| |
| |
| |
De Denker.
No. 48.
Den 28. November 1763.
[Over de bitterheid der Kerkelyke Twisten, en de Heerschzugt der Geestelyken. De redenen daar van naargespoord.]
Tantaene animis coelestibus irae!
ZEker Engelsch Schryver heeft in een Periodicq Werkje, dat, voor eenige jaaren, een oneindig gerugt heeft gemaakt in Engeland, onderzogt, ‘waarom alle Geestelyken van de Hooge Kerk, dat is te zeggen, die een Goddelyke Beroeping voorwenden, de allerslegtsten van alle menschen zyn’? Dit oordeel is zekerlyk onbillyk. Hy hadt de goeden van de kwaaden behooren te onderscheiden. Daar zyn, gewislyk, menschen onder, welken dit niet regelregt, tegen hun beter weeten aan, voorgeeven; maar door hunnen waan, onkunde en de verkeerde onderwyzingen hunner meesters bedot, zich zelven misleiden; menschen, die, terwyl zy hun Hof maaken by de Regenten, terwyl zy de Kerkenraaden aanloopen en hunne Vrouwtjes vleijen, om langs dien weg een vacant Beroep te bekomen, in de eenvoudigheid egter hunner begoo- | |
| |
chelde harten vastelyk gelooven, dat dit de middelen zyn, waar van zich de H. Geest verkiest te bedienen, om hun, als getrouwe arbeiders, een aanzienlyker standplaats en een beter jaarwedde te bezorgen. De onderstelling, derhalven, van onzen Engelschman is, gelyk ik zeide, on billyk; en ik ben 'er verre af, van dergelyk een ongunstig oordeel over myne verdoolde medemenschen te vellen; maar daar is my, by gelegenheid van al de Twistschriften, die wegens de zaak van Ds. C. Blom te Leeuwaarden zyn verspreid, eene andere bedenking in den zin gevallen, welke ik meen dat met meer reden onderzogt mag worden: ‘waarom, namelyk, de Kerkelyke Vergaderingen in alle landen en tyden de verwardsten en ongeregeldsten, en de Kerkelyke twisten altoos de bittersten van alle twisten waren’? Dat dit zo zy, geloove ik niet, dat my van eenig Leezer, die der Kerkelyke geschiedenissen kundig is, zal geloochend worden; terwyl min geoeffenden slegts behoeven te zien op een Kerkenraad, die zich voor Souverain en onafhankelyk opwerpt, en eenen Leeraar, die zich 't gezag zyner Overheeden onttrekt, om met reden te vermoeden, dat die geest van verwarring en bitterheid ook andere dergelyke vergaderingen en geestelyke gemoederen zal beheerschen.
Inderdaad deze gesteldheid van zaaken moest, natuurlyker wyze volgen, zo dra men het Preeken als een Ambagt begon te leeren, en in het eerwaardigst Beroep niet dan eene enkele kostwinning bedoelde; zo dra de Ouders, verlegen wat met hunne kinderen aan te vangen, hen tot den geestelyken staat verordenden, om hen aan 't brood te helpen, zonder op de natuurlyke gesteldheid van hun hart te letten, of hun zedelyk karakter raad te pleegen. Van toen af begon de Jeugd, inzonderheid, te studeeren in dat geene, daar zy mede brilleeren konde. Van toen af bemoeide zich dezelve om alles te leeren, behalven dat geen, dat zy allereerst en meest hadt behooren te weeten; het beloop, naamelyk, der hartstogten in het algemeen, de bestiering van hunne eigen driften in 't byzonder, en de betragting van zedelyke deugd. In
| |
| |
plaats dan van waare Godsvrugt, edelmoedigheid, weldaadigheid, nederigheid, opregtheid, kwam men met geleerde taalen, met duistere oudheeden van vreemde volken, en wydsche Testimonia voor den dag. In plaats van zyn hart te verbeteren, hieldt men zyn hoofd met schoolsche hairklooveryen bezig, en in plaats van zich met eene duidelyke zedekunde te bemoeijen, verhefte men zich in zyne overnatuurkundige bespiegelingen. Hy, die meest in dit alles uitmuntte, wierdt de geagtste man; zonder dat de hoofdzaak van alles, nederigheid van harte en een zagtmoedige en stille geest eenigzins in aanmerking wierdt genomen. In deze gesteldheid nu van zaaken aanvaardden jonge lieden, zonder menschen kennis, zonder kennis van hun eigen hart, door waan en vooroordeelen opgeblaazen, en onkundig van hunne allereerste verpligtingen, een Beroep, 't welk hen boven de rest van 't menschdom scheen te verheffen. Wat wonder, derhalven, dat zy, nu de begunstigde Dienaars van den Allerhoogsten, de Bemiddelaars van den Hemel geworden zynde, hoogmoedig wierden? Wel verre van hun dit kwalyk te neemen, moest men het natuurlyk verwagten, en men hadt 'er in tyds zyne maatregelen naar behooren te neemen.
