| |
| |
| |
De Denker.
No. 31.
Den 1. Augustus 1763.
[Brief van Achitofel Simon, behelzende deszelfs Levensbeschryving; en een Voorstel om over de Zedekunde, met betrekking tot den Koophandel, Lessen te geeven.]
ZIet hier, Leezers eenen Brief, welken de Schryver my verzogt heeft uit het Fransch te vertaalen, en in myn papier uit te geeven.
| |
Myn Heer!
IK neem de vryheid my aan U te vervoegen, om U een Ontwerp, 't welk ik gemaakt heb, mede te deelen; hoopende, dat gy my behulpzaam zult willen weezen, om het zelve werkstellig te maaken. Doch, eer ik U myn Plan openbaare,
| |
| |
moet moet ik U vooraf eene korte beschryving van myne persoon en omstandigheeden geeven.
Ik ben niet alleen in den schoot der Roomsche Kerk in Frankryk geboren en opgevoed; maar ik ben zelfs door myne Ouders, van myne eerste jeugd af, tot den Geestelyken Staat geschikt; en, na dat ik eerst als leerling in een Collegie van de Vaders Jesuiten eenige jaaren hadt doorgebragt, heb ik vervolgens geloften gedaan, en ben onder die Societeit aangenomen; waar in ik tot de Priesterlyke waardigheid gevorderd ben. Priester zynde, ben ik door de Superieuren gezonden in een der voornaamste Zeehavens en Koopsteden van het Ryk, welke ik om redenen niet kan noemen; alwaar ik my met prediken en de biegt te hooren verscheiden jaaren heb beezig gehouden, tot dat de Societeit uit Frankryk verjaagd is, wanneer ik ook genoodzaakt werdt te vertrekken. Te dier gelegenheid ben ik aan het denken geraakt over de gegrondheid van den Roomschen Godsdienst, waar over ik reeds lang vry wat twyffelingen by my zelven gevoed hadt. De Leerstukken van de Transsubstantiatie, de Aanbidding der Heiligen, en eenige anderen waren my al lang voorgekomen niet genoegzaam in de Schriftuur gegrond te zyn: doch meest van allen ergerde my het verbod van de Kerk aan de Geestelyken om te mogen trouwen. Hoe meer ik hier over dagt, hoe meer het zelve my onredelyk voorkwam. En kan 'er, inderdaad, ook wel iet ongerymders bedagt worden, dan dat een Staat, waar aan het wettig genot der grootste vermaaklykheeden, voor welken onze natuur vatbaar is, verknogt is, aan de Geestelykheid ongeoorloofd zoude weezen, die, om het nut, dat zy aan het menschdom toebrengt, meer dan eenige andere menschen tot het gebruik van alle aardsche geneugtens geregtigd is? De Schrift verbiedt het huwelyk nergens; de Priesters in de eerste Christen Kerk hebben ook vryheid gehad, om te trouwen. En zou het dan de waare Kerk zyn, waar in men het zelve aan hun verbiedt? waar in men hun belet, die vermaaken te genieten, tot welken aan alle menschen een onverwinlyke trek is ingeschaapen? waar in men hun een Sacrament laat bedienen, zonder dat zy 'er zelfs deel aan moogen hebben? - Deeze en diergelyke redenen overtuigden my, dat ik verpligt was uit Babel uit te gaan; en ik nam daarom het besluit, in plaats van my naar eenig ander Roomsch Land te begeeven, liever totde Protestanten over tekomen; 't welk ik vervolgens ook te werk gesteld heb, vergezeld van
| |
| |
een Nonnetje van twee entwintig jaaren, die bevorens myne biegteling geweest was. Deeze, voor welke ik lang de sterkste genegenheid gevoeld hadt, overreede ik insgelyks van de verkeerdheid van den Godsdienst, welken wy tot hier toe beleeden hadden. Zy ontvlugtte uit haar Klooster, en kwam, na het uitstaan van veele gevaaren, met my in Engeland, alwaar wy den Roomschen Godsdienst verzaakten en saamen trouwden. Doch my naar het Karakter der Engelsche Natie niet kunnende schikken, ben ik onlangs in dit Land gekomen; niet twyffelende of ik zou hier eene veilige schuilplaats en gemakkelyk een middel van bestaan vinden; dewyl men my meer dan eens berigt hadt, dat zulken, die de dwaalingen van het Pausdom verlaaten hebben, alhier met open armen ontsangen worden.
