| |
| |
| |
De Denker.
No 65.
Den 26. Maart 1764.
[Over de verschillende middelen om Fortuin te maaken, en welken meest te verkiezen zyn.]
HEt volgend Stukje is my medegedeeld, om het zelve eenen plaats in den Denker te geeven; en ik vertrouw, dat 'er onder myne Leezeren gevonden zullen worden, die het zelve niet zal mishaagen.
VIctus quaeritur varie, is een gemeen spreekwoord; maar men mogt ook dat zelve wel van zyn fortuin te maaken zeggen, dat zulks op verscheidenerleie wyzen geschied. En geen wonder, daar men het onder alle menschen noch niet eens is, wat, eigentlyk gezegd, fortuin te maaken is; geen wonder, zeg ik, dat de wyze, om daar toe te geraaken, 't geen elk zich voor fortuin rekend, verscheiden is.
By voorbeeld; wat zal men algemeen meer veroordeelen, dan de manier, op welke ik myn fortuin zoek te bevorderen. Ik toch stel het daar in gelegen te zyn, dat ik, onafhangelyk van iemand, tot voordeel en nut van myne vrienden, en tot niemands schaade, stil, gerust en buiten ampten, en dienvolgende van niemand ontzien of gevreesd, mag leeven; waar toe niets dan eene werkeloosheid omtrent dat geen, 't welk men doorgaans tot bevordering van zyn fortuin noodig acht, plaats moet of kan hebben.
| |
| |
Zal men, wanneer men my geene opwagtingen ziet gaan maaken by luiden, die in 't bewind zyn, niet zeggen, dat mensch heeft geene de minste ambitie, en zal ook nooit fortuin in de werreld maaken. Zal niet veelligt iemand, die een groeten handel dryft is, en die in schyven te verzaamelen alleen zyn tyd besteed, my nageeven, dat ik een onnut lid voor de saamenleeving ben, en nooit fortuin zal maaken, om dat ik niet van den ogtend tot den avond myne leeftyd tusschen kisten met koopwaaren verslyte; maar in zyn gedagten, als een Issaschar, tusschen de pakken leedig en lui nederlegge: of misschien zal men 'er wel byvoegen, dat ik weinig van winnen, en byna niet dan van verteeren weetende, in 't kort 'er uit moet; en dus ben ik dan voor een kwistgoed verklaard. Ik, daarentegen, denk, dat ik op deeze wyze het meeste nut aan mynen medemensch kan doen, en het minst voor laagheeden te ontfangen of te doen, en laat ik zeggen, voor oneerlykheeden te bedryven, bloot staa.
Myn vader heeft my een ordentelyke stuiver geld en een goed Comptoir nagelaaten, door welk in stand te houden, ik jaarlyks een goed getal huisgezinnen met het werk der Fabryk voeden kan, zonder dat de lust tot geldwinnen my tot noch toe pord, om hetzelve meer uit te breiden.
Tot deeze zaaken na te gaan, uit welken ik een taamelyk groot gezin burgerlyk onderhoude, besteed ik mynen voormiddag; terwyl ik mynen namiddag met de oeffening des lighaams, en den avond, of met goede vrienden doorbrenge, of tot het onderhouden en verder bevorderen van de weetenschappen, die myn vader my, alhoewel tot de Fabryk opgeleid, heeft doen leeren.
Dus leevende, word ik door zeegeningen der arme werklieden, die van my leeven, als overstelpt, en ben door myne verkreegen kundigheeden in staat, om myne vrienden, en ook my zelven, in verscheide werreldsche voorvallen te raaden en te redden: terwyl ik van niemand afhange, en myn werkvolk haaren loon volkoomelyk betaalende, niemand voor my- | |
| |
ne inkomsten dank behoeve te weeten. Myne middelen zouden my wel toelaaten om de zaaken verder uittebreiden, en zo langzaamerhand door meer te waagen, ook meer te winnen; doch boven en behalven dat men door meer te waagen, ook somtyds meer kan verliezen, zo wil ik my niet ongelukkig maaken, door my in mynen leeftyd, alleen om meer geld in mynen koffer te hebben, onder de beslommering van zaaken te begraaven; en dus my minder nuttig dan te vooren te maaken.
