| |
| |
| |
De Denker.
No. 72.
Den 14. May 1764.
[Brief van F.A. aan den Denker over de verkeerde wyze van Studeeren en de gewoone gebreken der Geleerden. De Oorzaaken daar van aangetoond.]
Geleerd en wys schynt één, maar 't kan voor twee verstrekken,
Veel Letterloozen wys, maar meer geleerde Gekken.
MYN HEER!
IK verwondere my, dat gy de verkeerde wyze van studeeren, en de gewoone gebreken onzer Geleerden, nog niet eens in 't byzonder hebt aangetast. Daar is gewisselyk genoegzaame stof voor handen. De Quidditates, de Qualitates Occultae, de Fuga Vacui, en Formae Substantiales zyn, 't is waar, verbannen. De Naturae Plasticae hebben weinig meer te zeggen, en Barbara Celarent worden niet anders genoemd, als om ze te bespotten. Van al dit misselyk goedje zyn wy dan genoegzaam verlost; maar gy weet zo wel, en beter als ik, dat, met het zelve, alle de dwaaze geleerdheid geenzints van de Schoolen, nog alle Pedantery uit de harsenen der Geleerden verbannen zyn.
| |
| |
Dit laatste is een onvermydelyk gevolg van het eerste, en men mag zeggen, dat het volstrekt onmogelyk is, dat de Geleerden ooit verstandige lieden kunnen worden, zo lang zy zig met geene andere onderwerpen bezig houden, dan waar mede veelen hunner, zelfs in onze verligte eeuw, hunne harsenen geduurig krenken.
Hoe veel nut zouden de Weetenschappen niet aan de menschelyke saamenleeving toebrengen, indien dezelven, naar behooren, behandeld wierden; en de geenen, die ze oeffenden, zich toeleiden, om 'er het waare nut uit te trekken, dat 'er uit te haalen is. Een Literator zou dan begrypen, dan het eene geringe verdienste is alle de uitgaaven van eenen ouden Schryver te kunnen optellen, of alle de fouten, die een douzyn lompe Uitschryvers van eene Redenvoering van Cicero of Demosthenes begaan hebben, naarstig byeen te hebben verzameld. Een Godgeleerden zou zien, dat het uitmuntende van zyn beroep bestaat in de Godheid aan de menschen tot bevordering van hun heil te leeren kennen; en dat hy zich daarom meer behoort toe te leggen op het naarspooren en onderwyzen der pligten, die men te betragten heeft, om Gode aangenaam te leeven; dan om onbegrypelyke verborgendheeden, uit welker kennis weinig nut te trekken is, te willen doorgronden. Een Wysgeer zou 'er liever zyn werk van maaken, om naar te gaan, hoe verre de paalen van het menschelyk vernuft zich uitstrekken; en wat hy begrypen kan en wat zyn begrip te boven gaat; dan bepaalingen te geeven van zaaken, welker eigenschappen hy nauwlyks ten halve kent; en te redenkavelen over de oorzaaken der dingen, daar hy slegts eenige weinige uitwerkzelen gezien heeft.
Doch ik laat deeze taak voor u over, Heer Denker, om, zo 't mogelyk is, de Literatares beschaafd, de Theologanten redelyk, de Philosophen verstandig; in één woord, alle de geleerde luiden wys te maaken. Het lust my alleenlyk eens ten dienste uwer Leezeren, zo gy deezen Brief aan hen wilt mededeelen, de redenen naar te spooren, welke natuurlyker wyze te
| |
| |
wege moeten brengen, dat een Geleerde, die niet vooraf een goeden grondslag eener beredeneerde zedelyke wysgeerte gelegd heeft, en daar op bouwt, dwaazer moet zyn en handelen, dan menschen, welke, zonder geleerdheid, alleen gebruik maaken van hun gezond verstand. - Twee dier redenen, die tevens de voornaamsten zyn, vertoonen zig aanstonds van zelve.