Hier nu kwam vervolgens een verward denkbeeld van Goddelyke Beroeping by, welke hen onafhankelyk van de menschen maakte, van alle verpligting en erkentenis aan hunne bevorderaaren ontsloeg, en vryheid gaf, om dezelven niet verder te vieren, dan voor zo verre zy nieuwe gunstbewyzen van hen verhoopen konden. Men versta my wel. Ik geloof niet, dat zy dit alles met eene opzettelyke verkeerdheid beredeneerden, en ondankbaar wierden tegen hunne overtuiging aan, maar ik geloof, dat zy uit het gemelde verward en duister beginzel handelden, zonder het zelve te weeten. Het menschelyk hart is een doolhof, daar de kundigsten, menigmaalen, werk hebben, om den regten weg te vinden, en daar onkundigen en hoogmoedigen, derhalven, noodwendig in dwaalen moeten. De mensch is nooit vernuftiger, dan wanneer het 'er op aan komt, om zich zelven te
| |
| |
bedriegen; en duizendmaalen werken wy uit gansch andere beginzels, dan wy zelven gelooven, en beginzels, die wy zelven niet kennen, althans niet beredeneeren. Ja wy overreeden ons, dat wy Gods eer bevorderen, terwyl wy enkelyk onze driften van wraak, nyd, hoogmoed of hebzugt voldoen! Dit is de gewoone geaardheid van verre de meeste menschen, en dit het gewoon gedrag van verre het grootste deel der Geestelyken in alle landen, in alle Godsdiensten, op alle tyden. Ik ben verre af van onze Geestelykheid in het byzonder te bedoelen; myne aanmerkingen zyn algemeen; zy strekken zich zo wel tot alle eeuwen als volken uit; en men ziet 'er nu reeds de natuurlyke oorzaak in, waarom de Kerkelyke Vergaderingen altoos de verwardsten en ongeregeldsten, en de Kerkelyke twisten altoos de bittersten waren?
Met zulk eene gesteldheid van geest, naamelyk, als ik tot hier toe aanwees, dat uit de willekeurige verkiezing en verkeerde wyze van studeeren der Geestelyken eigenaardig moest voortkomen, kwamen zy aan 't hoofd eener Vergadering, welke, meestal, geene andere heerschappy te voeren hadt, dan die zy aan haare Leden gaf, of wys maakte dat zy hadden, en waar van het egter nauwelyks konde missen, of zy moest, meer dan eenige andere, door waan en hoogmoed genoopt worden. Terwyl zy zich, immers, met hunne Hoofden en Aanvoerders als een byzonder lighaam, als eene geheiligde maatschappye beschouwde, was het geenzins te verwonderen, dat zy hunne voorregten en vryheeden te verre uitstrekten, en zich, dikwils, een eer en gezag aanmaatigden, die hen, inderdaad, niet toekwamen. Heerschzugt, verwarring, twist met andere Collegiën, daar zy aan ondergeschikt waren, en wier gebied zy zich onttrokken, moesten de onvermydelyke gevolgen hier van zyn.
