| |
| |
| |
De Denker.
No. 50.
Den 12. December 1763.
[Lofreden ter eere van den Geest van Beuzelaary.]
Otia si tollas, periere Cupidinis arcus,
Contemtaeque jacent, & sine luce faces.
IK heb van een nieuw Genootschap,'t welk onder den tytel van Ridendo dicere verum &c. weekelyks vergadert, om zich met zedekundige bespiegelingen te verlustigen, een soort van Oratie ontfangen, die één der Leden, in navolging van een vorig dergelyk genootschap, gedaan heeft. Men belooft my meer dergelyken, en ik verzoet mynen Medebroeders wel ernstig hun woord te houden. Ten blyke, hoe zeer ik met hunne hulp in myn schik ben, zal ik 'er aanstonds gebruik van maakten. - Dus begint onze Redenaar:
Knorrige Zedekundigen! ontydige berispers onzer vermaaken en uitspanningen! droefgeestige styf hoofden! ik zal u heden beschaamen, en de dwaasheid uwer strenge bestraffingen aantoonen. Niets verwekt meer uw ongenoegen, zegt gy, dan het gezigt van zo veele zotternyen, daar we ons mede bezig houden. Gy veroordeelt, gy belacht ons onophoudelyk; aanmerkingen, redeneeringen, uitroepingen, bestraffingen, schimp, alle wapenen zyn u omteven, om tegen zulk eene onschuldige en vrolyke vyandin, als den geest van beuzelingen, te gebruiken. Zy, in plaats van zich te verbitteren, belacht u in uwen ernst, of moet ik woede zeggen, en gaat met haare onnozele vermaaken voort. Dit is al de wraak, die zy neemt, en, wel verre van zich aan ulieder luidrugtig geroep te stooren, wil zy zelfs niet eens, dat ik haar in ernst verdedig; 't is niet dan jok, daar ze u mede verwaardigt; ik zal my daar egter niet enkel toe bepaalen; de zaak is van te veel belang; ik moet ernstig spreeken, en uw verstand tragten te ver- | |
| |
ligten, terwyl ik u uwe misgrypen voorleg; ik zal u belagchen en onderregten tevens; zyt gy wys, lacht met my, en ontrust u niet langer over 't geen gy niet veranderen kunt. Het menschdom heeft zich met beuzelingen vermaakt, zo lang het bestondt, en zal zich met beuzelingen vermaaken, zo lang het in wezen blyft.
En gy, beminnelyke Sexe, bekoorlyke wetgeefsters in den levenstrain, die wy te volgen hebben, gy ondersteunt uwen voorvegter! en juigt hem, by voorraad, toe, eer gy zyne verdediging gehoord of geleezen hebt.
Het is aan u, buiten twyffel, dat wy die voortreffelyke zugt tot beuzelingen boven al te danken hebben, en 't is van u, derhalven, dat ik haare lofspraak beginnen moet. Zy koomt van u; dit is alles gezegd: en ik behoeve, na deze verzekering, niet verder te onderzoeken, of wy op den eigen voet moeten voortvaaren, zo als wy thans begonnen hebben? niets, dan 't geen aardig, bemin lyk, gevallig is, kan van u voortkoomen. De geschiedenis zoude my duizend fraaije uit vindingen verschaffen kunnen, die wy aan de gelukkige gesteldheid van uwen geest en verbeelding, of aan de gunstige geaardheid uwer hartstogten te danken hebben. Maar de geschiedenis is een weetenschap, en weetenschappen laat gy, met reden, voor Pedanten en Schoolvossen over. De Hemel bewaare ons, dat we ooit ernstig met u spreeken zouden. Maar neen! de galante Schryvers onzer eeuw, die alles, wat naar weetenschap gelykt, uit de weetenschappen zoeken te verbannen, om zich naar uwe wyze van denken te schikken, zullen daar wel zorg voor draagen. Dit zyn de lievelingen van de aanzienlyksten uwer Sexe; en, schoon zelfs de meesten uwer hen niet kennen, zult gy malkanderen egter wel zo verre, hoop ik, onderregten, dat ik my op deze waardige voorstanders van den Beuzelgeest, zonder Pedanterie, beroepen mag. Zy bewyzen ten allerklaarsten, dat zeven agtste deelen van de bekwaamheeden der mannen aan den omgang der vrouwen te danken zyn; ja dat wy verstand, beschaafdheid, en alle andere deugden gekreegen hebben, met één woord, menschen geworden zyn, nadat wy u regt hebben leeren kennen. Wat wonder, derhalven, dat men thans zulke verbaazende vorderingen, voornaamelyk hier te lande, maakt, nu wy, in plaats van lastige boeken door te leezen, of Pedantsche ge- | |
| |
leerden raad te pleegen, de wysheid op de Saletten haalen, en uit uwe lieve monden leeren, hoe wy denken en handelen moeten.
