| |
| |
| |
De Denker.
No. 39.
Den 26. September 1763.
[Brief aan den Denker, om te doen zien dat Kooplieden zich niet op de verkryging van Weetenschap of Geleerdheid behoeven toe te leggen.]
SChoon het niet aangenaam voor een Schryver is, zich zelven te zien wederleggen; zo wordt echter de eer myner Stadsgenooten al te wel in den volgenden Brief verdeedigd, dan dat ik die mynen Leezeren niet zou hebben medegedeeld.
| |
Myn Heer de Denker!
VOor zoo verre ik tot nog toe uit uwe meeste Vertoogen heb konnen opmaaken, en inzonderheid uit het 6de, schynt my toe, dat gy het zonderling op de Kooplieden en inwoonders van deeze glorieryke Stad gemunt hebt. Gy wilt heimelyk ons wys maaken, dat Kooplieden geleerd zyn, veel leezen, en die stille vermaaken genieten moeten, welke tot de ziel behooren Om ons daar toe aan te zetten, maalt gy ons op het belagchelykst af, en stelt het geen in uw oog berispelyk is, zoo sterk voor, dat een vreemdeling, die ons van naby niet kende, uit uwe geschriften zoude moeten opmaaken, als of 'er geen onnoozeler, dommer en spooreloozer menschen onder de zon waren, dan wy?
| |
| |
Niet langer zulk eene onheuschheid konnende dulden, heb ik voorgenoomen u, in naam van alle myne Medebroeders van deeze Stad, ons ongenoegen deswegen te kennen te geeven, en aan te toonen de ongerymdheid van uw doen; terwyl ik teffens in een klaar daglicht zal stellen, hoe prysselyk ons gedrag geoordeeld moet worden, en hoe overeenkomstig met het interest van de Beurs het is, onze kinderen zoo op te voeden, als wy dagelyks doen. Gy zult ondervinden, dat myne ouders my egter eenen kleinen smaak van geleerdheid gegeeven hebben; en gaf de Hemel, dat ik alles vergeeten konde, of 'er in het geheel niets van geweeten hadde, ik was voorwaar gelukkiger!
Dog, wat helpt klaagen! ik zal tot myne voorgenoomene zaak over gaan, en allereerst betoogen, dat het onmoogelyk is, door berispen het menschelyk hart en deszelfs driften te veranderen, of, zoo gy het noemt, te verbeteren. Breng u te binnen, myn Heer, dat, zoo oud byna als de werreld is, de Wysgeeren dit betracht hebben, en terwyl Socrates hier mede bezig was op het allerernstigst, bespotte hem Aristophanes in 't openbaar op de Schouwburg te Athenen. Men begreep toen al, dat de menschelyke driften niet zoo schielyk konden tegen gegaan worden, en dat de Natuur het geheel zoo geschikt had, dat, gelyk het Pope uitdrukt, alles wel was. Komen 'er misbruiken voor, geloof my, die zyn zoo gering en zoo weinig, in tegenoverstelling van het geheel, dat de saamenleeving niet zoo gerust nog zoo gelukkig zyn zou, indien de driften zoo verfoejelyk waren, als gy die afmaalt.
De jeugd, beken ik, valt door nieuwsgierigheid, waar toe haar het lighaamlyk gestel dagelyks prikkelt, in de grootste wanordres; haare onervaarenheid, daarenboven, in zaaken van de werreld, bedriegt haar dikwerf; maar dit kan niet voorgekoomen worden, nog door Vaderlyke onderregting, nog door Lessen, nog door uwe geschriften. Yder mensch is een afzonderlyk wezen, 't gene op zig zelven bestaat, en volstrekt nieuw is zoo als het gebooren wordt; het welk, gelyk het door eigen ondervinding zien en hooren moet lee- | |
| |
ren, zoo ook alles moet aanleeren, wat in de zedelyke loop van zyn leeven voorvallen moet. Het gene wy, ouder geworden en door ondervinding geleerd, onzen kinderen zeggen en indrukken willen, heeft op hunne overtuiging geene kracht; zy houden niet op hunne driften te volgen, voor dat zy, even als wy, geleerd en ondervonden hebben, dat weldoen en deugdzaam leeven de grootste vergenoeging geeven; zy gelooven den kwaaden aart van zommigen niet, die zig uit eigen voordeel naar hen schikken, voor dat zy tot hunne schaade of schande dien geleerd hebben.