I. Terwyl de Geleerden hun verstand eeniglyk beezig houden met onderwerpen, daar geen sterveling iets van weet of kan begrypen; met onderwerpen, welke geen hen minste verband met de gewoone bedryven des levens hebben; met onderwerpen, waar in men het gebrek van Rede met blinden yver, vooroordeelen, of regtzinnigheid vervult, en alle verschillenden, naar maate men ze minder wederleggen of overtuigen kan, geweldiger haat; terwyl zy, zeg ik, zig geduurig met zulke onderwerpen beezig houden, zo komt het my zeer natuurlyk voor, dat zodanige Geleerden, op zyn best, halve kwasten, althans nuttelooze Burgers zyn. Maar dit vreeze ik, dat voor als nog de toestand is van een groot gedeelte der weetenschappen. Wy kunnen geen denkbeeld van zuivere Geesten maaken, en de Goddelyke Openbaaring heeft niet goedgevonden ons eenig berigt wegens de Natuur der Engelen te geeven, gelyk wy hier inderdaad ook niets mede te maaken hadden. Maar hoe wonderlyk moet dan een geleerd Wysgeer van onze eeuw gedagt hebben, toen hy in 't hoofd kreeg, om een dik boek, in quarto, over zo duister en nutteloos een onderwerp te schryven! Hoe moeten inzonderheid de harsenen gestaan hebben in het hoofd van eenen pas overleedenen Godgeleerden, welke de verborgen heeden van den Christelyken Godsdienst, de Drieëenheid, de Menschwording des Heilands, de Opstanding des Vleesches Methodo Scientifica poogde te bewyzen, en eenige goede quartynen aan zyne Wiskundige Godgeleerdheid besteedde. Menschen, die zo denken en studeeren; menschen, die zig met alle dergelyke onderwerpen beezig houden, welke even onzeker als van weinig belang zyn, om de eindens on- | |
| |
zer Schepping te bereiken, moeten gewisselyk hunne harsenen krenken en gek zyn, of worden. Onder de Literatores vindt men 'er, welker wyze van studeeren noch ruim zo verkeerd is. Het Vaderland van Homerus, de regte Moeder van AEneas, de Vader van Romulus, en, gelyk de Poëet het uitdrukt,
Quot Acestes vixerit annos?
Quot Siculi Phrygibus vini donaverint urnas?
zyn zekerlyk onderwerpen van zo weinig belang, als daar zig een verwarde Philosooph of verdraaide Godgeleerde ooit mede kan beezig houden; maar het zy ondertusschen verre van my, dat ik de eene ten koste der andere voortrekken zoude. Het zyn alle onze medemenschen, en wy moeten ze allen met de zelfde zorgvuldigheid van hunne krankzinnigheid poogen te geneezen. - Wy moeten die zorgvuldigheid nog verder uitstrekken, en ook over de Liefhebbers van Naturalia laaten gaan.
Ik ben verre af van eene oordeelkundige Verzameling van Natuurlyke Zeldzaamheeden, als belagchelyk, te wraaken. Het is zelfs myne heerschende smaak, en myn klein kabinet vervult myn ziel dikwils met verwondering en eerbied voor den Alwyzen Maaker, met de beschouwing van wiens gewrogten ik my verlustige. Dus kan men zedelyke leeringen uit eene Verzameling van Steenen, Schulpen, of Kapellen trekken. Maar laat ons openhartig bekennen, dat dit de gewoone oogmerken dier liefhebbery niet zyn; laat ons erkennen, dat wy, wel verre van beter menschen door 't bezit dier zeldzaamheeden te worden, doorgaans diefagtiger zyn, en elkanderen meer beloeren, naar maate onze zugt voor die fraayheeden sterker is; laat ons erkennen, eindelyk, dat niets gemeener is onder ons, dan een brein met duizend naamen opgepropt, en van wezenlyke denkbeelden ontbloot, althans onbekwaam om een verstandig gebruik van die kundigheeden te maaken.
Dwaaze Geschied en Oudheidkundige! die het beleg van Troje zo yverig bestudeert, dat gy verwaar- | |
| |
loost op te merken, wat 'er in uw huis gebeurt! die naauwkeurig weet, wat gesprekken 'er tusschen Jupiter en Juno zyn voorgevallen, en geen agt slaat op de buitenspoorigheeden eener verkwistende Huisvrouw, die u bederft! die het vaderlyk gezag der Ouden alle oogenblikken pryst, en geen raad weet, om uw' zoon in tugt te houden!
