| |
| |
| |
De Denker.
No. 57.
Den 30. January 1764.
[Over den Opschik van de Vrouwen. Zekere Nieuwmodische Mutzen beschreeven; en Aanmerkingen van den Denker daar over.]
Munditiis capimur: non sint sine lege capilli:
Admotae formam dantque negantque manus.
Nec genus ornatus unum: quod quamque decebit,
Eligat: & speculum consulat ante suum.
ONder de verscheiden onderwerpen, die ik, sedert het begin der uitgaave van deeze Weeklyksche Vertoogen, heb behandeld, zullen opmerkende Leezers zekerlyk bespeurd hebben, dat ik my minder, dan myne Spectatoriaale Voorgangers, heb opgehouden met de Mode en de Kleeding onzer vrouwen, tot het voorwerp myner berispingen te neemen. Ik heb ook tot hier toe noch geen berouw over de toegeevendheid, die ik in dit opzigt voor den smaak tot opschik in de beminnelyke Sexe gebruikt heb. De waare bron, uit welken alle genegenheid om zich bevallig te vertoonen in de vrouwen voortkomt, is zekerlyk de begeerte om den mannen te behaagen; en de poogingen, om malkanderen daar in den loef af te steeken, doen de geduurige veranderingen in allerley lighaams-sieraaden gebooren worden. Verre dan van dat wy den vrouwen het opvolgen van de mode tot een misdaad zouden rekenen, moeten wy, in tegendeel, myns bedun- | |
| |
kens, haare geneigdheid daar toe aan den ingeschapen trek tot onze kunne toeschryven, en ons zelven aan haar verpligt kennen, dan zy zo veel moeite neemen om ons te behaagen. Dat dan de bekoorlyke helft van myne landgenooten zulke uitvindingen in den opschik navolge, waar door zy haare natuurlyke aanlokkelykheeden sieraad meenen by te zetten; al zyn die van eenen Franschen of Engelschen oorsprong, ik zal 'er my niet tegen verzetten; mits slegts de eerbaarheid daar door niet gekwetst worde, en mits men zich door geenen onmaatigen opschik bederve. Ik weet wel, dat het grootste deel van den opschik eigentlyk niet van eene volstrekte noodzaaklykheid is; doch ik begrype teffens, dat men verkeerdelyk redenkavelt, wanneer men de geoorloofdheid of ongeoorloofdheid van eenig kleed of lighaams sieraad uit deszelfs nuttigheid tot dekking of noodzaakelykheid wil beoordeelen. Geen volk is 'er, daar de vrouwen inzonderheid niet eenige sieraaden gebruiken, om zich bevalliger te vertoonen; schoon de minsten van dezelven van dien aard zyn, dat ze onmiddelyk iets tot dekking of bewaaring van het lighaam toebrengen. Eene geheel naakte Wildin draagt een ring in het middelschot van haar neusgaten; welke even onnut is als onzer vrouwen oorsieraaden. De Saandamsche Boerin belacht de Sakken onzer vrouwen. ‘Welk een overtollige sleep, zegt zy, hangt daar agter af! Waar toe dient dat toch, dan om de straat te veegen?’ En ondertusschen begrypt zy niet, dat het oneindig getal ploijen, 't welk zy in haare rokken draagt, en 't welk zo groot is, dat uit één rok 'er gevoeglyk drie gemaakt zouden kunnen worden; niet minder onnuttig en ongerymd is dan de sleep der Steedsche Juffers. Ja ik durve het fynste Susje onder de
| |
| |
naloopers van Ds.... wel vraagen, of haare geheele kleedy als volstrekt noodzaakelyk kan worden aangemerkt ton dekking haarer naaktheid; en hoe weinig zy ook mooge voorgeeven met de dingen van de tyd op te hebben, ben ik, echter, zeer verzekerd, dat zy 'er niet minder glorie in stelt, dat haar kin-mutsje netjes opgemaakt en puntig uitgestreeken zy, dan eene ydele werreldling zich moeite geeft, om wel gekapt voor den dag te komen.
