| |
| |
| |
De Denker.
No. 43.
Den 24. October 1763.
[Wat 'er door verstaan wordt, wanneer een Man of Vrouw gezegd worden een goed Huwelyk te doen.]
En zoo een bedgenoot, schoon, jonk, gelyk van zinnen,
Onder gemeene liên, die veel zyn in 't getal,
Veel eer, als onder weinig ryken, is te vinnen;
Zo vraag ik, waarom dat men rykdom wenschen zal?
MEer dan eens hebben verstandige lieden opgemerkt, dat 'er in het dagelyks leeven verscheiden woorden en spreekwyzen gebruikt worden in eenen gansch anderen zin, dan dezelven in den eersten opslag schynen mede te brengen; en 'er is niemand, of
| |
| |
hy zal, zo hy 'er op let, yder dag voorbeelden van diergelyk misbruik van woorden in de samenleeving met de menschen ontmoeten. Dus noemt men den geenen, die zyne dobbel-schulden punctueelyk betaald, terwyl zyne andere schuld-eisschers hem jaaren lang na moeten loopen, en somtyds noit voldoening van hunne regtvaardige vorderingen kunnen krygen, een man van eer. Dus zegt men van iemand, dat hy wel weet te leeven, wanneer hy de trekken van zyn weezen zodaanig meester is, dat hy de geene, die hy doodelyk haat, met eene alleruitgestrektste vriendelykheit weet in te neemen; en wanneer hy in staat is, door zyne begoochelende vleytaal vrouwen, die anders ligtelyk deugdzaam zouden gebleeven zyn, te verleiden, en zich aan zyne snoode lusten te doen overgeeven. Deeze en diergelyke uitdrukkingen zyn zo algemeen aangenomen, dat niemand, die der werreld eenigzins kundig is, zich omtrent het regte verstand derzelven zal vergissen. En mogelyk zouden onze beschaafde Nabuuren, zo Franschen, als Engelschen, die in hunne taal soortgelyke spreekwyzen gebruiken, zich omtrent den zin derzelven mede niet bedriegen. Doch het is niet te min zeker, indien men den eenen of anderen eenvoudigen inwooner der Noordelykste deelen van Europa onze taal zou willen leeren, dat men geen minder moeite zou hebben, om hem te beduiden, dat welleeven betekende by zyn buurmans vrouw te slaapen, en dat de eer bestondt in eenen armen Ambagtsman om den loon van zyn zweet te doen zugten, als Gulliver vondt, om aan zyne eerlyke Hoyhnhms te doen begrypen, wat liegen was.
Het is myn oogmerk niet, om alle de spreek- | |
| |
wyzen hier by te brengen, die op deeze wyze gansch verkeerdelyk gebruikt worden. Men zou daar van een geheel woordenboek kunnen maaken. Maar ik kan niet voorby, myne Leezeren heden eens over zodaanig misbruik van het woord goed met betrekking tot een huwelyk te onderhouden; het welk zeer algemeen is, en waar op myne gedagten onlangs by toeval zyn gevestigd geworden.
Wanneer men in een gezelschap over jonge luiden hoort spreeken, die te saamen staan te trouwen, is gemeenlyk de eerste vraag, die 'er gedaan wordt: doet hy of zy een goed huwelyk? Natuurlyk zou men meenen, dat men door diergelyken vraag bedoelde te weeten, of de aanstaande man of vrouw die ziels- en lighaams hoedaanigheeden bezaten, die hun met hunne egtgenooten gelukkig en vergenoegd kunnen doen leeven. Doch niets minder, dan dit, is het oogmerk van den Vraager; die begeert daar mede niets anders te weeten, dan hoe het met de middelen van die geenen, die trouwen zal, geleegen is. Hy, aan wien zulk een vraag geschiedt, beantwoordt dezelve ook in die onderstelling, dat dit 'er mede gemeend wordt. ‘Hy doet een goed huwelyk’, zegt hy, wanneer hy meent, dat de geene, van wien men spreekt, een vrouw krygt, die hem in rykdom verre overtreft. Doch krygt hy of zy, die het onderwerp van het gesprek is, een egtgenoot of egtgenoote, die minder of evenveel gegoed is; dan is de party slegts sober of maar middelmaatig. Het geld is het eenige, dat de goedheid of kwaadheid van een huwelyk op deeze wyze uitmaakt; zonder dat men op het personeele karakter van den man of vrouw, van welker verbintenis gesproken wordt, in het minst agt geeft. De haa- | |