Wat is de werreld, onder u bestier, reeds gevorderd! hoe veel verstandiger, hoe veel goedaardiger, hoe veel gezelliger zyt gy, dan voormaals uwe Sexe was! en zyn wy gevolgelyk ook met u geworden! Uwe eerste moeder Eva hadt de onbedagtheid om zelve niet slegts van den boom der kennisse des goeds en des kwaadste willen proeven, maar ook haaren man daarvan te doen eeten; (die kleine byzonderheid, neeme ik de vryheid, uit de oude geschiedenissen, aan te haalen, omdat 'er, misschien, eenigen onder u zyn zullen, die 'er iets van weeten) gy lieden, daarentegen, onthoudt u zelve niet slegts voorzigtiglyk, van eenige kennis des goeds en des kwaads te verkrygen, maar gebruikt ook de vriendelyke voorzorg, van het ons te beletten. Hoe zeer was het Mannelyk geslagt voormaals te beklaagen, toen het op hunne Studeerkamers verdorde, en zig half dood mymerde, over dingen, van wier kundigheid en onderzoek gy onze Jongelingen thans allergenadigst hebt ontslaagen. Een enkele glimlach, eene enkele spotterny, het stamerend kromtongen van eenige geleerde termen, met eene wettige veragting op uwe Saletten uitgesprooken, heeft ons straks overreedt, dat blokken dwaasheid is, dat folianten de harsenen ontstellen, en dat een boekje, naar maate van deszelfs kleinte, voortreffelyker is, omdat 'er zo veel zuiverder quintessence van wysheid in beslooten wordt. Voormaals verdroogde een Koopmans Zoon op zyn's Vaders Comptoir; gy hebt die vroome zielen eens met uwe bevallige vingers na geweezen en uitgelachen, gy hebt ons overtuigd, dat de kaart zich gemaklyker dan een Copyboek laat manïeeren, en gy hebt onze jeugd in vryheid gesteld. Zie daar dan de duidelyke blyken van uw verstand? Zie daar zelfs een gedeeltelyk bewys van uwe goedaardigheid; doch ik moet van gewigtiger zaaken spreeken.
Voormaals hadt het Mannelyk geslagt de dwaasheid van hun eer te stellen in malkander te vermoorden; men verhuurde zich om voor de vryheid en het vaderland, kwanswys, te vegten, en men agtte het zich tot roem, zyne vyanden moedig te verdelgen. Hoe menig bloedbad is 'er uit dien dwaazen waan gebooren! hoe
| |
| |
veele welgemaakte jongelingen zyn door die barbaarsche vooroordeelen ontzield! en het stondt geschaapen, hadt gy lieden het niet in tyds verhoed, dat de fraeije manieren en galanterie onder het gewigt der krygstrofeën bezweeken zouden hebben. Gelukkige, driewerf gelukkige verandering, die gy hebt uitgewrogt; beschaafdheid, goede zeden, hoflyke omgang, hebben die woeste dapperheid verdreeven; onze jonge lieden hebben het Salet gefrequenteerd, en onze Officiers zyn menschelyk geworden. Gy bemint de dapperheid; met reden! gy wordt 'er door beschermd, en ik beweer geenzints, dat onze bevelhebbers hunne dapperheid verlooren hebben; maar gelukkig ontbreekt het hun aan gelegenheid om dezelve zo menigmaalen, als voorheen, te toonen; toen schroomde men de koude van een vroegen veldtogt, het natte weder des najaars, de hitte van den zomer, nog gebrek van levensmiddelen niet; men ging zyne behoefte uit 's vyands landen dwars door opgeheeven dolk en spiezen haalen, en de voorraad smaakte beter, naarmaate men die, met meer dapperheid, gewonnen hadt. Gy hebt onze Jongelingen van dien waan te regt gebragt; gy hebt hen geleerd, dat men zyn gemak en vermaak moet neemen, als men 't krygen kan; gy hebt hun geleerd, dat de Armeën gebrek lyden, als men