Verkeerde wyze van denken en studeeren, buiten twyffel, welke in de gemelde weetenschappen byzonderlyk is doorgedrongen en stand blyft houden, schoon 'er anderen geenzints geheellyk van bevryd zyn! Daar zou, by voorbeeld, op de Medici en Regtsgeleerden ook wel wat te zeggen vallen. De eersten hebben zig voormaals jaaren lang onderling verdeeld, en getwist, of ons lighaam, waar van zy dagelyks de verslapte veêren, of ontstelde raderen in order poogden te brengen, eene Machine ware; en schryven thans geheele boeken, om zi zelve en anderen te overreeden, dat zy geen ziel hebben; terwyl de anderen zig veelal eeniglyk bevlytigen, om het gezond verstand onder duizend Wetten en Citatien te bedelven, en de Rede door het Corpus Juris te verbannen; doch ik heb my reeds vyanden genoeg op den hals gehaald: gelieft gy 'er by te voegen, Myn Heer, het geen gy noodig oordeelt. Ik heb de Literatores, Theologanten en Philosophen ten mynen laste; de rest laat zig gemakkelyker handelen: althans hebt gy 'er minder van te dugten.
II. Boven die verkeerde en averechtsche wyze van studeeren nu, boven die nuttelooze onderwerpen, daar zig de Geleerden mede bezig houden, is 'er eene andere, niet min kragtige oorzaak, die hen ongezellig, en onbekwaam voor de gemeenste bedryven des levens maakt; hun menigvuldig, hun gestadig studeeren zelve. ‘De studie in het algemeen, het blokken, leezen, schryven, peinzen, is niet de Hoofdzaak, daar wy voor in de waereld zyn gekoomen; is niet het uiteinde, dat wy ons voorstellen, en daar wy in berusten moeten; 't is slegts een middel, daar wy gebruik van moeten maaken, om kundiger, wyzer, bedagtzaamer, menschelyker, met één woord,
| |
| |
om voor de betragting onzer pligten bekwaamer te worden; en gelyk wy niet leeven om te eeten, maar eeten om te leeven, zo moeten we ook studeeren, om beter te leeven, ons beroep beter waar te neemen, en onze medemenschen van meer nut en dienst te zyn’. Meermaalen heb ik van een Geestelyken, welke van zulke en dergelyke onderwerpen, als ik heb aangetrokken, wat meer wist, dan het gros zyner Amptgenooten, hooren zeggen: ‘Hy is al te geleerd voor een Predikant’. Als geleerd en wys geen twee strydige dingen waren, zo zoude men immers onmoogelyk op zulk een buitenspoorige gedagte kunnen vallen. Hoe! kan men te veel nuttige en geschikte kundigheeden hebben, om Predikant te zyn? kan men te veel bekwaamheid bezitten, om het eerwaardigst Ampt waardig te bekleeden? Neen! maar zo veele grillige denkbeelden, daar men zyne harsenen geleerdelyk mede oppropt, kunnen 'er ons onbekwaam toe maaken, en wy kunnen door ons geduurig, so wel als door ons averechts studeeren, ongeschikt worden voor het geen, daar de studie en weetenschappen toe verordend wares. Het sta my vry dit verder op te helderen met de woorden van een Engelschen Zedeschryver, welke myne beschouwingen tot dit onderwerp geleid hebben. ‘Alle weetenschappen, zegt hy, worden inderdaad verderfelyk, als zy tot uiterstens worden voortgezet. De ondervinding leerde menigwerven, dat men zig gek studeeren kan, en egter wordt die buitenspoorige studeerlust als iets groots beschouwd, [omdat het gros der menschen de dingen hooger schatten, naar maate zy 'er minder van begrypen; en 'er meer wysheid in onderstellen, naar maate zy 'er minder van ontdekken kunnen.] Men pryst Archimedes, als een verheven geest, om dat hy zo opgetoogen was in zyne bespiegelingen, dat hy alleen nog niets van den overgang van Syracuse hadt vernoomen, toen het vyandlyk krygsvolk reeds in zyn kamer viel. Men roemt Carneades, omdat hy zo sterk blokte, dat hy 'er 't eeten door vergat; maar, met al den eerbied voor de Oudheid, agte ik dit soort
| |
| |
van roem zeer kwalyk gegrond. Zulke Geleerden zyn net gelyk met die knaapen, welke Petronius onder het karakter van Eumolpus gispt en beschryft, als met het opsnyden hunner verzen voortvaarende in de kajuit, toen hun schip, door een fel onweder geteisterd, reeds op 't punt was van te zinken. Een overgeleerd man kan by een gulzigaart of Dronkaart vergeleeken worden; want gelyk men onmaatig kan eeten en drinken, zo kan men ook buitenspoorig studeeren; in beide gevallen wordt de Debauchant onbekwaam voor zyn pligt en beroep, en de uitwerking is dezelfde, het zy ze door wyn of boeken veroorzaakt wordt. Als men met den Geleerden van Petronius een oud wyf moet vraagen, waar men zelve woont, zo past het verwyt, 't welk Festus den Apostel Paulus onbillyk deedt, met regt op ons: uwe groote geleerdheid brengt u tot razerny’.
