| |
| |
| |
De Denker.
No. 71.
Den 7. May 1764.
[Brief van Benevolus aan den Denker; dat de Tederhartigheid de grondslag is van alle gezellige Deugden.]
Helas! ou donc chercher, ou trouver le bonheur,
Cet être si vanté, qu'on croit imaginaire?
Ou? chez toi, dans ton coeur, & dans ton caractère.
Myn Heer de DENKER!
GY hebt in uw fraai Vertoog over de liefde, die sommige menschen voor huisdieren hebben, zeer wel aangemerkt, dat de tedere gevoelens aan 's menschen ziel eigen zyn. Ik denke dat het niet ondienstig, en veelen uwer Leezeren niet onaangenaam zal zyn, dat deeze stof wat nader uitgeploozen, en in een helderer dagligt gesteld worde. Indien myne aanmerkingen uwe goedkeuring wegdraagen, kunt gy 'er u van bedienen. Ik ga een' weg aanwyzen, die ontwyffelbaar tot het geluk moet leiden, een' weg, dien alle menschen bewandelen kunnen.
Zy, die het geluk gesteld hebben in eene gantsche onverschilligheid van alles, hebben 's menschen hart niet gekend. 't Zyn de driften, die ons gelukkig of ongelukkig maaken, naar haaren byzonderen aard. Eene ziel van alle hoop, van alle verlangen ontbloot, kan niet dan in het naarste verdriet gedompeld zyn; maar geef haar eene zekere trap van
| |
| |
beweeging, indien ik zo mag spreeken; doe haar begeeren; doe haar hoopen; gy doet haar leeven, gy doet haar gevoelen, gy doet haar gelukkig zyn. De harstogten maaken ons dan gelukkig; dog de haat, de toorn, de nyd, alle felle driften, yffelyke pynigingen van onze ziel, maaken ons ongelukkig. De wyze en goede Schepper heeft ons dezelve niet gegeeven, dan om ons bestaan des te beter te bewaaren. 't Was noodig, dat, op 't gezigt van een schadelyk voorwerp aan ons welzyn, zekere driften ons aanzetteden om het zelve te vlieden. Om gelukkig te zyn, moet men dit soort van driften myden. Maar deeze lydingen, die onze ziel met eene aangenaame gevoeligheid vervullen, deeze met eene zoete hoop gepaarde begeertens naar voordeelige voorwerpen, deeze zyn het egter ook, somtyds, die ons ongelukkig maaken. Zo lang zy ons met eene bekoorlyke verwagting streelen, zo lang maaken zy ons geluk uit; maar wanneer wy onze verwagting te leur gesteld zien, of onze begeertens, 't zy in 't geheel niet, of slegts ten deele, kunnen vervullen, brengen zy onzen geest op de felste pynbank, die kan worden uitgedagt. Een eerzugtige, wanneer hy, zig kroonen en rykstaven hebbende voorgesteld, zig met den rang van middelmaatigen moet vergenoegen; een gierigaard, wanneer hy zig zyne schatten door de dieven ziet ontroofd, of zig zelven van de hoop op nieuwe voordeelen versteeken; een wellustige, wanneer hy, na nieuwe vermaaken te hebben uitgevonden; wanneer hy, na het allerfynste der zinnelyke gevoelens gesmaakt te hebben, niet meer gevoelt, te vergeefs de voorledene aandoeningen te rug roept, en zyne ziel ledig vindt; deeze allen gestadig geene aangenaame gevoelens ontwaar wordende, deeze geduurig ontzet van 't geen zy begeeren, zyn zekerlyk ongelukkig. Indien 'er
| |
| |
dan eene drift was, die altyd onze ziel met aangenaame gevoelens kon vervullen, zulk eene zoude 't, zonder twyffel, zyn, die ons gelukkig maakte. Nu deeze drift is 'er, en 't is de Liefde. Deeze gelukkige gesteldheid is te vinden in de genegenheid om vermaak uit eens anders welzyn te scheppen. Deeze tederhartigheid, die in het leed der ongelukkigen deelt, en die, te gelyk, zig in den voorspoed der gelukkigen verheugt; die menigmaalen, wanneer zy 't onheil van haaren evenmensch beschreit, in haare traanen een' schat van zoete geneugtens vindt; deeze grootheid van ziel, die zig vermaakt in 't geluk rondom haar te spreiden, en, in allen, die haar naderen, gelukkig te maaken, haar eigen geluk bewerkt. Zie daar de heilzaame gesteldheid van den geest, die 't waare geluk uitmaakt. Zy is het, die in trap van gevoelen geen' wedergade heeft; zy streeft alle verstand te boven; zy vervult de gantsche ziel. Wat kragtig, wat betoverend geluk, zig door gelukkigen omringd te zien, die u al hun geluk dank weeten! wat verrukkend gezigt van eene weduwe te zien, die, in u haaren beschermer vindende, u met heete traanen dankt voor het behoud van 't teere wigt, 't geen al onweetende u zyne kleine handtjes toereikt, als ware het door een onbekende drift op 's moeders voorbeeld gedreeven! Ach, dat zulken, die, wanneer men hun de schaadelykheid der pragt en overdaad voorhoudt; wanneer men hun zegt, dat zy hunne gezondheid en welvaart vernielen; dat zy, door hun besmettelyk voorbeeld, veele ongelukkigen maaken; dat zy den Staat ontzenuwen en doen ter neder storten; u durven te gemoet voeren, wat zy anders met hunne schatten zouden doen; dat deeze lieden, zeg ik, hun vermoogen daar toe voornaamelyk besteedden, om ongelukkige
| |
| |
huishoudens te ondersteunen, om weduwen en weezen te vertroosten, om naakten te kleeden en hongerigen te spyzen! Dat zy, in plaats van in hunnen overdaad hun goed en gezondheid te spillen, zonder menigmaal iets anders, dan verdriet, dan kwellinge des geests, te vinden, een deel van hunne rykdommen daar toe schikten, om hun hart met deeze edele en zoete vreugd te vervullen, dat zo veelen hen in hunne zielen zegenen, en hen als hunne vaders, als hunne verlossers, aanzien; hoe zouden zy de maate van hun geluk vermeerderd zien! Geen hart, als dat zulke groote gevoelens koestert, kent dit uitsteekend vermaak; en indien het ooit de Voorzienigheid behaagt my tot rykdom of staat te brengen, zy geeve my dan te gelyk ook die gelukkige hartsgesteldheid, van in 't geluk van anderen myn geluk te willen zoeken!