Al wat de Burgerlyke Maatschappy betrof, was, voor het opregten dier Vergaderingen, reeds geregeld. Belastingen, voordeelen, groote ampten, alles hadden de Polityken aan zich behouden, en daar bleef, derhalven, voor die Kerkelyke Collegien, weinig of niets van belang te doen. Het valt egter hard in een
| |
| |
bestierend Collegie saam te zitten en niet te heerschen! 't Valt hard, zo veel figuur te maaken, en zo weinig zeggens te hebben! Wat wonder, derhalven, weder, dat men alle beuzelingen met den grootsten ernst behandelde? Wat wonder, dat men alles aan zich trok, 't geen, met eenige mogelykheid of schyn, tot deze vierschaar gebragt konde worden? Wat wonder zelfs, dat men de nauwbepaalde grenzen zyner bekrompen heerschappye te buiten gaande, zich in zaaken stak, welken de Burgerlyke Overheeden, met reden, aan zich behouden hadden, of dezen, als zy 't goedvinden der Kerkelyken niet wilden opvolgen, met eene vermetele trotsheid en heerschzugt dorst aanklampen? En dat men, eindelyk, zyne handen eens in eenige zaak geslagen hebbende, door zyn gedrag eene geestelyke verwaandheid, van domheid ondersteund, en jeukerig naar voorwerpen voor zyne heerschzugt, op de hardnekkigste wyze verdedigde?
Vergaderingen, derhalven, uit onkundigen verwaande menschen saamengesteld, met Geestelyken van zulk eene geaardheid, als wy straks beschreeven, aan haar hoofd, moesten, noodwendig, verward, en ongeregeld worden; inzonderheid als men begrypt, hoe veel invloed die Hoofden veelal op de byzondere leden hadden; meer gewisselyk, dan in eenige andere Collegien. Heerschzugtig boven de rest, droegen zy wel zorg, om doorgaans zulke gezeggelyke handelbaate menschen als leden hunner vergaderingen te verkiezen, die geene andere belangens, dan die hunner dierbaare Leidslieden, kenden, en het voor hun grootsten pligt hielden de eer der Vergadering met hand en tand te verdedigen. Het is, inderdaad, onbegrypelyk, wat een schielyke en wonderbaare verandering de geest van zodanig een Collegie maakt in het karakter zelfs der zagtaardigste menschen. Ik heb lieden gekend, die nooit van gezag of heerschappy gedroomd hadden, die men zelfs nooit vermoed hadt, dat 'er zich mede bemoeijen konden, en die egter, binnen weinige weeken, na dat zy de geestelyke Vergaderingen hadden bygewoond, de waardigheid en rang dier Vergaderingen, derzelver gezag en nut, zo
| |
| |
wyd en breed met de woorden hunner Leidslieden wisten voor te dragen, dat zy van Ja-Broers, zo als zy by hunne hoofden waren, zich in den eersten opslag als regte geestelyke kampvegters scheenen te vertoonen. Zo kragtig hadt die geest der Vergadering op hun geheel gestel gewerkt! Ik heb braave, eerlyke, getrouwe vrinden gehad; maar het vermaak was van hunne verkeering af, zo dra zy leden van een geestelyk Collegie geworden waren; en ik betrouwde ze nooit meer in iets, waar in myne belangens met die van het Collegie stryden mogten.
Die belangens, naamelyk, worden door de genoemde hartstogten, en deeze hartstogten door de hulp des volks gestevigd. 't Is tot de domme menigte, dat men altoos zyn toevlugt nam in alle twisten, die men uit heerschzugt en verwaandheid hadt aangevangen. Al wie ons aanraakt, raakt den appel van Gods oogen, was altoos de leus, waar mede men een verblinde schaar wist op te ruijen, of laffe Regenten te verbluffen. Ik ben wel; houd u stil; God zal wel zorgen voor zyn Kerk, en my bewaren; zo sprak menig huichelaar, om de schaaren, die hy raadde stil te zyn, tot wederspannigheid te beweegen, en, door oproer en geweld, zyne slinksche oogmerken te bereiken.