Leeft Harpax gelukkiger dan ik, om dat hy millioenen heeft overgewonnen? hy is zo in zyne negotie verward, dat hy zyn hond caresseerende, als hy afgewerkt 's avonds van 't Comptoir komt met denzelven noch over het disconteeren van Wissels schynt te willen praaten. Hy heeft van zyne tagtigderleie pakken kleederen, waar mede zyne garderobe voorzien is, geen plaizier, naardien de zwaarmoedigheid, hem door het overmaatig wurmen als eene eigenschap geworden, belet byna ooit uit zyne japon, anders dan om na de kerk te gaan, te koomen.
Astiktus heeft zyn fortuin gemaakt, en is door zyne vrienden in de Regeering geholpen; maar hy heeft het mede niet naar zynen zin; hy chagrineerd zich, dat hy somtyds de keuren en privilegien ziet te grabbelen gooien; dat, om de ongunst van groote Heeren te ontgaan, het regt juist altyd niet even streng word uitgevoerd; ja somtyds gevaarlyke en de gemeene rust verstoorende zaaken geheel door de vingeren gezien worden. Maar wat gebeurd hem, die daar tegen zich wil verzetten? hem word de haat van 't gemeen berokkend, en men geeft voor, dat hy het uit byzondere inzigten, en om eigen voordeel alleen doet; en ik heb hem zelve dikwyls met de Versjes van den grooten Vondel, uit zynen Palamedes, over zynen toestand hooren klaagen, en zeggen:
‘Die zorgt en waekt en slaeft en ploegt en zwoegt en zweet,
‘Ten oirbaer van het lant een lastig ampt bekleet,
| |
| |
‘En waent de menschen aen zyn vroomheit te verbinden,
‘Zal zich te jammerlyk in 't endt bedrogen vinden,
‘Van 't wispelturig volk, dat, veel te los van hooft,
‘Genooten dienst vergeet, en 't ergste liefst gelooft.
Het is dan alles geen fortuin, dat daar voor geteld word: en echter om deeze onzeekere en herssen-schimmige gelukstaaten te bejaagen, worden 'er allerlei middelen in 't werk gesteld, welke dikwils eeven ongelukkigen uitslag als de zaak zelve, die gezogt word, hebben.
Trouwd Karyophillus de nagtleelyke Juffrouw Quaadgeest niet alleen om zyn fortuin 'er door te maaken. Vooreerst heeft haar Vader, die eene oude weduwnaar is, onnoemelyke schatten; wanneer hy dat meysje krygt, is zyn fortuin gemaakt, ofschoon zy nu niet veel ten huwelyk krygt, als Papa dood is dan zal men 'er eerst brillant van gaan leeven, en een buitenplaats, koets en paarden 'er op houden. Ten tweede heeft ze eenen Oom, die in het eerste aanzien in Regeering is, het kan hem niet missen een ampt te krygen. Maar wat gebeurd 'er; Oom, die om s'Lands welvaaren, na de dyken, om de gedreigde doorbraak te zien af te weeren, in commissie gaat, valt met het rytuig van den slibberigen dyk, bezeerd zich jammerlyk, en sterft kort daar na; welke tyding de Nigt, die van haar eerste kind in arbeid zit, onvoorzigtig gebragt wordende oorzaak is, dat dezelve voor de verlossing koomt te sterven. Wech is al de de mooye hoop van Karyophillus, welke om die te erlangen eenigen tyd met een leelyk quaadaardig wyf, op eene soobere wyze, heeft moeten huishouden
Felix, die de negotie, met een allergerinst stuivertje begonnen heeft, is het gelukt een rykman te worden; doch hy wil noch meer geld winnen. Hy zet de hagchelykste zaaken allersterkst voort, want het is hem toch altyd welgelukt, en krygt hy nu maar de helft van zyne vyf scheepen te huis, zo is zyn fortuin voor altyd gemaakt; te laaten assuree- | |
| |
ren, is hy, om zyn onafgebrooken geluk al afgewend; maar wat gebeurd ook hier; ze vergaan allen op eene nagt; zyn crediet valt op die tyding; hy word van alle kanten te gelyk betrokken, zo dat hy moet ophouden met betaalen, en dus word hy in eens, door het pousseeren van zyn fortuin, uit zyn goed gezet.