Wat zullen dan uwe blaadjes helpen, daar de Wetgeevers, om de ongebondenheid tegen te gaan, straffen, tot de dood toe, ingevoerd hebben, zonder te konnen beletten dat niet dagelyks dezelfde misdaaden begaan wierden? Ik zwyge, hoe de Heidensche Wysgeeren en Priesteren eeuwigduurende straffen in het onderaardsche gedreigd en geleerd hebben, zonder dat, zoo verre ik zien kan, de menschen in drieduizend jaaren een zier veranderd zyn. Het is genoeg, dat het hier uit genoegzaam blykt, hoe onnut uw werk is van dagelyks te bedillen.
Het verveelt, daar en boven, altoos gelaakt en nooit gepreezen te worden. Gy zoudt zonder tegenspraak meerder nut doen, met onze deugden onder het oog van de geheele werreld te brengen, en door bekwaame loftuitingen anderen aan te moedigen, om prysselyke voorbeelden te volgen. Laat het verwaandheid genoemd worden, 't welk gy inboezemt, de saamenleeving en ons Land zullen 'er meerder nut, dan uit uwe knorrigheden trekken.
Daar is, behalven dat, eene onrechtvaardigheid in, dat gy ons geduurig hekelt; ons, zeg ik, die door ons aanzienelyk getal, liefhebbery en mildheid, de kosten draagen van uw weekelyks papier.
Wy hebben zekerlyk gebreeken, zelf zeer groote; maar bedek die, en doe gelyk verstandige Bouwmeesteren gewoon zyn, verberg de noodzaakelykheden, die afzienelyk zyn, en schik ze met cieraaden zoo op, dat ze niet alleen verschoolen zyn, maar teffens een aangenaam voorwerp aan de beschouwing verschaffen.
| |
| |
Inderdaad, myn Heer, wy verdienen meerder lof, dan gy gemeenlyk opgeeft; de uitgestrekte Handel, onze yver en nyver, schoon heimelyk uit gierigheid (om in uwen styl te spreeken) voortkomende, zyn nogthans de wezenlyke oorzaak van het onnoemelyk getal inwoonders van ons kleine land, en van het geluk der zelven, door het ruim bestaan, 't welk onze rykdommen verschaffen. De schoonheid der gebouwen, derzelver grootsheid en net onderhoud, hangen af van die gewaande gierigheid. De gemakkelyke straaten, de fraaije sluizen, en de cierlyke poorten deezer Stad, zyn door ons geld gemaakt en onderhouden. Het grootmaaken van konstenaaren van allerlei aart; het aanmoedigen van lieden van verstand, kennis en oordeel; het volmaaken van weetenschappen, dit alles is zynen luister schuldig aan onze zoogenaamde inhaalendheid.
Indien mededeelzaamheid aan armen eene deugd is, zoo is die nergens grooter dan onder ons; waar vinden allerlei gezindheden zulke Weeshuizen? waar is een Aalmoeseniershuis, dat met het onze kan evenaaren? waar zulke gemakkelyke verblyfplaatzen van den ouderdom? waar is een ziekenhuis, dat geregelder en voor alle gezindheden zoo vry open staat, als by ons? waar zyn zedert zoo weinige jaaren fraaijer Kerken gebouwd? ik zwyge de Aalmoesen, die wy dagelyks buiten 's lands aan verdrukte vreemdelingen, of door oorlog, brand en dergelyke verwoestingen ongelukkig gewordene menschen doen?
De uiterlyke pracht is hier grooter dan in eenige Stad van Nederland; maar waar wordt beter, waar geregelder betaald? Ik weet gy zult 'er wel wat op vinden, en noemen die weelde verfoejelyk; ook verdient zy dien hoon by zommigen, welke eene slegte rekening maaken; maar, myn Heer! die weelde, daar ik op ooge, is voordeelig voor den Staat, voor den Konstenaar, den Arbeidsman, den Schipper en den Reeder: alle braave burgers, alle goede ingezetenen hebben 'er een gepast gewin van.
Gy zegt of liever denkt, gylieden verteert onderwylen uw geld! Dit is bezyden de waarheid, Heer
| |
| |
Denker! Ons Land, dat is de inwoonders zyn nu, in weerwil van de hoogere verteering en pracht, eens zoo ryk dan voorheen; behalven, dan ik niet gaarn toestaan zoude, dat de pracht in kleding en gastmaalen thans buitenspooriger was dan te voren.