Ziet daar, Dames, hoe toegeevend ik ten uwen opzigte ben. Zulk eenen Zedemeester, dunkt my, kunt gy niet haaten. Ik heb verscheiden nieuwe modes zien invoeren, terwyl ik de eer gehad heb, het publyk weeklyksch te onderhouden; en ik heb my tegen geen van allen verzet. Ik heb het draagen van een kam agter in uwe hairen de overhand zien neemen, en schoon het my toescheen, dat die mode ontleend was van de Westphaalsche Hannekemaijers, die veeltyds de gewoonte hebben, met een smeerige kam in hun toupet te pronken, of een minsten dat zy daar mede veel overeenkomst hadt, heb ik echter, gezweegen. Laat een meisje, dagt ik, die weinig bevalligheids in haar gelaat heeft, zich vermaaken om door den glans van valsche steenen een fraay agterhoofd te vertoonen; laat die geenen, zelfs, welke mooi genoeg van aangezigt zyn, die mode volgen; daar is weinig aan gelegen; zet zulk een kam geen sieraad by; zy beneemt ten minsten de bevalligheid van het gelaat niet. Maar nu gy bonnets à la Ramponneau, à la Baraquette en Dormeuses begint te draagen, kan ik niet langer zwygen; nu moet ik u vertoogen doen; al zoude de Denker voor altoos van alle toilet-tafels verbannen worden. Ik moet waaken, of het geheele redelyke gedeelte van myne Sexe, zou my beschuldigen, dat ik alle
| |
| |
misbruiken onder de uwe tot hun en tot uw nadeel den vryen teugel vierde.
In de voorleeden week was ik in de Fransche Komedie op den Overtoomschen Weg. Na het eind van het eerste bedryf opkykende naar de Loges, zag ik twee of drie fatsoenlyke jonge luiden in eene derzelver zitten in gesprek met drie vrouwen, welke ik niet dan van ter zyde zien kon, doch welke ik my verbeeldde, dat Actrices of Figurantes waren. Myn vriend Dicax naast my zittende, kon ik niet nalaaten hem myne verwondering te betuigen. ‘Het komt my vreemd voor’, zeide ik, ‘dat onze fatsoenlyke jongelingen zich zo in 't openbaar met toneelspeelsters gemeenzaam aanstellen. Dit wykt, dunkt my, al te veel af van de oude Hollandsche deftigheid’. Maar hoe verwonderd was ik over zyn antwoord! ‘Wagt eens’, zeide hy al ‘lagchende, tot dat die Actrices het aangezigt naar ons toewenden; en als gy ziet, hoe bevallig zy 'er uitzien, zult gy het die Heertjes niet kwalyk neemen, dat zy hun hof by haar maaken’. En hoe stond ik te kyken, toen ik vervolgens die drie vrouwen in haar weezen ziende, bespeurde, dat het drie Hollandsche Dames waren, die boven veele anderen in natuurlyke bevalligheid en schoonheid uitmuntten, doch welke door haare misselyke mutzen byna onkenbaar waren geworden, en 'er veel minder wel uitzagen, dan zy anders plagten te doen. Ik heb, vervolgens te huis gekomen zynde, my moeite gegeeven, om de naamen dier nieuwe mutzen te weeten; en Mademoiselle Colette, myn dochters mutzemaakster, heeft my onderrigt, dat de eene à la Ramponneau, de andere à la Baraquette; en de derde eene Dormeuse genaamd wierdt; dat dit slag thans de eerste mode was; dat ze korten tyd geleden uit Frankryk gekomen waren; en
| |
| |
dat het draagen van zulke mutzen thans het eenigste middel was, om zich van het Burgerlyke te onderscheiden. Zy wilde 'er myne dochter ook met eene opschikken; doch ik vondt niet, dat deeze manier van zich te onderscheiden, nuttig of noodzaaklyk was.