Ik heb hier dan met eenigen van myne bekenden raad gepleegt, wat ik by der hand zou vatten. En allen hebben my geraaden, dat ik eene Fransche School zou oprigten, of lessen in de Latynsche taal aan de huizen zou geeven, my verzekerende, dat deeze zekere middelen waren om aan den kost te koomen. Ik geloof ook, dat het een en ander my, zo ik het ondernam, niet kwalyk zou gelukken. Want ik heb de werreld genoeg gezien om als Fransche Meester den jongen luiden welleevendheid te leeren; en schoon ik myn Latyn meest uit Sanchez, Escobar, Hurtado, Fagundez, Molina en anderen der Theologanten van onze Societeit gehaald hebbe; zo heb ik toch, geduurende myn verblyf in Holland, reeds, duidelyk bespeurd, dat de meeste luiden hier juist zo veel onderscheid tusschen zogenaamd Munniken- en ander Latyn niet maaken, of eene meenigte van afgevallen Roomsche Priesters koomen op die wyze aan een stuk broods. Ik wil daarom ook niet verzeggen, dat ik niet den eenen of anderen weg met ter tyd zal inslaan. Doch, by provisie, heb ik voorgenomen iet anders by der hand te neemen. Myne oogmerken strekken zich verder uit, dan om Kinderen te onderwyzen; en my dunkt, dat ik myne kundigheeden, die ik uit een vlytig en onophoudelyk gebruik der beste Casuisten gehaald heb, en welken ik merkelyk door het bestuuren van zo veele Conscientien, terwyl ik Priester was, verbeterd hebbe, met meer nut voor myne medemenschen en met meer voordeel voor my zelven kan aanleggen. Zie hier myne denkbeelden.
De meesten, die zich met het onderwyzen der Zedenkunde
| |
| |
hebben beezig gehouden, hebben zich daar in geweldig bedroogen, dat zy de zelfde regels van eer en deugd voor allerlei menschen hebben willen doen strekken; en niet in het oog gehouden hebben, dat eene daad goed of kwaad is naar den staat en omstandigheeden van den geenen, die ze pleegt. Dat loffelyk in den Onderdaan is, is schandelyk in den Vorst. Wanneer een particulier zyn woord breekt, zondigt hy ongetwyffeld grovelyk; doch wanneer een Vorst dit doet, om het welzyn van zyne Onderdaanen te bevorderen, doet hy eene pryzenswaardige daad. Wanneer een Onderdaan in hoerery of overspel leeft, overtreedt hy, zekerlyk, de gronden van eene goede Zedenleer voor particulieren: doch wanneer een Koning minnaaressen houdt, misdoet hy niets. Het schaadelyke, dat een onwettige minnehandel, en het schenden van huwelykstrouw onder particulieren te wege brengt, heeft in den persoon van den Vorst geen plaats; en het is hem daarom geoorloofd te doen, 't geen de Onderdaanen verboden is. Dus is het ook in andere leevensstanden gelegen. Die oordeelen zou willen, dat de verpligting om niet te vloeken even groot voor een Zee-Officier en voor een en Geestelyken was, zou en eersten veel te kort doen. Iemand, die der waarheid getuigenis moet geeven tusschen twee twistenden is voltrekt gehouden dezelve niet te bewimpelen. Doch wie zou van de Advocaaten der beide partyen willen vorderen, dat zy even opregtelyk der waarheid aankleefden? Met één woord, daar zyn onderscheiden gronden van Zedenkunde voor den Vorst en voor den Onderdaan; voor den Krygsman en voor den Hoveling; voor den Heer en voor den Knegt; voor Geestelyken en Leeken; en yder Staat, waar in iemand gesteld is, maakt een verschil omtrent de deugdzaamheid of ondeugendheid zyner daaden.
De Kooplieden zyn het inzonderheid, die eene Zedenkunde op zich zelven hebben. En, 't is van de uiterste aangelegenheid, dat dit wel begreepen worde. Om dat men hier op niet genoegzaam agt heeft gegeeven, heeft men verscheiden braave luiden voor guiten uitgemaakt, schoon zy zich naar de nauwkeurigste wetten van Koopmans-eerlykheid gedraagen hadden: en 't is uit onwetendheid der regte gronden van deeze Zedenkunde voortgekomen, dat meenig een zich in zyne oude dagen en op zyn doodbed bezwaard gevonden heeft over zyne overgewonnen schatten; daar hy niet de minste knaaging in zyne ziel gevoeld zou hebben, zo hy slegts ge- | |
| |
weeten hadt, dat de regels van deugd en eerlykheid in den Koophandel zeer verschillende waren van die geenen, naar welken men in het dagelyks leeven verpligt is zich te schikken. Maar wat kan 'er dan in een Stad van Commercie nuttiger weezen, dan dat de luiden in die Zedenkunde, aan welkers weetenschap hun zo veel geleeden legt, behoorlyk onderweezen worden. En dit is het, Myn Heer, het welk ik meen te doen. Ik durve my beroemen, dat ik door de ondervinding, die ik in mynen voorigen staat gehad heb, en door een vlytig onderzoek van al het geene over deeze Stof geschreeven is, dezelve ten vollen meester ben; en ik ben daarom van voorneemen, in den aanstaanden winter, Lessen over de Zedenkunde met betrekking tot den Koophandel te geeven. Ik twyffel niet, indien myn Ontwerp door uw papier bekend wordt, of ik zal eenen grooten toevloed van Comtoirbedienden, of liever Commisen, zo als men thans de luiden noemt, die in voorige jaaren Knegts en Comtoirjongens hietten, en van eerst beginnende Kooplieden hebben: ja ik durve my zelfs vlyen, dat verscheiden van de eerste en oudste handelaars van myne Lessen gebruik sullen maaken, wanneer zy slegts weeten, wat 'er by my te leeren zal zyn: ten welken einde ik u eenige staaltjes zal opgeeven, waar uit men zal kunnen zien, hoe ik deze Zedenkunde denk te behandelen.
