Maar daar is eene andere soort van Voorzigtigheid, welke gylieden onopgemerkt voorbygaat, en welke egter van zo veel meer belang is, als zy een onmiddelyker invloed heeft op onze veiligheid, en zo veel minder verwaarloost behoorde te worden, als zy van alle menschen, van de be- | |
| |
krompenste geesten zelfs, gemakkelyker betragt kan worden.
De waare, de Redelyke Voorzigtigheid, als ik ze zo noemen mag, leert ons alle omstandigheeden wyslyk in aanmerking te neemen, en de beste middelen te bezigen, om de nuttigste eindens te bereiken. Eene onmogelyke zaak voor verre 't grootste deel van 't Menschdom! 't welk nooit geleerd heeft over de dingen te redeneeren, en niet in staat is, om zo veele onderscheidingen van best of slegt, nuttig of schadelyk in aanmerking te neemen. De waare Voorzigtigheid belast ons om, in alle onze onderneemingen, de betrekkingen, waar in wy tot God en onze medemenschen staan, in 't oog te houden, en alle onze pligten te betragten: nog lastiger bedryf dan 't voorgaande, en daar de meeste menschen nog minder zin in hebben! Altoos voorzigtig te handelen! altoos om zyn pligt te denken! Wie kan dit doen? en wat vermaak zou'er dus in de waereld te haalen, wat vorderingen te maaken zyn?
Een van tweën moed, derhalven, het onvermydelyk gevolg van deze strenge Zedekunde wezen. Men moest of alle Voorzigtigheid en beraad laaten vaaren, en blindelings den gewoonen slender volgen, of men moest eene andere soort van Voorzigtigheid uitvinden, welke gemakkelyker te volgen, en voordeeliger, ten minsten veiliger in haare uitwerkzelen was. De eerste party hebben de meesten, de laatste de schrandersten verkoozen.
De schrandersten verkoozen, zeg ik. De groote gerustheid en veiligheid, die men 'er door bekoomt, geeft my regt om dit te zeggen; en dit strydt niet met het geen ik straks verzekerde, dat deze nuttige deugd zelfs door de bekrompenste zielen betragt kan worden. Niets is, inderdaad, gemakkelyker, dan zig deze lydende Voorzigtigheid, (want dus meen
| |
| |
ik, dat zy genaamd moet worden) eigen te maaken. Daar wordt noch verstand, noch vooruitzigt toe vereischt; veel Phlegma, grove zenuwen, een vadzige aart, en een goede dosis eigenliefde is alles, wat men noodig heeft, om in een lydenden zin een zeer voorzigtig man te zyn.
Ik weet dit niet beter op te helderen, noch de voordeelen der lydende Voorzigtigheid duidelyker aan te toonen, dan met het Karakter van myn Vriend Letwel kortelyk te schetsen.
Hy is een man, wien de Natuur schynt geschikt te hebben voor deeze soort van Voorzigtigheid, en die deze natuurlyke geaardheid, door eene gelukkige opvoeding en veeljaarige oeffening, ten uitersten volmaakt heeft. Hy bezit weinig verstands, maar heeft zig al vroeg gewend, om alle zyne vermogens ter bevordering van zyne eigen belangens eeniglyk aan te wenden; hy heeft byna geene aandoeningen, maar zyne zugt tot gemak en rust is zo veel sterker; hy bezit weinig menschenliefde, maar bemint zig zelven met des te hartelyker genegenheid; met één woord, hy heeft eene loffelyke geaardheid, om, wat hy doet of laat, zyn eigen genoegen altoos in het oog te houden. Wordt hem van iemand zyner vrienden eenige hulp verzogt, hy wyst hem naar een ander, houdende voor een vasten regel, dat wy veilig kunnen laaten, het geen een ander, misschien met vermaak, voor ons zal doen. Zyn geld te waagen is iets, daar hy een vreesselyken afkeer van heeft, en hy geeft dus nimmer aalmoessen, uit vrees dat ze kwalyk besteed worden mogten. Schoon hy met het uiterste vermaak zyne bezittingen ziet vermeerderen, en inderdaad het geld bemint, is hy egter te voorzigtig, om, ter verkryging van meerder voordeelen, grooter gevaaren te loopen. Die langzaam gaat,
| |
| |
gaat zeker; en spaarzaamheid is, zo niet spoediger, ten minsten veiliger middel om ryk te worden, dan een wisselvallige handel! Die schroomagtige stelregels beletten hem dikwils eene onderneeming, welke, hoe waarschynlyk ook, egter geene genoegzaame wiskonstige zekerheid heeft, om het tegenwoordige aan het gevaar van toekomende uitkomsten te waagen. Hy zet zyn geld dan tot laage interessen uit, om liever wat, dan niets te hebben, of laat het dikwils leedig leggen, om 't hoofdkapitaal niet te verliezen. Geen Debiteur of Landhuurder moet één dag uitstel van hem verwagten. Die niet in staat is, om 't half jaar renten te betaalen, zal 't nog minder zyn, als 't heele verstreeken is. Geld is de boodschap, en van zyne interessen moet hy leeven.