De bepaaling dan, wat fortuyn is, en de middelen om daar toe regt en zeeker te geraaken, noch gansch onzeeker en wisselvallig van uitkomst zynde, zo is het geen wonder, dat die in zo veelerlei zaaken gesteld, en zo verscheidenerley wegen, om daar toe te geraaken, ingeslaagen worden: In eene zaak echter hier omtrent is men het met malkanderen redelyk eens, naamelyk, dat men niet regt kan gezegt worden fortuin gemaakt te hebben, zo het genoegen 'er geen groot gedeelte van uitmaakt; al het verlangen toch om meerder fortuin, heeft toe grondslag eene uitzigt tot het genot van grooter genoegen; en het legt dan in de aard der zaake opgeslooten.
Het is dan, myns bedunkens, genoeg om eene naadere bepaaling van die leevenswyze, waar in men zyn geluk stellen moet op te geeven, en de middelen voor te schryven, die men om daar toe te koomen werkstellig moet maaken. Allernoodzaakelykst, is het toch, dat men niet te los zich zeekeren staat als gelukkigst voor zich voorstellende dezelve maar aanstonds voor zodaanig aanneeme, en alles by de hand vatte, om daar toe te geraaken; maar dat men eerst en voor al dien staat, die men zodanigen zich verbeeld te zyn, ernstig nagaa, en uit veelen voorgestelden dien kieze, waar in men menschelyker wyze de minste toevallen kan voorzien, die ons genoegen zullen kunnen verhinderen; ja zelfs, indien men ze kan uitvinden, zodaanigen kieze, in welken het genoegen door geen toeval hoegenaamd, voor altyd kan weggenoomen worden: en dus zoude men den Gelukkigsten staat kunnen bepaalen te zyn dien; waar in men het minste ongenoegen te wagten had.
Ik geloof, men zal zeggen, dit ben ik met u eens, maar ik geloof met eenen dat men over het geheel, in het algemeen my niet zal toestemmen, het geen
| |
| |
onmiddelyk aan het voorige verknogt is, en het geen ik wyders zal moeten zeggen, naamelyk, hoe tot zo eene staat te geraaken; en zo dit niet vastgesteld word, zal het eene ydele hersenschim, en geen weezen zyn.
Want terwyl het genoegen toch zoo groot een deel van het genot der fortuin moet uitmaaken, zo is het dan noodig, dat de middelen om daar toe te koomen, wel verre van daar teegen aan te loopen, eenstemmig daar toe moeten medewerken, dat men tot dien beoogden staat gekoomen zynde ook het gewenschte genoegen daar in geniete, waar toe ik geene beetere wyze kan uitdenken, dan zich bekwaam te maaken tot die soort van zaaken, in welken in de werreld uit tevoeren men zyn grootste geluk steld. Het moet dan alleen door bekwaamheid zyn, dat men tot dien staat geraakt, waar in men het waare genoegen vind. Ja, dagt elk wel, hy zoude door zyne vrienden hem een ampt, waar toe hy bewust was onbekwaam te zyn, aangebooden wordende, het moeten afslaan; en wel verre, dat hy door zyne vrienden ofte door anderen het eene of het ander, tot bevordering van zyn fortuin quasi, zoude zoeken te verkrygen of uittewerken, zoude hy met geduld wagten, tot dat of uit hoofde van de erkende bekwaamheid hem eenig ampt of bediening van zelven aangebooden wierd of hy gelegenheid kreeg, om zyn geluk door zynen eigen arbeid te bevorderen. Wat waar genoegen geniet Cynicus toch, die door een groot Heer in een ampt gedrongen is, daar hy onbekwaam toe is? hy veranderd van couleur, zo dra hy in het beoefenen van dit ampt, met eenig kundig man te doen heeft, ja hy word dan zo confuis, dat hy in 't einde alles verkeerd doed, zo dat elk hem met regt voor onbekwaam houd, en met zyne onweetenheid spot. Had Prodigus geene negotie begonnen, die hy, weegens zyne eigen onbekwaamheid, op zynen comptoirknegt alleen moest laaten staan, hy had genoeglyker geleeft; daar hy nu, in plaats van schielyk ryk geworden te zyn, gelyk hy beoogd had, het ongenoegen heeft van door het schielyk missen van dien
| |
| |
comptoirknegt, zich buiten staat te zien om de affaire te vervolgen. Hy had veel gelukkiger geweest, zo hy de zaaken van zynen vaader, waar in wel is waar, zo veel geld niet te winnen was, maar waar toe hy zich bekwaam gemaakt had, niet had laaten loopen, uit ongeduld om zyn fortuin des te schielyker te pousseeren.