geen overvloed van alles heeft, wat eene beschaafde weelde vordert; en dat, hoe dapper iemand wezen moge, hy altoos, egter, behoort te denken, om de schoonen, welke hem, na 't einde der Campagne, wagten. Men heeft, in onze dagen, een Generaal na zyne nederlaag, tien stukken kanon zien verlaaten, om de paarden tot het vervoeren van zyne Veld-Equipagie te gebruiken; zie daar de heilzaame uitwerkzelen van een sterke zugt tot beuzelingen. Hy verlaat het helsche moordgeweer, om alle zyne zorgen aan dat geene te besteeden, waarmede hy zyne vrinden pragtig onthaalen, zich galant kleeden en parfumeeren, zyne matressen wel logeeren, en zich, in één woord, aangenaam by de Sexe maaken kan. Het behoud van 't menschelyk geslagt is dan een gevolg van die verbeterde smaak.
O! mogten alle volkeren der werreld eene gezellige levenswyze verkiezen, en geene andere liefhebbery, dan voor beuzelingen kennen! welhaast ware alle inspanning van onder fatzoenlyke lieden verbannen; welhaast
| |
| |
zoude geen stemmig Prediker ons meer met zyne norsche zedeleer verveelen; welhaast zag men alle nuttelooze pleit-memorien scheuren, en de gewigtigste processen door eene galante visite van eene bevallige weduwe, of de inschiklyke toegeevenheid eener jonge schoonheid bepaald; welhaast zag men de Geneesheeren hunne bittere conserven en walgelyke pillen wegwerpen, en de beste geneesmiddelen in lieffelyke spiritus, verkwikkelyke condita, lekkere syroopen, of een galante conversatie zoeken; de Koopman zou zyn comptoir ten allen tyde kunnen verlaaten, en zich ongeneerd verlustigen; de Overheeden zouden geen karakter, en niemand eenige deftigheid behoeven te bewaaren; de Legers boven al zouden 'er de aangenaamste veranderingen door ondergaan; het zouden vertooningen van pragt en weelde, en de optogten luisterryke feesten worden; men zoude nauwlyks meer van verwoesting of verdelgingen hooren. Maar, helaas! daar zyn, en zullen altoos blyven, volkeren, welken de haatelyke stemmigheid niet verlaaten kunnen, of willen; welken zich, in weerwil van alles, wat de galantste Beuzelaars hun raaden mogen, zich gestadig met ernstige bezigheeden of overdenkingen willen bezig houden, voorraad opleggen, konsten volmaaken, groot, ontzachgelyk, veilig worden, en, zo als zy het noemen, in ernst gelukkig zyn. Dezen, schynt het, in den eersten opslag, te dugten, dat onzen handel toe zich trekken, onze fabryken t'hunwaards overbrengen, onze winsten en bestaan verkorten, en in oorlogstyden ons verpletteren zullen. Men mompelt zelfs, dat wy de eene fabryk of tak van handel voor, en de andere na, door de ernstige schraapzugt der Germanen, Bellovacen, Gothen, Wandaalen, Normannen, enz. verliezen; doch geen nood! laaten zy zich vermoeijen om ryk en groot te worden: zy hebben 't noodig; wy hebben 't ver genoeg gebragt, en behoeven zo veel inspanning, of ernstige bezigheid niet meer; ook is onze grond te slegt, om met zo veel arbeid gebrekkig beteeld te worden. Dat wy onzen tyd slegts zoeken te verdryven, dat we ons met opschik en galanteriën amuseeren, dat wy die zugt zelfs eens zo verre uitstrekken, en poogen, om de hoofdzetel der beuzelingen van Parys naar de Nederlanden over te brengen, en aan andere volkeren te leeren, hoe zy leeven moeten; zo zal men ons ontzien en vreezen, gelyk onze beschaaf- | |
| |
de Nabuuren gedugt worden te water en te lande.