Zie daar, Myn Heer, twee voornaame oorzaaken van het ongunstig karakter van veele Geleerden, en van hunne onbekwaamheid voor de gewoone bedryven des leevens; hunne verkeerde wyze van studeeren, namelyk, en hun al te aanhoudend blokken. Zo ik niet vreesde langwylig te worden, zoude ik nog twee andere oorzaaken aanroeren van het grillig en korsel humeur, en van de gewoone stilzwygenheid of beslissenden toon van zo veele Waan-geleerden; een van welke oorzaaken in hun geest, de andere in hun lighaams-gestel te zoeken is.
Zig zelven door hunne meerdere kundigheeden oneindig boven het profanum vulgus, het dom gemeen, beschouwende, en door de pen hunner makkers, zo wel als de tong hunner Eléves, steeds gevleid, is niets natuurlyker, dan dat zy zig verheffen op zo veele verdiensten, als hunne gestreelde eigenliefde hen onophoudelyk verzekert, dat zy bezitten, en minder meê praaten in gezelschappen, daar geene andere, dan zulke dingen verhandeld worden, die ons allen op de eene of andere wyze raaken, terwyl zy veelal gewend zyn hun aandagt op zulke onderwerpen alleen te vestigen, daar niemand, dan een Geleerde, in betrokken is. Zy bevinden zig hier, derhalven, in een
| |
| |
vreemd land, en wel in een land van lieden, die niet anders hebben dan gezond verstand; een dom of veragtend stilzwygen moet hier natuurlyk uit gebooren worden, en zy tevens, als zy beslissen, minder tegenspreeken verdraagen kunnen; voornaamelyk als 't Geestelyken zyn, welke gewend zyn 't woord alleen te voeren, en zig van den Ban of Waereldlyken arm, als de bondigste wederlegging der Ketteryen te bedienen.
Dit alles, ondertusschen, wordt, door de gesteldheid hunner lighaamen kragtig aangezet. Gelyk zy hunne beste levensgeesten door geduurig blokken spillen, terwyl hunne longen de versche lugt, en hunne lighaamen de noodige beweeging missen, zo zyn een bleeke kleur, ingevallen oogen, verdorde huid, verzwakte ingewanden, een aandoenlyk zenuwgestel, en veele winden hun natuurlyk erfdeel; ligtgeraaktheid, korselheid, een veranderlyk humeur, caprices, hypochondrie, met alle de kwaalen en dwaasheeden, die 'er aan verknogt zyn, moeten hier natuurlyk uit gebooren worden, en de Geleerden.... Dog ik vrees, als ik voortvaar, dat men denken zoude, als of ik het studeeren zelve veragtelyk zogt te maaken; daar ik egter zo verre af ben, dat ik, in tegendeel, vastelyk geloove, dat 'er zonder studie, zonder eene verstandige oeffening zyner zielsvermogens, geen waar genoegen op aarde is te vinden; en ware myn Brief niet reeds te lang, zoude ik dit ligtelyk bewyzen kunnen; ook is 't niet onmoogelyk, dat ik hetzelve eens by nadere gelegenheid voorneem. Ik ben met zeer veel agting
Myn Heer,
UWE. D.W. Dienaar en Lezer
T.A.
|
|