Maar welke zyn toch die mutzen à la Baraquette en à la Ramponneau en die Dormeuses, zullen myne Leezers en Leezeressen, die buiten Amsterdam en 's Graavenhaage woonen, zekerlyk by zich zelven zeggen? Ik wenschte wel, dat ik in staat was, om 'er hun eene nauwkeurige beschryving van te geeven. Doch omtrent de Bonnets a la Baraquette en à la Ramponneau kan ik hun alleen zeggen, dat de eene van twee groote en wyduitstrekkende wangen of vleugels voorzien is, die elk van twee êtages zyn; en dus een figuur maakt, of men twee mutzen op elkanderen gestapeld hadt; en dat de anderen een soort van mutzen zyn, vry konkelagtig digt aan 't hoofd sluitende; zynde een mengzel van een oude Hollandsche trekmuts en zodanig een nagtkaapertje, als waar mede zekere Brabandsche Kanten-koopster die-'er vry morssig uitziet, zich nu en dan op straat vertoont. Doch wat de Dormeuses belangt, dewyl Mademoiselle Colette 'er eene aan myne Dochter gezonden heeft om te bezien; heb ik dezelve wat nauwkeuriger opgenomen; en kan 'er dus eene volleedige beschryvinge van geeven. Zulk eene muts bestaat, naamlyk, uit een bodem, die het hoofd tot de ooren toe bedekt; en aan deeze zyn twee halve Cirkels van weerskanten vast gehegt; die omtrend zes duim diameter hebben. Deeze halve Cirkels staan ter wederzyden van het hoofd, en loopen parallel met elkanderen; zodat de buitenste randen omtrend 1 1/16 duim voorby de punt van een ordentelyke neus uitsteeken; maar mogelyk druk ik my met
| |
| |
deeze Geometrische beschryving wat duister uit. En ik zal my daarom meer verstaanbaar zoeken te maaken. Zulken myner Leezeren, die paarden houden, kunnen zich gemakkelyk een zeer klaar denkbeeld van eene Dormeuse maaken. Laat hunne vrouw of dogter eene ronde slaapmuts opzetten; zo als de dienstmeiden gebruiken; en men maake dan de ooglappen van een paard ter wederzyde van die muts zodaanig vast, dat dezelven plat tegen de ooren sluiten, en van vooren, zo als ik gezegt heb, iets meer dan een duim voorby de neus uitsteeken. Daar heeft men het fatzoen van eene Dormeuse, en 'er ontbreekt niets aan, om zulk eene nieuwmodische muts te hebben, dan dat men dat saamenstel van een trekmuts en ooglappen van Entoilage of Blonde laat namaaken.
