De Denker. Deel 1 (1763)
(1764)– [tijdschrift] Denker, De– AuteursrechtvrijDe Denker. Deel 1. K. van Tongerlo en F. Houttuin, Amsterdam 1764
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1207 D 7
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het eerste deel van De Denker, met de nummers 1 tot 52 (januari tot december 1763), uitgegeven in 1764.
redactionele ingrepen
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (fol. *1v, p. 417) zijn niet opgenomen.
De ‘Drukfouten’ van p. 160 zijn in de lopende tekst verbeterd.
[fol. *1r]
De Denker.
Eerste deel.
Te Amsteldam,
By K. van Tongerlo en F. Houttuin.
MDCCLXIV.
[fol. *2r]
Korte inhoud der vertoogen van het eerste deel.
No. 1. | INleiding tot dit Papier. Bericht van den Denker omtrent zyn Persoon en Werk. | Bladz. 1 |
2. | Gewoone Traagheid der Schryveren. Brief van Dicax aan den Denker over den Tytel van zyn Werk: en Antwoord daar op. | 9 |
3. | Verhaal van het vieren van een Vyf-en-twintig-jaarig Eeuwseest van den Amsterdamschen Schouwburg; en bedenkingen daar over. Aanmerkingen van den Denker over den Juichenden Schouwburg: een Toneelstukje te dier gelegenheid vervaardigd. | 17 |
4. | Gesprek in een Koffybuis over den Denker. Aanmerkingen over den blinden eerbied, die den Ouden, boven de hedendaagsche Schryvers, gemeenlyk wordt toegedraagen. | 25 |
5. | Brief van Justus Denkgraag. Dat een Denker beter is dan een Praater. Wat de Denker verstaat door wel te denken. | 33 |
6. | Brief van een Koopman aan den Denker, over de onnuttigheid der Studie; en de verkeerde Geleerdheid zyner drie Broeders. | 41 |
[fol. *2v]
No. 7 | Dat het den Mannen te wyten is, dat de Vrouwen zich meer aan het vertoonen van lighaamelyke Bevalligheid; dan aan de verbetering haarer Zielsvermogens laaten gelegen zyn. Aanspooring voor de Vrouwen tot het oeffenen van haar verstand. | 49 |
8. | Brief van P. aan den Denker, over het Voordeel der Onweetendheid. Het geluk van onweetend te zyn, met verscheiden voorbeelden gestaafd. | 57 |
9. | Over de redenen van het vermenigvuldigen der Schryvers en Geschriften. Gesprek van den Denker met eenen hedendaagschen Huurschryver. | 65 |
10. | Over het nabootsen van het geluid van Dieren en soortgelyke laffe aardigheeden. | 73 |
11. | Brief van E.T. aan den Denker over de Konst van Vergeeten. | 81 |
12. | Klagte van R.U. aan den Denker, over het gebruik van dubbelzinnige en geile uitdrukkingen; byzonderlyk in de tegenwoordigheid van Vrouwen en Kinderen. | 89 |
13. | Over het Kaartspel. De Redenen aangeweezen, waarom de meeste menschen zich gaarne met het Kaartspel beezig houden. | 97 |
14. | Brief van Rotterdam aan den Denker geschreeven over het verzuim van zekere plegtigheid, aldaar by het begraaven van een Leeraar gebruikelyk; en de gevolgen daar van. Bedenkingen van Dicax over het blindelings opvolgen van oude gewoontens. | 105 |
15. | Brief van J.D. aan den Denker, over het medelyden en de mededeelzaamheid. | 113 |
[fol. *3r]
No. 16. | Over het te vondeling leggen van Kinderen. De nuttigheid van een Vondeling-huis aangetoond. | 121 |
17. | Brief van Martinus Scriblerus Mart. Fil. Mart. Nep. aan den Denker, ter verdeediging der Huurschryvers. Overeenkomst tusschen een' Huurschryver en Advocant. | 129 |
18. | Brief van Dorothea aan den Denker, over de Godsdienstige Begrippen van haaren Oom en Moei. Dat het gebruik van ligte Kouleuren tot Kleeding geen meer ydelheids in zich sluit, dan het draagen van donkere Kleederen. | 137 |
19. | Over de Kunst van Hooren. Wat 'er tot Wel Hooren vereischt wordt. | 145 |
20. | Over de Vryheid van Denken en Schryven over Godsdienstige Onderwerpen. | 153 |
21. | Het nut der Verkwisting aangetoond. Ontwerp van den Denker, om het geld onder den man te brengen, en het algemeen belang der Maatschappy edelmoedig te bevorderen. | 161 |
22. | Brief van Eusebius over het Profaneeren; ter betoog van de schandelykheid en onbetaamlykheid daar van. Gedagten van den Denker over het Godsdienstig Onderwys van Kinderen. | 169 |
23. | Brief van T. aan den Denker; om te doen zien, dat het sluiten der ooren den menschen niet minder, dan dat der oogen zou te stade komen. Ontwerp om zekere Oorklapjes te doen maaken. | 177 |
