| |
| |
| |
De Denker.
No. 74.
Den 28. May 1764.
[Over het Groeten. Verschillende soorten van Groeten, en derzelver eigenschappen.]
ONder de dingen, die in zich zelven niets beduiden, doch aan welken eene onderlinge overeenkomst tusschen de menschen eene betekenis gehegt heeft, is geen van de minsten Het Groeten. Het afneemen van den hoed voor een' Voorbyganger heeft zekerlyk in zich zelven geene betekenis, even weinig als het aanraaken van den tulband, 't welk een Mahometaan als eene pligtpleeging in diergelyk eene omstandigheid doet. Ondertusschen heeft het gebruik gewild, dat het afneemen van den hoed als een zaak van het uiterste gewigt zou worden aangemerkt. Hoe meenig mensch
| |
| |
heeft niet de ongenade van eenen anderen op den hals gehaald, door hem of in 't geheel niet, of niet op eene behoorlyke wyze te groeten. - Hoe dikwyls is het in die uitgeleezene Gezelschappen, die men hier te Amsterdam Collegiën noemt, niet gebeurd, dat iemand, die anderzins alle gezellige hoedaanigheeden bezat, 'er alleen uit geweerd is, om dat hy voor één der leeden, by toeval, zynen hoed niet hadt geligt. Wat my aangaat, ik ben van het gewigt, dat 'er in het groeten gelegen is, zo overtuigd, dat ik, dewyl ik vry wat stikziende ben, my aangewend heb, om byna voor een yder, die my ontmoet, den hoed af te neemen; zo dat ik ten minsten twee hoeden in 't jaar meer noodig heb, dan een ander, wiens oogen wel gevormd zyn. Ondertusschen gebeurt het my noch dikwyls, dat ik uit het gelaat van zulke luiden, die meenen dat ik hun eerbied verschuldigd ben, kan bespeuren, dat zy my kwalyk neemen, dat ik hen met geene genoegzaame distinctie groete.
In onze jeugd leeren wy in de Fransche Schoolen groeten. Doch dat onderwys is meestentyds zeer onvolmaakt. Het voornaamst, dat men ons daar leert, is eenen beleefden dienaar te maaken. Doch daar is vry wat meer in agt te neemen, om de kunst van groeten te verstaan.
Ik heb in een der Couranten uit de aankondiging van de uitgave des tweeden Deels van het Magazyn der jonge Heeren gezien, dat men
| |
| |
uit dat werkje ook de nieuwste soort van complimenten kan leeren. Doch ik twyffel zeer, of een Germaansch Geleerde de regte Onderwyzer in deeze kunst is. En ik denk zelfs, dat men met meer nut een Art de Saluer van Monsieur Marcel, of eenigen anderen Franschen Dansmeester van den eersten rang, zou kunnen verwagten. Doch, terwyl 'er zodaanig eene Verhandeling, myns weetens, noch niet is; zo zal men my, denk ik, niet kwalyk neemen, dat ik mynen Leezeren eenige algemeene Aanmerkingen over het Groeten mededeele. In den eersten opslag zal men dit misschien als een onnuttig werk beschouwen; maar by eene nadere overweeging vleije ik my, dat men ras van het tegendeel overtuigd zal zyn. Men kan door het afneemen van den hoed alle de aandoeningen der ziel niet minder duidelyk, dan met woorden, uitdrukken; en het is, daarom, niet alleen nuttig, dat men weete, hoe men iemand, naar maate men jegens hem gezind is, moet groeten; maar 't is inzonderheid ook dienstig, dat men in de verschillende wyzen van groeten eenigzins kundig zy; dewyl men daar uit de verschillende geneigdheid van den Groeter t'onswaards ruim zo zeker kan opmaaken, als de onderscheiden graaden van hitte of koude uit het ryzen of daalen van het vogt in den Thermometer gezien kunnen worden.