| |
telyke Thersites, die zyne jeugd in allerhande losbandigheid heeft doorgebragt; die door zyne brutaliteit de afkeer is van allen, die hem kennen; biedt het droevig overschot van zyne schandelyk verspilde leevenskragten aan de schoone en beminnelyke Julia aan; welke, om dat zy arm is, genoopt wordt zulk eenen egtgenoot niet te verwerpen. ‘Julia doet een goed huwelyk’, zegt de werreld, om dat Thersites ryk is; doch vraagt iemand wat party Thersites doet; het antwoord is, ‘hy hadt beter kunnen doen’. De spitsvinnige Eleonora, die om haar onbevallige houding en gelaat, en om haar noch meer onaangenaam gemoedsgestel, in haar jeugd onder alle haare tydgenooten geen portuur heeft kunnen krygen; wordt, wanneer zy reeds eene bejaarde vryster geworden is, door den deugdzaamen en hupschen Philander gevryt; die, zich buiten staat ziende, om met zyn beroep, waar in hy echter zeer kundig is, aan den kost te komen, door zyne vrienden overgehaald is, om zulk een huwelyk te zoeken. Eleonora neemt zyn aanbod aan, en trouwt met hem; niet om dat zy in het minst van de verdiensten van haaren vryer overtuigd is, maar op dat zy met haare maagdom niet ten grave moge daalen. ‘Philander doet een zeer goed huwelyk’, zeggen alle zyne bekenden. En ondertusschen is het zeer waarschynlyk, dat Julia en Philander beiden vry gelukkiger zouden geweest zyn, indien zy zulke voordeelige verbintenissen niet hadden aangegaan. Want niets is meer gemeen, dan dat zodaanige goede huwelyken na derzelver voltrekking zeer slegte huishoudingen geeven.
Onlangs vondt ik my in gezelschap, alwaar over het huwelyk van myn vriend Leander gesproken
| |
| |
wierdt, die met de beminnelyke Maria in den egt staat te treeden; welke laatste ik mede van jongs af gekend hebbe. Maria is een weinig minder met middelen gezegend, dan Leander; doch zy is schoon en wel gemaakt, verstandig, goedaardig, en een goede huishoudster. In 't kort, zy bezit alle de hoedaanigheeden, die een regtschaapen man gelukkig kunnen maaken. De overtuiging hier van deedt my zeggen, dat Leander, naar myne gedagten, een zeer goed huwelyk zou doen. ‘Dat weet ik juist niet’, zeide Argyrophilus, die 'er tegenwoordig was, ‘my dunkt het is al een meisje om een knegtje: en waarlyk zo Leander, wiens koophandel dagelyks begint toe te neemen, noch eenigen tyd hadt willen wagten, zou hy zekerlyk veel beter party hebben kunnen doen’. Ik antwoordde hier op; dat Maria met Leander zo veel ten huwelyk bragt, dat zy, indien zy niet overdaadig en pragtig wilden leeven, gevoeglyk te saamen konden bestaan; en dat Leander ondertusschen by geene andere vrouw oit betere hoedanigheeden zou kunnen vinden. Doch al wat Argyrophilus my te gemoet voerde, was dit; ‘ik zeg niet dat Maria een kwaade vrouw is. Al wat ik heb willen te kennen geeven, was alleenlyk, dat Leanders huwelyk met haar, eigentlyk, niet verdient zo een goed huwelyk genoemd te worden’. Diergelyke gesprekken hoort men dagelyks; die allen doen zien, dat niemand, naar het gemeene begrip der menschen, gezegd kan worden een goed huwelyk te doen, dan die met eene vrouw trouwt, die meer gelt bezit dan hy.