24. | De Vryheid van Schryven, zo over Polityke, als Godsdienstige Onderwerpen, beweezen en verdeedigd. | 185 |
[fol. *3v]
No. 25. | Brief van Jan Zorgeloos aan den Denker ter verdeediging van zyne edelmoedige geldverkwisting; en Antwoord daar op. | 193 |
26. | Brief van J. over het Bankbreeken en de Banqueroutiers. | 201 |
27. | Over de In-enting der Kinderpokjes. | 209 |
28. | Over de Pragt en kostbaare Vermaaken. Dat alle uitspanningen smaakeloos en verveelend zyn; wanneer zy niet door oeffening en arbeid vervangen worden. | 217 |
29. | Brief van T. aan den Denker; dat men de Kinderen gemeenlyk te vroeg en op eene verkeerde wyze leert bidden. Brief van Christiaan Order over eenige misbruiken by het bedienen van den Doop. | 225 |
30. | Brief aan den Denker wegens deszelfs verdeediging van de onbepaalde Vryheid der Drukpers in No. 24.; en Aanmerkingen van den Denker daar over. | 233 |
31. | Brief van Achitofel Simon, behelzende deszelfs Levensbeschryving; en een Voorstel om over de Zedekunde, met betrekking tot den Koophandel, Lessen te geeven. | 241 |
32. | Over de Fransche Schoolen en Fransche Meesters. | 249 |
33. | Dat het den Geestelyken niet vry staat, zich met Staatszaaken op den Predikstoel te bemoeijen, of de Overheid openlyk te bestraffen; aangetoond in eenen Brief van A.T. aan den Denker. | 257 |
[fol. *4r]
No. 34. | Beschouwing van het menschelyk leeven, en wat daar uit nopens het eind onzer Schepping, en een toekomenden staat op te maaken zy. | 265 |
35. | Over de Veelwyvery. Betoog dat dezelve waarlyk met de Wetten der Natuur strydig is. | 273 |
36. | Dat men zich aan alle schikkingen der Voorzienigheid met gelaatenheid moet onderwerpen; dewyl wy zelden in staat zyn te beoordeelen, of het geen ons overkomt als een wenschelyk geluk of schadelyk onheil te agten zy. | 281 |
37. | Brief van O.A. aan den Denker; behelzende de beschryving van een gezelschap van eenige liefhebbers der Jagt en een Pedant. | 289 |
38. | Brief van A.T. aan den Denker. Waarschynlykheid van een toekomend leeven afgeleid uit het nadeel, dat ons de verbetering onzer ziels-vermogens in dit leeven toebrengt. | 297 |
39. | Brief aan den Denker, om te doen zien dat Kooplieden zich niet op de verkryging van Weetenschap of Geleerdheid behoeven toe te leggen. | 305 |
40. | Losse gedagten van den Denker over de Vrouwen; het Huwelyk; de Driften; de Liefde der Ouders en Kinderen tot elkanderen enz. | 313 |
41. | Brief van Philalethes aan den Denker; behelzende zyn Gesprek met Eudoxus en Sophia over het denken der ziele. | 321 |
42. | Aanmerkingen van den Denker over den Brief van Philalethes in No. 41. Dat het waarschynlykst is, dat de ziel altoos denkt. | 329 |
43. | Wat 'er door verstaan wordt, wanneer een Man of Vrouw gezegd worden een goed Huwelyk te doen. | 337 |
[fol. *4v]
No. 44. | Brief van J. Souple aan den Denker. Dat behoeftigen niets van de vriendschap en het medelyden hunner medemenschen, maar alles van de verwaandheid en andere driften hunner Patroonen te verwagten hebben. | 345 |
45. | Over de Onvergenoegdheid. Betoog dat elk mensch doorgaans juist zo veel genoegen ten deele valt, als waar voor hy, uit hoofde van zyn byzonder gestel van ziel en lighaam, vathaar is. | 353 |
46. | Brief van Orthodoxocritus aan den Denker, behelzende een Ontwerp om een Kaart van de Regtzinnigheid te maaken; en Regelen ter bewaaring der Orthodoxie. | 361 |
47. | Het nut der waare Welleevendheid aangetoond. | 369 |
48. | Over de bitterheid der Kerkelyke Twisten, en de Heerschzugt der Geestelyken. De redenen daar van naargespoord. | 377 |
49. | Brief van *** aan den Denker, tragtende te doen zien dat de meeste menschen zelfs al waakende nooit denken. | 385 |
50. | Lofreden ter eere van den Geest van Beuzelaary. | 393 |
51. | Bedenkingen over de Nederigheid en Verwaandheid. | 400 |
52. | Tweede Brief van ***, bewyzende dat de meeste menschen gelukkig leeven, om dat zy in het geheel niet denken. | 408 |
[p. 160]
Drukfouten in het voorgaand Vertoog.
Pag. 145. reg. 5 staat, Aurum substringe: lees, Aurem substringe.
150. onder aan, staat, Aurius Batava: lees, Auris Batava.
151. reg. 6. staat, dient men zich by plechtigheeden: lees, dient men zich by zulke plechtigheeden.