Wat genoegen kan het iemand, tot Regent van 't Land bevorderd, geeven; indien hy alleen in staat is om eenige fraaije rollen uit een Toneelstuk te vertoonen en te reciteeren; indien hy in de vergaderingen, daar hy 's Lands' welvaaren moet helpen bezorgen, altyd de stomme persoon speelen moet. En staat Schout Loshooft niet deerlyk te kyken, indien hy eens een Exploict doen moet, waar van hy geen ander denkbeeld heeft, dan dat geen, het welk hem het speelen van den rol van Schout in het Klugtje, genaamd Jan Los, daar van gegeeven heeft.
Het is dan bekwaamheid gepaard met geduld, die ons het vatbaarst maakt tot het bevorderen van ons waar genoegen, waar in ons geluk meest gelegen is; wy zyn door deeze beiden het best in staat om, by voorvallende gelegenheeden, bezadigd over de ons gelukkig toeschynende staaten te redeneeren, en één van die verkreegen hebbende, het gelukkigst voor ons te bekleeden.
Alvoorens hier af te scheiden, moet ik, hoewel 't onnoodig moge schynen, hier noch eene bepaaling bydoen, en wel eene, die tegen het algemeen gebruik aanloopt; naamelyk, dat men, om zyn geluk en dus zyn genoegen te bevorderen, van het aanwenden van alle oneerlyke middelen vooral moet afzien. Want wat genoegen, bid ik u, kan Anaxuripilus hebben in zynen gelukstaat, daar hy door zekeren Heer is in de regeering geholpen op die voorwaarde, dat hy alles zoude toestemmen, dat die zal voorstellen? hoe zal hy zyn eed en pligt betragten, of zyne belofte houden? Zo hy in 't laatste mist, is hy buiten crediet, en is die eerstaat hem meer tot chagrin als genoegen.
Inglorius zal, wel is waar, binnen korten, naar alle waarschynlykheid, meester zyn van zeker aanzienlyk
| |
| |
goed, 't welk hem tot nu betwist is; maar hoe zal hy 'er aan geraaken? Hy verduisterd van tyd tot tyd de regte eigendomsbrieven; dringt anderen, in de plaatse van zyne tegenstanders, in 't bewind van die zaak; ja deeld zelfs aan de kinderen geld uit, wanneer ze hem als eigenaar van dat goed begroeten. Zal hy dan, zo hy zyn oogmerk al bereikt, het gerust genoegen, 't welk de deugdsbetragting onafscheidbaar verzeld, wel kunnen genieten; en moet hy niet te regt, zo zynen handel ontdekt wordt, de straf vreezen? Het loopt met allen niet nog zo gelukkig af, als met Sophistus, die, tot het houden van een Magazyn van zekere goederen, jaarlyks zekere somme gelds getrokken, en daar aan niet besteed, maar de vertooning, als of hy aan de voorwaarde voldeed, gemaakt hebbende, by de ontdekking van 't stuk te naauwer nood de geregte straf ontvlugt is.
Moest niet Caesar, die zich door oproer in den zetel gevest hadt, met reden het genoegen van gerustheid in dien hoogen staat missen, en vreezen, dat hy, zo een ander zich maar niet ontzag om eeven oneerlyke middelen, als hy gebruikt had, in 't werk te stellen, ook dan terstond van den troon zoude konnen worden gebonst; welke ongerustheid van gemoed uit zynen droom, die men verhaald, dat hy even voor zyne moord gehad heeft, ligt af te neemen is.
Elk beminnaar van zyn waar geluk vliede dan de oneerlyke middelen, om dat te bejaagen; gedagtig, dat hy daar door noch het waar genoegen, noch het langduurig geluk bekomen zal; en hier omtrent mag men altyd wel in 't geheugen houden het oud doch waar spreekwoord, 't geen voorzigtige Ouders hunnen Kinderen, onder het speelen, dikwyls zullen voorhouden, dat onheusch niet deyd.
|
|