De Onverschillige Groet, waar mede men elkanderen bejegent, wanneer de een den ander niet gemeenzaam kent, en geen eerbewyzing aan hem
| |
| |
schuldig denkt te zyn, is verre de gemeenste. Men weet, dat zy geschiedt met de hoed iets lager, dan de schouder, te brengen en somtyds eene kleine buiging van het hoofd 'er by te voegen. Goede vrienden, elkanderen ontmoetende, zyn gewoon, omtrent dezelfde beweeging te maaken; en de Vriendelyke Groet is van de Onverschillige daar in alleen onderscheiden, dat de eerste meest met een klein lachje vergezeld gaat; of ten minsten met zodanig een weezenstrek, die aanduidt, dat men malkanderen herkent. Doch yder een weet genoegzaam, hoe hy zyne goede bekenden, en luiden, met welken hy geen gemeenzaamen omgang heeft, moet groeten; zo dat ik my hier mede niet langer behoeve op te houden. De Beleefde Groet is van meer belang. Het voornaame vereischte van dezelve is, dat hy, die eenen anderen beleefdelyk wil groeten, den hoed zo laag brengt, als zyn arm reiken kan; gemeenlyk laat men dien slegts los benedenwaards vallen; maar een Petit-maitre, die d'unair dégagé wil groeten, beschryft met zynen styf uitgestrekten arm omtrent eenen halven Cirkel; die op zyn knie, of even ter zyde van dezelve eindigt. Voorts moet deeze behandeling van den hoed met eene buiging van het lighaam vergezeld gaan; zo dat het bovenste gedeelte van het zelve met het onderste eenen stompen hoek uitmaakt; en deeze moet nader aan den regten koomen, naar maate men meer eerbied en agting aan den geenen, wien men groet, wil bewyzen. Ondertusschen moet
| |
| |
men, zo men voor opregt wil doorgaan, zich ook wagten om deeze buiging al te laag te maaken. Ten minsten ik heb in het algemeen opgemerkt, wanneer de hoek, die het bovenste gedeelte van des Groeters lyf met het onderste gedeelte maakt, kleiner dan van 130. graden is, dat 'er zelden, op die betooning van beleefdheid eenige staat is te maaken; en ik heb voor eenen vasten zetregel aangenomen, zulke groeters altoos te mistrouwen, inzonderheid, wanneer hunne buiging van de woorden, Myn Heer, uw onderdaanige dienaar, gevolgd wordt.
De Groet van Kleinagting en de Verstoorde Groet hebben veel overeenkomst met elkanderen. Beiden geschieden ze met even den hoed van het hoofd te ligten; en van beiden maakt men genoegzaam geen ander gebruik, dan om iemand, die ons eerst gegroet heeft, te beantwoorden. Van de eerste bedienen wy ons tegen bedelaars, en alle anderen onder onze medemenschen, die men gewoon is voor Canaille te houden. Maar de Verstoorde Groet komt dan te pas, wanneer men genoodzaakt is den hoed voor iemand afteneemen, tegen wien men een' grooten haat heeft opgevat; en deeze is, inzonderheid, van veel gebruik in het dagelyksch leeven. Iemand niet te groeten, is gemeenlyk de grootste blyk van ongenoegen en gramschap, die men hem weet te geeven; en men komt hier te ligter toe, om dat 'er uit het nalaaten van een groet meestentyds minder kwaade gevolgen te wagten zyn, dan
| |
| |
wanneer men zyne boosheid met woorden te kennen geeft. Ondertusschen gebeurt het wel eens, dat de een of ander Lompert zulk eenen, die hem weigert te groeten, door een oorvyg een lesje van beleefdheid geeft; inzonderheid wanneer hy in gebreke blyft een gegeeven groet te beantwoorden. En het is daarom voorzichtigst, al is men nog zo boos, dat men zich te vreede houde den geenen, op wien men vergramd is, met de Verstoorde Groet te bejegenen; dat is den hoed slegts effen voor hem afteneemen, terwyl men het aangezigt van hem afwendt.