Maar 't is ook deeze gesteldheid van geest, die ons altyd en zonder ophouden gelukkig maakt. Zy is eene gesteldheid van 't hart, die nooit verdwynt. Al zyn wy niet in zulke voordeelige omstandigheeden geplaatst, van anderen met onze goederen te kunnen ondersteunen; 't voorneemen, de wil, de genegenheid zyn 'er nogthans, en zy zyn 't, die ons gelukkig maaken. Zy verzellen altyd den geen dien zy beheerschen, en kunnen zig altyd op de eene of andere wyze ontvouwen; dan in heilzaamen raad, dan in verkwikkende troost, dan in zoete vriendelykheid en hartwinnende gedienstigheid. Een man, die door 't vuur zou vliegen om zynen vriend dienst te doen, geniet in 't besteeden van zyne poogingen geen minder genoegen, dan hy, ten dienste van wien zy worden aangewend. Maar wy vinden altyd gelegenheid tot deeze betragtingen; en al hebben wy geen voorwerp, deeze teerhartigheid blyft altyd, dan zelfs, wan- | |
| |
neer wy in onze poogingen missen. Het is dan eene drift, die ons gelukkig, en wel altyd gelukkig maakt.
Hier moet ik niet verzuimen om den verdienden lof te geeven aan die zuivere liefde, welke de hoogste trap van teêrhartigheid uitmaakt, ik meen' deeze, die tusschen twee gelukkige Egtgenooten plaats vindt. Te vergeefs bespotten onze losbandige jongelingen den huwelyken staat; te vergeefs zoeken trotsche en gierige menschen aanzien en rykdom, in plaats van waare liefde; deezen vinden in de schoot van eene onkuische Chloë geen' tedere gevoelens, en geenen, in 't midden van hunne pragt, in 't midden van hunne schatten, voeren een hart, dat van verdriet barst, met zig om; een hart, dat, van 't zoetste vermaak ontbloot, te vergeefs zig zoekt te bedriegen. Maar de braave Aristus vindt in de verrukkende liefkoozingen der beminnelyke Sofia al wat een hart verlangen kan. Gegrond op wederzydsche verdiensten, groeit hunne liefde door 't ontdekken van nieuwe goede hoedaanigheeden gestadig aan, en wordt geduuriglyk, door de allergevoeligste zinnelyke vermaaken, van beide zyden genooten, op 't kragtigste vermeerderd. Geen' tong kan de zoete geneugtens, ja de kragtige verrukkingen, die zy gevoelen, uitdrukken. Gelukkigen, die tot zulken staat geschikt zyn! Doch nogthans gelukkigen, die, zo zy geen bekwaam voorwerp tot zulk eene vereeniging kunnen vinden, in de algemeene teêrhartigheid hun geluk weeten te vinden.
Zie daar, mensch, den weg om gelukkig te zyn. Ieder van uwe evennaasten, die u omringen, en die gy somtyds, in uwe dwaaze vervoeringen, voor zo veele hinderpaalen van uw geluk aanziet; ieder van deezen is een voorwerp, waar
| |
| |
door gy gelukkig worden kunt. Geef den vryen loop aan deeze zoete, edele, en kragtige gevoelens van tedere goedgunstigheid, die gy in uwe ziel gevoelt, wanneer gy 'er slegts agt op geeft. Hoe meer gy u aan deeze lydingen overgeeft, hoe meer gy u dezelven zult eigen maaken. Hoe meer gy bemint, hoe meer gy zult beminnen; en hoe meer gy bemint, hoe gelukkiger gy zyn zult.