Wanneer men de redenen van dit kwaad begrip nagaat, vindt men 'er verscheiden. De Vaders, die dikwils zelven zulk een goed huwelyk
| |
| |
hebben aangegaan, en die, zo zy hunne ryke huisvrouwen niet volkomen haaten, op zyn best genoomen, in eene gelukzaalige onverschilligheid met dezelven leeven, scherpen hunnen kinderen van jongs af in, dat zy, voor al, zorg moeten draagen, zo zy eens willen trouwen, dat zy toch een turfje by hun kluitje zoeken te krygen, gelyk men het gemeenlyk uitdrukt. Zy hebben noit de aangenaamheid van eenen welgevoegden echt gesmaakt; het vuur der driften is door de vermeerdering der jaaren in hun uitgeblust; en het bezit van het geld is op dien tyd des leevens het eenige dat hun wenschelyk voorkomt. Wat wonder, dan, dat zy hunnen kinderen beduiden, dat zy naar eenen ryken egtgenoot of egtgenoote moeten uitzien; en dat deezen in het begrip gebragt worden, dat zy geen goed huwelyk doen, zo zy niet met eene ryke party trouwen. De jonge luiden geraaken ook zelven dikwyls in dat gevoelen, dat zy in het verkiezen van eene wederhelft meest naar het goed moeten uitzien, om dat zy, buiten dat, niet zo pragtig en brillant kunnen leeven, als zy wel zouden wenschen. ‘Gaarne zou ik trouwen’, zegt meenig Jongeling, ‘wist ik slegts eene goede vrouw te krygen’. Doch vraagt men hem, welk eene Vrouw hy begeert; de hoofddeugd, die hy in haar vereischt, is dat zy ryk zy. Wanneer 'er kinderen mogten komen, moet hy in staat weezen, om dezelve eene fatzoenlyke opvoeding te kunnen geeven. Dit is het voorwendzel. Doch, terwyl hy uit bekommering voor de opvoeding der wettige kinderen, die hy mogt krygen, zwaarigheid maakt eene vrouw, die niet zeer ryk is, te trouwen, verwekt hy bastaarden, die veeltyds voor de galg opwasschen.
| |
| |
Hoe nadeelig zyn ondertusschen zulke begrippen niet voor de saamenleeving, die op deeze wyze met oude Vryers en Vrysters belast wordt, welken geen goed huwelyk in hunne jeugd hebbende kunnen doen, de eenen door hunne ligtmisseryen, de anderen door de veragting, welke den bejaarden Vrysters veeltyds ten deele valt, de straffen van van hunnen ongehuwden staat draagen! Hoe veel genoegen is 'er, in het tegendeel, niet uit een huwelyk te raapen, het welk op de onderlinge liefde en agting der egtgenooten gebouwd is; daar de gelykheid van middelen geen reden tot verwyt of tot trotsheid aan den eenen of anderen kant geeft; daar de vlytige arbeid van den man met de oplettende spaarzaamheid der vrouwe medewerkt om de kosten der huishoudinge goed te maaken; en daar men de kinderen, die men krygt, in stille vergenoeging opbrengt. Zulk een huwelyk mag de naam van een goed huwelyk niet verdienen, volgens de verkeerde betekenis, die 'er gemeenlyk aan die woorden gehegt wordt; doch het is zeker, dat het de gelukkigste staat is, die aan stervelingen hier op aarde te beurt kan vallen.
Voor het overige raade ik allen mynen ongehuwden Leezeren en Leezeressen op het allerernstigst af, dat zy ooit tragten een important huwelyk te doen, zo als men het gewoon is te noemen, wanneer iemand, zonder middelen, een zeer ryke vrouw trouwt, of wanneer een juffer, die niet gegoed is, eenen man met groote schatten ten egt verkrygt. Ik heb meer dan éénen man en vrouw gekend, die zulke aanzienlyke partyen gedaan hadden, en welken zich, naderhand, over hunne keuze bitterlyk hebben moeten beklaagen. De reden hier van is zeer vatbaar. Weinige luiden zyn 'er,
| |
| |
die zich in het aangaan van een huwelyk willen verminderen; en, ziet men daarom een schatryk meisje met eenen kaalen tonnenjaager trouwen, men zal 'er meest by zien, dat zy zo leelyk is, of zo veele onaangenaame ziels of lighaams hoedaanigheeden bezit, dat haar geld naauwlyks daar tegen op kan weegen; en dat zy, daarom, geenen egtgenoot heeft kunnen krygen, wiens staat en middelen met de haaren eenigzins gelyk stonden. En even eens is het met ryke mannen gelegen, die een vrouw neemen, welke weinig goed bezit; want een man, die, zelf gegoed zynde, zich aan een meisje alleen om haare goede hoedaanigheeden verbindt, en eene ryke vrouw, die eenen man, enkeld uit agting voor zyne verdiensten, gelukkig maakt, zyn twee verschynzelen, die in ons land byna even zeldzaam zyn, als de druiven in Siberiën.
Deze Vertoogen worden uitgegeven te Amsterdam, by de Boekverkoopers K. van Tongerlo en F. Houttuyn; en zullen, ieder Maandag, by dezelven te bekomen zyn, en, wyders, te Dordrecht by A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P.G.v. Balen, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht J.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats en Groningen J. Crebas.
|
|