Gezelliger, eindelyk, ô bekoorlyke schepzels! heeft u en ons de zugt voor beuzelingen gemaakt, en, ook in dit opzigt, der Maatschappy oneindige voordeelen toegebragt. Voormaals leerden de jonge Juffrouwen alles, wat tot eene onkostbaare en welgeregelde huishouding vereischt wierdt, in den grond; maar het gevolg hier van was, dat zy, vrouwen geworden zynde, alles zelve nazien en bezorgen wilden; zy moesten 'er, derhalven, by zyn, en, het grootst gedeelte van de week, in hunne huizen blyven, dikwils in de keuken, veeltyds met hunne dienstboden wezen. Armhartige, rampzalige levenswyze! Hoe veel wyzer, hoe veel gezelliger is men thans geworden! Italiaansche musyk, danssen, borduuren, Fransch kromtongen; zie daar oeffeningen, welke de vrouwen natuurlyker wyze aan elkanderen verbinden, en met gantsche troepen saamen voeren, om hunne konsten te vertoonen en hunne talenten te volmaaken. De mannen worden dus van al dat huisselyk gewoel hunner wyfjes, en de dienstboden van een lastig toeverzigt bevryd; maar daar wordt, ten opzigt dier laatsten, nog een ander, niet min wezenlyk voordeel, uit gebooren. Tot den zelfden trein van huishouden, welke voormaals met twee bedienden bestierd kon worden, zyn thans vier of vyf van nooden; zie daar, derhalven, zo veel meer levendigheid en vreugde in yder huis, en zo veel meer handen aan werk, of ten minsten monden aan brood geholpen; zie daar zelfs, zo verre gaat het vermogen der zugt voor beuzelingen; zie daar zelfs dit geringer soort van menschen in eene agting en aanzien gebragt, daar zy zich zelven over verwonderen, dat zy 'er toe geraakt zyn. Een Paruikmaaker of Coëffeur was voormaals een man van den gemeenen Burgerstaat; thans ziet men ze met zilver gegaloneerde vesten, en krygen zy voor een sesthalf een dukaat voor yder kapzel. Mevrouw kon voormaals altoos bekwaame kindermeiden krygen, om dat zy zelve mede het oog op de kinderen hieldt; handige kameniers, om dat 'er weinig te kamenieren viel; bedreeven keukemeiden, om dat men niet anders dan gezond en lekker voedzel op zyn tafel begeerde. Maar welk eene gelukkige staats verwisseling, ô Bedienden! nu men u, in zo veel grooter getal, en met zo veel meer bekwaamheeden, noodig heeft! nu uwe eerlykheid zeldzaamer
| |
| |
wordt, naar maate men 'er meer op moet laaten aankomen, en uwe weddens gevolgelyk opslaan, naar maate de zugt toe beuzelingen vermeerdert.