Beschouw menigmaalen uwen evenmensch, als in uwe omstandigheden geplaatst. Vraag aan uzelven, wat gy wenschte dat men u deede; doe aan anderen het geen gy wilde dat aan u geschiedde; en gevoel dan het vermaak, dat gy zoudt gevoelen, als men u met weldaaden overlaadde. Stel u zelven dikwyls de vreugde voor, die een arm man gevoelen moet, wanneer gy hem mildelyk ondersteunt; en gy zult telkens een waar geluk genieten. Maar wanneer uwe driften van toorn, nyd, of wraakzugt, u zouden vervoeren om uwen naasten te beleedigen, stel u dan ook telkens voor de bittere smert, die hy gevoelen zou, indien gy uwe driften opvolgde; en overweeg dan in de schaal der reden, of het u aangedaan ongelyk wel zulk eene felle wraak verdient. Overweeg ook de hartgrievende smert, welke iemand moet gevoelen, die, zonder u merkelyk beleedigd te hebben, ongelukkig genoeg is, om uwe veragting zig op den hals te haalen, indien gy, ten zynen opzigte, de, helaas! al te gemeene konst oeffent, om hem aan anderen veragtelyk te maaken. 'Er zyn menschen, die hier in volleerd zyn, om alle de verdiensten van hunne evenmensch te bedekken, ja te doen verdwynen; om zyne gebreken met de leevendigste verwen af te schilderen, en zyne misslagen voor elks oogen op 't kragtigste ten toon te spreiden; men zou zeggen, dat hunne tongen addertongen waren, en
| |
| |
hunne woorden geesselslagen. Ik beeve, myn hart keert zig om, wanneer ik aan de droefheid gedenke, die iemand moet overstelpen, wiens goeden naam, zonder 't verdiend te hebben, lasterlyk wordt aangetast; ja ik kan verklaaren, dat ik tot in myne ziel gegriefd worde op het enkel denkbeeld van zulk eene verongelyking.
Maar het geen de teêrhartigheid nog te meer moet aanpryzen, is, dat zy alle de vermaaken des leevens des te zoeter maakt. Welk een aangenaam gezelschap, waar in ieder poogt zig het alleraangenaamst te maaken, en den anderen genoegen te verschaffen: waar vriendelykheid, zagtzinnigheid, gedienstigheid de ziel der samenleeving zyn! Geen' schampere verwytingen, geen' bitsche vitteryen, geen' kwaadaartige aanmerkingen stooren het zoet der samenleeving. Alle woorden zyn aldaar met zout en aangenaamheid besprengd.
De teêrhartigheid strydt ook geenzins tegen de overige redelyke begeertens der ziel. 't Is natuurlyk, en derhalven wettig, dat men de liefde en hoogagting zyner medemenschen zoeke te verkrygen. 't Is natuurlyk, en derhalven wettig, op geoorlofde wyzen zyne goederen te vermeerderen. Maar de teêrhartigheid strydt geenzins tegens deeze begeertens; zy doet ons glorie zoeken, maar niet in het ongeluk van onzen evennaasten; zy doet ons schatten zoeken, maar niet in 't verlies van onzen broeder; zy leert ons, dan de waare glorie bestaat in de liefde en de toegenegenheid der menschen, en de waare rykdom in het voordeeligste gebruik zyner goederen. Men roemt de Helden niet min om hunne grootmoedigheid, dan om hunne overwinningen. Scipio is geen' minderen lof waardig, wanneer hy de schoone Karthaagsche Bruid aan haaren minnaar ongeschonden wederschenkt, dan
| |
| |
wanneer hy by Zama zegenpraalt. En hy, die, schoon hy zyne schatkisten vol heeft, even als de Draak in de Fabel, om zyn geld te bewaaren, van honger vergaat, is minder ryk, dan die een deel zyner middelmaatige bezittingen voor zig, en een deel voor zynen naasten, schikt. Maar hy, die, in hoogen staat verheven, al zyn gezag aanwendt om ongelukkigen gelukkig, en gelukkigen nog gelukkiger te maaken: hy, die, met groote goederen gezegend, dezelven aanlegt om, na zyn eigen gebruik, het nut en voordeel van anderen te bezorgen; zulk een mensch is waarlyk groot, en waarlyk ryk: hy smaakt alle de zoetigheid van zyne grootheid, en hy geniet al het vermaak van zyne schatten.
Zie daar, myn Heer Denker, myne aanmerkingen ter aanpryzing der tederhartigheid, die de grondslag is van alle de gezellige deugden: aanmerkingen, inderdaad, duizendmaalen gemaakt, en die gy op veele plaatzen van uw werk op 't ernstigst hebt aangedrongen: aanmerkingen, nogthans, die niet te veel, en niet genoeg op verschillende wyzen kunnen voorgesteld worden. Indien 't u egter niet goed mogt schynen dezelven in uw papier plaats te geeven, zal ik my voor de moeite en tyd, die 't my gekost heeft u deezen te schryven, beloond rekenen, door 't vermaak en de aangenaame aandoeningen, die ik, over deeze stoffen denkende, in myne eigen ziel gevoeld hebbe.
Ik ben,
Myn Heer de DENKER,
Uw onderdanige Dienaar.
BENEVOLUS.
|
|