Een voornaame grondregel van zyn gedrag, is, zig nimmer met eens anders zaaken te bemoeijen. Als 'er eenige geschillen in de familiën zyner Vrienden of Nabestaanden voorvallen, zo is eene koele onzydigheid en voorzigtig stilzwygen alles, dat men van hem begeeren of verwagten moet. Hy zou, 't is waar, door zyne bedaardheid en de gunstige vooroordeelen, welke hy zig hier door wegens zyn verstand verkreegen heeft, meenigwerven eene vyandschap hebben kunnen weeren, of een Proces voorkomen, zo hy onbewimpeld zyne gedagten hadt willen zeggen, en de moeite neemen, om Partyen te bevredigen; maar wat heeft hy met eens anders twisten te doen? zyne eigen zaaken geeven hem werks genoeg, en veiligstis het, zig buiten alle moeijelykheeden te houden.
Met de zelfde onverschilligheid beschouwt hy alle andere ongelukken, welke zyne Bekenden overkomen. Ziet hy een voornaam Huisgezin te gronde gaan, een verdubbelde oplettenheid om een dergelyk noodlot voor te komen, is al de aan- | |
| |
doening, welke dit in hem te weege brengt; en konde hy dien ramp met eene borgtogt, of eenige penningen op te schieten, weeren, het ongeluk zelve, en de vermeerderde schroom, welke 'er een onvermydelyk uitwerkzel van is, zou het myn voorzigtigen Vriend ontraaden. Daar zyn zo veelen door Borgtogten bedorven, en geld, dat eens verlooren is, is zo gemakkelyk niet weêr te krygen. In 't kort, ‘beklaag de nooden uwer medemenschen, zo veel gy wilt; wensch hen 't beste, bid zelfs voor hun behoud, maar waag u zelven nimmer op de kant van een graft, om 'er een ander uit te helpen; sluit uw deur, als gy op straat om hulp hoort roepen, en laat het medelyden u nooit vervoeren, om u voor een weêrloozen in gevaar te stellen’. Dit zyn de voorzigtige grondregels, die ik hem zynen kinderen meermaal heb hooren inprenten.
Wordt zyn advys in eenige zaak gevraagd, hy uit zyn gevoelen nimmer regtstreeks, omdat de uitkomsten twyffelagtig zyn, en hy zig door een raad, die kwalyk uitviel, op 't allerminst veragting op den hals zou haalen. Hy neemt zyn vriend, die hem om raad verzoekt, tederlyk hy de hand, en vermaant hem onder de dierste betuiging, dat hy deszelfs belangens als zyne eigen beschouwt, ‘van tog niet te schielyk te zyn, maar alles aan beide kanten wel te wikken; dat men zo wel te veel als te weinig kan doen; dat een wys man twee ooren en ééne tong heeft; dat hy die minst zegt, minst te verantwoorden heeft, en elk de kundigste regter is in zyne eige zaaken.’ Dit gedrag, Heer Denker! moet ik in 't voorbygaan aanmerken, dat de meesten een gunstig denkbeeld geeft wegens de schranderheid van myn vrind, omdat het niemand beledigt, en elk naar huis gaat in het vol bezit van zyn eige gevoelen. Hoe zeer wy goeden raad van
| |
| |
nooden hebben, het is egter eene ysselyke neep voor onze verwaandheid en eigeliefde dat men ons denzelven onbewimpeld geeft.