Gy wilt niet hebben dat wy 's avonds naar de Plaats Royaal, de Garnaalen-markt, of de Munt gaan, en schynt in te boezemen, dat wy als geleerde lieden by den lamp moeten zitten muffen, en 's morgens vroeg wederom mediteeren. Geloof my, Myn Heer! de Beurs ging met die hersenschimmen verlooren, en gylieden allen, van de Godgeleerden af tot Procureurs, Solliciteurs en Denkers incluis, waart arm! Amsterdam konde dan het hoogste tractement niet geeven aan haare geachte en zeer waardige Predikheeren; de Advocaaten moesten naar de Princegraft verhuizen; de Doctoren hunne cierlyke equipages en pragtige liveryen missen. Laat ons niet mal praaten, Heer Denker; meent gy dat Boerhaave zyne rykdommen uit het corps der Geleerden of der Kooplieden haalde? Een ryke Amsterdammer duuwt gaarne een ryder in de hand van een beroemd Doctor. Het zyn de Geleerden, die door onzen handel even zoo rykelyk als wy bestaan, en door ons geld aangezet worden om zig met yver toe te leggen op hunne wetenschappen.
Ik zal een trap verder gaan met aan te toonen, dat de geleerdheid ons geheel en al onnut is. Myn Vader hadt my Latyn doen leeren, en de Schoolen laaten passeeren tot myn zestiende jaar, wanneer hy my by een voornaam Koopman op het Comptoir bestelde. Het is een zwak van ons (ik ontken het niet) als wy ryk geworden zyn, ook met lieden van studie te willen verkeeren. Ik wierd op myn beurt ook door dien yver verleid, schoon ik veeltyds heimelyke spyt hadde van niet zoo vlug te konnen praaten als zy. Ik vond het evenwel zeer mooy, dat men uit Horatius, uit Virgilius, een Versje kon te passe brengen. Dit niet konnende doen, tragtte ik nu en dan eens iets, zoo ik my verbeeldde, zeer interessant's van de Beurs of Negotie te opperen, om ook eens iets te vertellen en my- | |
| |
ne kundigheid te laaten zien. Meent gy dat die lieden zig ooit verwaardigden om naar my te hooren? Aanstonds staken zy de hoofden byeen, of vroegen elkanderen, hebt gy dat schoone Carmen Elegiacum van ..... of de vloeijende Versen van Juffrouw .... al geleezen? de Oratie van ..... Ik barstte onderwylen van spyt, en, schoon inwendig raazend wordende, wierd ik egter verpligt, om dat niemand naar my luisterde, te zwygen, en te smooren in myne vertelling.
Kinderen in het vervolg gekreegen hebbende, dagt my, ik zoude Pieter, mynen oudsten Zoon, beter opvoeden, en hem niet alleen Latyn laaten leeren, maar doorstudeeren. Ik moet zeggen de jongen had 'er veel lust in, en sprak altoos met genegenheid van zynen Professor; te huis zynde was hy naarstig op zyn kamer: en waarlyk, Myn Heer! indien het studeeren overal zoo gaat, moet ik bekennen, dat de Jeugd door de Vacantien wyzer wordt dan door de Collegien, want hy hieldt wel zeven maanden in een jaar zyne kamer.
Onderwylen is hy nu op myn Comptoir, en maakt een zeer slegt figuur; het copieeren van Brieven is hem te lastig; het in 't net schryven van zyne eigene zaaken is hem te laag. De beroemde Wetstein, brengt hy by, deedt het nooit, en liet, om uit zyn eigen gekrabbel te komen, zyne schriften eens drukken; zeggende dat die lieden, altoos gewend slegt schrift te leezen, dit beter konden doen dan hy.