Ik zou noch van veele andere soorten van Groeten kunnen spreeken; doch dan zou dit Vertoog te verre uitloopen, en ik zal my daarom vergenoegen, noch maar een woord te zeggen van de Trotsche Groet en de Groet van Gunst, of van Protectie, die beiden uit het zelfde grondbeginzel voortkomen, schoon de uitwerkingen grootelyks verschillende zyn. In de Groet van Protectie gaat het afneemen van den hoed, en de kleine buiging van het lighaam, met eene agteloosheid gepaard, die duidelyk aanwyst, dat de Groeter by zich zelven overtuigd is, dat hy aan den geenen, welken hy groet, geene beleefdheid verschuldigt is. Doch het geene deeze Groet karakterizeert, is een zekere vriendelyke trek in het weezen van den Groeter, die niet anders dan met de tekenpen van Hogarth is aftemaalen; doch waaruit een yder duidelyk leezen kan, dat de Groeter wil zeg- | |
| |
gen: Gy zyt myn Vriend; ik erken u daar voor. Ik zal, by gelegenheid, om u denken. Wees gerust; gy kunt op myn gunst staat maaken. Aan de Hoven komt deeze wyze van Groeten veel te pas. Ook kan men 'er by ons gevoeglyk gebruik van maaken, tegens zynen Glaazenmaaker, zynen Schilder, zynen Lootgieter, en diergelyke menschen, die van onze gunst moeten leeven, en van ons afhangen; doch men bedriegt zich, wanneer men meent zich van deeze Groet te moogen bedienen tegen luiden die slegts wat minder van aanzien, of wat minder gegoed zyn, dan wy.
Ondertusschen is de Trotsche Groet noch veel onverdraaglyker, dan deeze Groet van Gunst; schoon zy beiden uit verwaandheid spruiten. Een Trotsch Groeter ligt nauwelyks den hoed voor iemand, die zich beleefdelyk voor hem buigt; en vergenoegt zich zelven somtyds met slegts eene kleine knik met het hoofd te geeven, zonder aan den hoed te raaken. Wanneer ik diergelyk Trotsche Groeters heb aangetroffen; heb ik wel eens by my zelven gezegd. ‘Die man beantwoordt myne beleefdheid niet. Hy doet wel; want hy is by zich zelven overtuigd, dat myn neederige pligtpleeging niet aan zyn persoon; maar alleen aan zyn ampt of gewaad geadresseerd is; en dat hy dus niet gehouden is, dezelve te vergelden’. En deeze redenkaveling deedt welhaast de geemlykheid verdwynen, die de Onbeleefdheid in my veroorzaakt hadt. Doch yder een denkt
| |
| |
niet op dezelfde wyze: en men doet daarom best, zich van deeze laatste soort van Groeten ten eenemaale te onthouden. Ik heb luiden gevonden die oordeelden, dat de deftigheid, die men in sommige staaten van het leeven in agt moet neemen, niet toelaat, dat men zich zo verre vernedere, om eenen beleefden Groet beleefdelyk te beantwoorden. Ik ben niet deftig genoeg om te kunnen bepaalen, of deftigheid met minzaamheid onbestaanbaar is. Doch ik meen, met zeer veel grond, te moogen zeggen, dat een man van staat, zyn eigen belang zeer verkeerden lyk begrypt, die het zich jaarlyksch niet een nieuwen hoed wil laaten kosten, om de genegenheid der Gemeente te winnen; welke dikwyls van te meer nut kan weezen, om dat de geenen, welken naar nieuwigheeden staan meest altoos de gemoederen der burgery door minzaamheid en eene uiterlyke vertooning van vriendelykheid en beleefdheid zoeken in te neemen.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Boekverkoopers K. van Tongerlo en F. Houttuyn; en zullen, ieder Maandag, by dezelven te bekomen zyn, en, wyders, te Dordrecht by A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage E. Boucquet en Comp., Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats en Groningen J. Crebas.
|
|