Ziet daar gewisselyk onbetaalbaare diensten, welken ons deze edele liefhebbery, die vermaakelyke, die nuttige beezigheid... maar neen, tydkorting, meene ik, reeds gedaan heeft, en in 't vervolg nog meer zal doen. Erkent, geemelyke wyshoofden, erkent uw ongelyk, met dezelve langer te bedillen; of blyft gy nog al halsterrig in uwe lastige besluiten, keert dan het blad eens om, en ziet, wat 'er, buiten deze heerschende neiging, van het stemmig menschdom worden moet. ‘De menschen, zegt gy zelven, zyn bedorven en verkeerd, en worden 't alle dagen meer. De weelde is een bron van alle ongeregeldheeden en verbastering; het is onvermydelyk, of dezelve moet een Natie vroeg of laat verdelgen, en zy moet, inzonderheid, doodelyk wezen voor zulk een Land, als de Zeven Gewesten, welken geen bestaan in hun eigen boezem hebben, en alles van buiten haalen moeten’. Wy zullen dit, om dat gy 't zo begeert, eens alles toestaan; maar zyn de menschen bedorven en verbasterd, is het dan niet beter, dat zy zich met dwaasheeden en poppespel bezig houden, dan ernstig zyn, om kwaad te doen? Laat hen zich met hunne beuzelingen verlustigen, en gy zult ten minsten het vermaak hebben, van te moeten lagchen om hunne bedryven. Kinderen van veertig, vyftig en zestig jaaren maaken, inderdaad, zulk een wonderlyke vertooning, dat men wel streng of knorrig zyn moet, om zich van gelach te wederhouden, als men ze speelen ziet. Geleerden, Kooplieden, Overheeden, Geestelyken, Regtsgeleerden, en wie niet al, geduurig met klatergoud te zien brilleeren, en op hunne toonen loopen, om hun klatergoud des te hooger te vertoonen, of malkanderen uit den weg dringen, om het zelve niet te kreuken, is zo klugtig en tevens zo onschuldig, dat men die smaak, dunkt my, vooral niet behoort te berispen Nog eens, 't is beter dwaas, als ondeugend te zyn, beter zich met rinkels en bellen dan met euveldaaden op te houden. Hadt Alexander zich met een troep jagthonden, en Caesar met een kolf baan of schaakspel kunnen
| |
| |
vergenoegen, het hadt duizenden van menschen 't leven bespaard; en waren so veele andere groote mannen minder ernstig geweest, hadden zy, in plaats van zich ééne hoofdzaak, die zy agtervolgden, voor te stellen, in plaats van altoos roem, voordeelen van het Vaderland, vryheid en dergelyken te bedoelen, aan yder tafel, op yder salet, aan yder spel, met yder kleed, met ydere mode, eindelyk, van desseins veranderd, of liever hadden zy nooit desseins bedoeld; zy zouden nooit de slagtoffers hunner eerlykheid, edelmoedigheid en ernstige deugd geworden zyn. Ik zou dit weder met verscheiden voorbeelden kunnen ophelderen. Ik zou den eersten en al te stemmigen Willem, ik zou het doorlugtig Broederpaar, ik zou den grootsten Zeeheld ten bewyze kunnen bybrengen; alle lieden, die weinig smaak hadden, de Bon Ton in 't geheel niet verstonden, en, tot hun ongeluk, zich nooit met beuzelingen bemoeiden; maar die voorbeelden aan te haalen, zoude weder eene Pedanterie zyn, die in onze beschaafde eeuw niet te passe koomt. Ook is 't niet noodig, dit verder te bewyzen; wy zyn allen, buiten dit, genoegzaam overtuigd, dat het beter is te beuzelen, dan voor 't Vaderland te sterven.
Men heeft my voor eenigen tyd een brief toegezonden, ondertekend met den naam van Ulrich Coriarius Publicus, wiens gewaande Schryver my kwanswys, op eenen spotagtigen toon, kennis van zyne ervaarendheid in de Geographie gaf; met verzoek van zeker Programma, dat achter den brief volgde, ter uitnoodiging van allen, die zyne Lessen zouden willen bywoonen, aan het Publyk mede te deelen. Ik bemerkte terstond, dat het oogmerk van dien brief was, eenen man van verdiensten te beschimpen, en dat hy van luiden kwam, welken het minder, dan iemand, voegde, den zogenaamden Geographus in het openbaar ten toon te stellen. Daarom heb ik dien brief afgekeurd, als geen plaats in den Denker verdienende. En dewyl my voorgekomen is, dat men reeds den eenen en anderen de uitgave van dat Stukje, als iets overfraay's, onder de hand heeft aangekondigd, zo heb ik my verpligt geoordeeld, mynen Leezeren bekend te maaken, dat zy hetzelve niet te wagten hebben. Ik raade de Opstellers van dien brief ook, dat zy denzelven niet aan het publiek mededeelen, op dat hunne eigen onkunde en verwaandheid niet opentlyk aangetoond worden, en hunne laage streeken tot krenking van eens anders goeden naam dus den verdienden loon ontfangen mogen.
|
|