En dit kon zo veel te beter geschieden, om dat de Geestelykheid van meest alle Landen en Sectens, en in meest alle tyden, het volk doorgaans zodanige denkbeelden van pligt en Godsdienst inboezemde, welke die oogmerken eigenaardig bevorderden; 't zy dit een gevolg is geweest hunner eigen onkunde, vooringenomenheid en dwaaling, 't zy men voorbedagtelyk dus te werk ging, zeker is het, dat zedelyke deugd en geregtigheid zelden de groote zaak was, die men zich voor eerst en boven alles bevlytigde den volke ernstig en geduurig voor te houden. 't Schynt vreemd en ongeloovelyk, en 't is evenwel, vreeze ik, waaragtig, dat 'er moogelyk nooit een Land in de werreld is geweest, daar de Heerschende Geestelykheid de schaaren geduurig voorhieldt, dat het eenigste doelwit van den Godsdienst, daar alle Geloof en Leerstukken, alle Ceremonien en uitwendigheeden, ge- | |
| |
heellyk aan ondergeschikt waren, en eeniglyk op uitloopen moesten, in de beoeffening van inwendige deugd alleen bestondt; dat zyn hart te zuiveren, en zyne driften te regelen, beter ware, dan Kerkgebaar, en dat de waare Regtzinnigheid, eindelyk, bestondt, in alles wat waaragtig, regtvaardig, eerlyk, rein, liefelyk en welluidend is, te betragten, en zo daar eenige deugd, eenige lof is, die te bedenken. Men sloeg, daarentegen, altoos den strydigen weg hier van in; men paaide het volk met uitwendigheden en geheimen; men deedt hun gelooven, in plaats van werken; men leerde hun Gods eer te bevorderen, door de Tempels op te sieren, en den Priesterschaaren van de hand te vliegen; men vervulde hen met een blinden yver tegen allen, welken derzelver gewysdens dorsten tegenspreeken, of zich hunner geestelyke heerschappye onttrekken, en noopte het menschdom aan, om den Allerhoogsten te verheerlyken, door elkanderen te vervolgen.
Zie daar de beklaagelyke gesteldheid, daar de Heerschende Geestelykheid, van meest alle Volkeren en Godsdiensten, de domme menigte in wist te brengen. Hoe gereed moest nu deeze, met zodanige begrippen en hartstogten vervuld, niet zyn, om der Geestelyken party te trekken in alle twisten, die zy met de Werreldlyken hadden! en hoe natuurlyk was het, dat de eerste, die geaardheid der menschen kennende, zich daar van ten hunnen voordeele wisten te bedienen! dat zy, dit alles weetende, daar op steunen durfden, en dus hunne party altoos ten strengsten vasthielden.
Die bedenkingen vielen my te binnen, zo dra ik my zelven de vraag, die ik in den beginne van dit Vertoog voorstelde, hadt gedaan; zy geeven, meene ik, natuurlyke redenen aan de hand, ‘waarom de Kerkelyke Vergaderingen in alle landen en tyden steeds de ongeregeldste en verwardste, en de Kerkelyke Twisten altoos de bittersten van alle twisten waren?’ De thans zweevende geschillen bragten die vraag voor mynen geest, en bewoogen my, teffens, derzelver beantwoording mynen Lezeren mede te dee- | |
| |
len: want, schoon ik my niet zal vermeeten die twisten te beslegten, schoon ik my hier zelfs in het geheel niet zoek in te laaten, heeft men egter reets kunnen zien, dat ik, met alle de vryheid, die ik aan de Drukpers heb vergunt, met alle de vryheid van spreeken, die ik elk lid onzer Republyk volmondig toesta, den eerbied egter aan de hoogere en laagere Overheeden schuldig, boven al bewaard wil hebben, en een geslaagen vyand ben van oproer en wederspannigheid, zo wel als van geestelyke Heerschzugt. Die Leeraars, ondertusschen, welke hunnen Goddelyken Meester in nederigheid en zagtmoedigheid van harten volgen, zyn myne lievelingen, en vinden, dit durf ik gerust verzekeren, geen yveriger voorstander, dan den Denker.
Die zaaden nu van oproer en wederspannigheid te stikken, en den verderfelyken invloed eener verbitterde Geestelykheid te verminderen, is het eenig oogmerk, dat my bezielde. Dit kwaad, immers, te leeren kennen, is reeds het zelve te verzwakken, en de oorzaaken daar van aan te wyzen, is deszelfs verderfelyke uitwerkzelen ten grooten deele voor te komen.
Ik mag na alles, wat ik gezegd heb, de Leeken op goeden grond vermaanen, om minder tegen de heerschzugt van sommigen hunner geestelyke Leidslieden uit te vaaren, en 'er zich beter voor te wagten, en de Regenten, in 't byzonder, om allen brand te weeren, door steeds den noodigen toeverzigt op een altoos smeulend vuur te houden.
Misschien zal ik eerlang de beste hulpmiddelen tragten op te spooren, waar door men het gemelde kwaad ten grootsten deele zou kunnen voorkoomen.
T.V.
|
|