Doch dit zy genoeg van het fatzoen der mutzen gezegt. Vindt men dat de Beschryving niet nauwkeurig genoeg is; zy is ten minsten zodaanig, dat men myne meening genoegzaam kan begrypen; en het is eenen Denker niet kwalyk te neemen, dat hy niet alle de kundigheeden van eene mutzenmaakster bezit. Maar vraagt gy nu, Juffers, wat ik tegen dit nieuwmodisch slag van mutzen hebbe. Niet anders, dan dat het zelve alle de geenen, die ze draagen, leelyk, ja zelfs afschuwelyk maakt. De eene is de natuurlyke dragt van eene Fransche Konkel, die even uit haar bed is opgestaan; en in de anderen verliest het hoofd zich zelven, en dus ook de juiste evenredigheid, die het zelve tot het lighaam heeft. En op deeze wyze doen zulke toizels net de tegengestelde uitwerking van die men met den opschik beoogd; naamelyk, zich bevallig te vertoonen; ten minsten dit is het oordeel van alle redelyke en onpartydige mannen, die ik 'er tot hier toe over heb hooren spreeken. Gelooft my daar- | |
| |
om, Dames, alle nieuwe uitvindingen, die de grillige verbeelding van eene Françoise voortbrengt, kunnen hier te lande niet behaagen. De nieuwigheid alleen maakt een sieraad onder de Fransche Natie aanneemenswaardig; al was het op zich zelfs noch zo ongerymd. Maar onze landaard is van eenen anderen smaak. Men vindt hier al wat nieuw is, daarom juist niet fraay. Daarenboven de zindelykheid en netheid is ons te eigen, dan dat het losse, het slordige van eene Natie, die zekerlyk in dit opzigt veel van de onze verschilt, hier voldoen zou. Men zal mooglyk zeggen, een volk, dat de kunst van behaagen zo wel verstaat, als onze buigzaame nabuuren, kan zekerlyk beter oordeelen over het geen fraay en bevallig staat, dan een styve Hollander. Maar men bedriegt zich. De manier van denken aan de Seine en aan den Amstel verschilt noch vry wat van elkanderen; en de Hemel geeve, dat zy lang verschillende blyve. Eene Fille de l'Opera, eene Actrice, eene Minnaaresse van een groot Heer, geeven te Parys den toon aan alle andere vrouwen; en wat wonder, dat de Fransche Dame, die weet, dat haar man behaagen schept in den opschik zyner meesteresse, wederom op haar beurt haaren minnaars door het navolgen van dien zelfden zwier zoekt te behaagen. Te Amsterdam begrypt men het noch anders. De kuische Huwelyks-min wordt daar noch op zyn regten prys geschat. Een tooneelspeelster, eene gekamerde meesteresse zyn hier noch geene perzoonen van gewigt, welker kleeding en opschik tot een voorbeeld aan zedige vrouwen behoeft te strekken. En het is, derhalven, in alle opzigten verkeerdelyk geredeneerd, dat men de regels van schoonheid en bevalligheid, die by de Franschen plaats hebben, allen zonder onderscheid tot ons wil overbrengen.
| |
| |
Doch ik zal van dit onderwerp afstappen, uit vreeze van myne beminnelyke Leezeressen te veel te mishaagen; en ik zal die Vertoog besluiten, met haar eenen raad te geeven, die haar in 't algemeen niet onnuttig kan zyn, en welke mooglyk meer ingang by haar zal vinden, wanneer zy weeten, dat ik dien van eenen Roomschen Petit-Maitre ontleend heb, wiens Versen voor aan dit blaadje staan, en wiens oordeel, over het geene de Sexe bevallig maakt, voor dat van onze Zalet-jonkers niet behoeft te wyken. Dat, naamlyk, onze vrouwen en juffers nimmer eenige nieuwigheid in haare kleeding, en inzonderheid in haar hoofdsieraaden van andere Natiën ontleenen, dan na dat zy ter deeg overwogen en beproefd hebben, of dezelve haar waarlyk bevalliger maakt, en of zy met den smaak van haare Vaderlanderen overeenkomt; en dat elk van haar, inzonderheid, nauwkeurig agt geeve, of de nieuwe mode, die zy naar wil volgen, by haare kouleur, by het beloop van haar aangezigt, en by haare trekken wel staat. Het geene eene Brunette wel voegt, misstaat veeltyds aan eene Blonde; en zeer schoonen vrouwen valt allerley opschik wel; terwyl die geenen, die 'er slegts middelmaatig uitzien, dikwils door zulk een hoofdsieraad leelyk worden, het welk aan eene andere Juffer bevalligheid zou hebben bygezet.
Deze Vertoogen worden uitgegeven te Amsterdam, by de Boekverkoopers K. van Tongerlo en F. Houttuyn; en zullen, ieder Maandag, by dezelven te bekomen zyn, en, wyders, te Dordrecht by A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage E. Boucquet en Comp., Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats en Groningen J. Crebas.
|
|