Boekhouden vindt hy zeer slaafsch, behalven dat die styl hem doet walgen. De Beurs geeft te veel gedruisch en stoort zyne gedagten. 's Ogtend's en 's middags op het Comptoir te zitten, houdt hy eene gruwelyke last; het is niet mogelyk, geeft hy voor, iets te doen zonder natuurlyke dispositie, en dat de geest niet altoos neigt naar het zelfde onderwerp. Het Pakhuis op te neemen, meent hy, dat alleen een Kruijer past. Die zaaken moeten evenwel gedaan worden, Myn Heer! en de lust moet 'er zyn, als 'er gelegenheid is om geld te winnen. Naauwlyks ligt ik myne hielen uit het Comptoir, of Pieter leest in Virgilius,
| |
| |
in een Roman, of verboden Boek, 't welk hy geestig noemt. Wordt 'er een polus gepresenteert, dan verslyt hy een uur of twee, en houdt den Boekhouder even lang op met te willen uitrekenen de kans van waarschynlykheid, dat eer hy tekent. Alle zaaken, die op een welgeregeld Comptoir niet te passe komen. Ik vreeze dat ik 'er hem zal moeten afneemen, en hier of daar een ampt koopen, zoo verveelt hy my met zyne studie; en, 't gene 't ergst van allen is, hy verleidt jan, die nog geen vystien jaaren oud is, maar dien ik uit voorzigtigheid van de Schoolen afgenomen en op het Comptoir by een ander besteld heb. Een rydpaard heb ik hem belooft, als hy niet meer las; en zyne boeken weg deedt; en by provisie een kolfbaan buiten laaten maaken, om hem te diverteeren en af te trekken van die verderfelyke studie. Ik heb zoo wel geleerd met Pieter, dat ik het geen mensch raade een Jongman, die tot Negotie geschikt moet worden, te laaten Latyn leeren, ik laat staan studeeren. Hier komt nog by, dat men om geen ampt behoeft te hunkeren als men zynen kinderen een styl bezorgt; zy leeven gelukkig, en vermaaken zig op hunne wyze; en een ander legt weinig gelegen, hoe en op wat manier ik uitspanning neeme, als ik my slegts hier in voldoe, dat ik myne afgesloofde hersenen en zinnen verkwikken en verlustigen kan.
Is het noodig, dat wy, zoo verre ons toekoomend geluk betreft, zeer geleerd zyn moeten, dan beklaag ik de arme lieden en boeren, die gemeenlyk nog minder weeten dan wy.
Misdoen wy met 's avonds à l'hombre te speelen, whisk of taraud, of op het tiktakbord, dan staan wy gelyk met den ouden Scaevola, daar ik van heb hooren vertellen, dat hy, na het Altaar bediend te hebben, zig met den bal of dobbelsteen vermaakte.
Maar zie daar hoe het gaat, als men door te groot een verstand en studie tot hooge zaaken gedreeven wordt; men verwaarloost zyne goederen, en wordt arm! De verwaande Anaxagoras, een ryk Jongman, hadt zulk een drift tot reizen om geleerde mannen te zien, dat
| |
| |
hy, te huis komende, alle zyne goederen verwaarloosd en te niet gemaakt vondt!
De groote Baco was zoo goed een Financier met een jaarlyks inkomen van ruim 100,000 guldens, dat hy, in weerwil van dien schat, zelfs zonder kinderen te hebben, den Koning Jacob door eenen Brief moest smeeken om onderstand. Zie daar zyne eigen woorden, zoo als ik die uit het vierde Deel zyner Werken vertaald hebbe. De 272. Brief, aan den Koning, pag. 728.
‘Staa my by, waarde Souverein, Heer en Meester! en ontferm u myner zoo verre, van niet toe te laaten, dat ik, die weleer ryk was, in mynen noogen ouderdom tot den bedelzak vervalle; en koom voor, dat ik, die wenschte te leeven om te studeeren, niet eindelyk studeeren moet om te leeven’!
Ik geloof, dat zulk een bestaan zober omkomen moet, en ik voorzie het zelfde noodlot in onze nakomelingen, indien hunne Ouders zig niet wyzer gedraagen. Ik bid u dit met uwe gewoone bekwaamheid in een klaarer daglicht te willen stellen, ik zal met te grooter yver zyn
Uwe Welwenscher
* * *.
Amsterdam den
1. Sept. 1763.
Deze Vertoogen worden uitgegeven te Amsterdam, by de Boekverkoopers K. van Tongerlo en F. Houttuyn; en zullen, ieder Maandag, by dezelven te bekomen zyn, en, wyders, te Dordrecht by A. Blusse, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P.G.v. Balen, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht J.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats en Groningen J. Crebas.
|
|