Geene min gunstige uitwerking heeft zyne gewoone manier van praaten; nooit veroordeelt hy eens anders gedrag; nooit toont hy zig over eenig karakter gebelgd; kwaadspreeken is gevaarlyk, en niemand heeft zin aan den lof van een ander. Alle menschen zyn eerlyk, hy heeft 'er niets mede te doen; alle Comptoiren zyn goed, hy behoeft 'er geen geld onder te waagen. Zo denkt hy over Deugd en Ondeugd, zo denkt hy insgelyks over het beschouwende deel van den Godsdienst, over Waarheid en Valsheid in het algemeen. 'T is hem onverschillig, welke begrippen de overhand hebben; hy wagt zig alleenlyk voor ketteryën, en nieuwigheeden? Waar toe zullen wy wyzer zyn dan anderen? Men denke wat men wil! Laat de Geestelyken voor de kerk, hy moet voor zyne belangens waaken.
Zie daar, myn Heer, eenige trekken van het karakter myns Vriends, wien ik, zo ik in staat ware van hem beter te treffen, als het model van lydende Voorzigtigheid zou durven voorstellen.
Gy zult hem misschien een laaghartig mensch, eene bekrompen ziel noemen; gy zult zeggen, dat hy op zyn best genoomen onopgemerkt door de waereld kruipt zonder dat iemand hem kan agten of veragten, beminnen of haaten; gy zult verder gaan, en my tegenwerpen, dat 'er geen Deugd kan zyn, of zy moet het algemeene welzyn bevorderen; daar deze handelwyze integendeel juist geschikt is om alle banden van gezelligheid te breeken, om de Menschen als Dieren in het woud te plaatsen, opdat zy elk afzonderlyk hun aas gaan zoeken, ja om alle deugd, vrindschap, mêewaarigheid en wat verder van dien beminlyken aart is uit
| |
| |
de waereld te verbannen; Gy zult zelfs aandringen, dat zulk eene soort van haetelyke Voorzigtigheid den Mensch verlaagt, den Geest uitblust, en die groetmoedige drift, die edele hitte verdooft, welke zo noodig is tot alle loffelyke onderneemingen, en ter bevordering van het algemeen belang der Maatschappy; ‘Een mensch, dunkt my, hoor ik u zeggen, welke zyn eige nut alleen bedoelt, verdient, hoe bedagtzaam hy zyne zaaken schynt te overleggen, niemands agting of genegenheid; hy houdt zelfs op een mensch te zyn, zodra hy 't Menschdom uit het oog verliest; terwyl hy, met zyne bekrompen Zielsgesteldheid, zig zelven moogelyk allereerst en meest benadeelt, en zyne eige voordeelen kragtigst dwarsboomt, wanneer hy die alleen schynt op het oog te hebben. De vrees voor verlies verhindert hem te winnen, de angst voor armoê belet hem ryk te worden. Om geen ondank te hebben mist hy yders dank, om zig geene vyanden op den hals te haalen, heeft hy geene vrinden, en, om ongelukken te vermyden, leidt hy een benauwd, naar, eenzaam, en kommerlyk leven.’ Dit alles zult gy my moogelyk tegenwerpen, Heer Denker! en ik beken, dat ik wat verlegen ben, om op alle die vitteryen te antwoorden. Dog dit is de zaak niet daar het hier op aankoomt. Ik behoef de meeste menschen myn stuk niet aantepryzen; zy, die zig door schranderheid en een goed overleg in hunne zaaken van onbedagte waaghalzen onderscheiden, toonen doorgaans genoeg, dat zy myne lydende Voorzigtigheid boven de Daadelyke van u en anderen verkiezen, en schoon zy die konst juist niet altoos tot zulk eene volmaaktheid brengen, als myn vriend Letwel, nog hem in zyn geheel karakter juist gelyken, is 't
| |
| |
egter genoeg, uit hun gedrag te zien, dat ik op hunne goedkeuring staat kan maaken, en dat Gy, byaldien gy kunt besluiten, om dit stuk in helderer ligt te plaatsen, en nieuwe rebels voor hunne veiligheid aan de hand te geeven, hunne gunst en dank ontwyfelbaar behaalen zoudt; zo het in een regt voorzigtig Man kon vallen, iemand gunst of agting te bewyzen. In weerwil egter van dit decouragement, behoort gy 't, dunkt my, om uw eige zelfs wil by der hand te vatten, om te leeren, ons geene andere gebreken onder 't oog te brengen, dan daar wy gaarne over hooren praaten, nog dezelve op eene andere wyze te bestraffen, dan die met onze driften strookt. Ik ben.
Uwe voorzigtige Leezer,
T.V.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Boekverkoopers K. van Tongerlo en F. Houttuyn; en zullen, ieder Maandag, by dezelven te bekomen zyn, en, wyders, te Dordrecht by A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage E. Boucquet en Comp., Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats en Groningen J. Crebas.
|
|