Het is eene Grondles van de Euangelische Zedenleer, welke ook door sommige Heidenen is overgenomen, ‘zo als gy wilt, dat u de menschen doen, doet hun ook alzo.’ Doch in den Koophandel is hier eenig onderscheid. Men is 'er niet meede geholpen, wanneer men zo met een ander handelt, als men wil dat hy met ons handele. De eerste Grondregel van de Koopmans-Zedenkunde is derhalven: ‘zo als gy denkt, dat u de menschen doen, doet hun ook alzo.’ In myne Lessen zal ik de billykheid van dien regel uitvoerig bewyzen: thans merk ik maar alleen aan, dat 'er uit dien eersten grond noch twee anderen vloeijen. De eene is; ‘al wat andere Koopluiden gemeenlyk doen, mag ik ook doen, zonder te onderzoeken of het kwaad of goed is. De gewoonte maakt het zelve goed.’ De andere: ‘alle woorden moeten in den Koophandel verstaan worden, niet volgens het geen zy in den dagelykschen omgang betekenen, maar vo]gens het gebruik dat de Koopmans-Styl 'er aan gehegt heeft’. Wanneer ik iets voor honderd Gl. heb gekogt, en men biedt 'er my 150. voor; mag ik verzekeren, dat ik het
| |
| |
'er niet voor kan geeven, om dat ik 'er schade by zou lyden. Dit is geen valschheid of leugentaal; om dat de Kooper weet, dat zulk eene verzeekering niets anders beduidt, dan dat men geen zin heeft het goed voor den aangeboden prys te verkoopen.
By deeze regels, voeg ik 'er noch eenige anderen; als daar is; ‘dat het vry staat alle wetten te overtreeden, zo veel men kan; wanneer men denken mag, dat de Wetgeever niet gewild heeft, dat zyne beveelen nauwkeurig onderhouden zouden worden; om dat de nauwkeurige nakooming van dezelven voor het algemeen schadelyk zou zyn’. en diergelyken meer. Doch wat behoef ik u langer met het openleggen myner Gronden op te houden. Ik zal u liever door eenige voorbeelden het gebruik en de toepassing van dezelven laaten zien.
Een Koopman krygt van buiten 's lands last om eene aanzienlyke party traan te koopen, eer 'er noch tyding is van den uitslag der Visscherye. Hy heeft zelfs zo veel traan leggen, als hy moet verzenden. De prys is vyftig Guldens yder Vat. Doch in plaats van zyne traan tot dien prys te leeveren; geeft hy zynen Makelaar, die zich met hem verstaat, bevel, om een verkooper te zoeken, die hem zo veel leeveren wil, als hy verzenden moet. Deze biedt zestig, ja zeventig Guldens voor het Vat; met zoo veel drifts, dat niemand aan hem wil verkopen, om dat men denkt, dat hy eene byzondere tyding heeft, dat de Walvisvangst slegt is uitgevallen. De Meester zendt daar op zyne eigen traan naar zyn buitenlandschen Correspondent, en bereekent hem dezelve tot 70. Guldens, voorgeevende, dat 'er geen traan tot minder prys te bekomen is geweest. In dit geval zal iemand, die geen regt begrip van zaaken heeft, denken, dat de afzender van de traan zich aan een snood bedrog omtrent zyn vriend schuldig maakt. Doch, volgens myne gronden, misdoet hy niets. De braafste Kooplieden zelfs berekenen hunnen Correspondenten de goederen, welken zy ontbieden, wel eens wat hooger dan den inkoopprys. De buitenlandschen Lastgeever zal hem op die wyze ook wel eens eenig goed te hoog berekend hebben. Hy bedient zich derhalven slegts van het regt van wedervergelding; en verre van iet ongeoorloofds gedaan te hebben, verdient hy lof over zyne slimheid in het behandelen zyner zaaken. Zie hier noch een ander voorbeeld.
Ik ontsang goederen van buiten 's lands, om die voor des af- | |
| |
zenders reekening te verkoopen. Ik verzuim dezelven aan te geeven, en weet ze thuis te krygen, zonder 'er 's Lands geregtigheid van te betaalen. Ondertusschen mynen Vrienddeverkoop rekening zendende, breng ik het geheel inkomend recht tot zyn laste. Ik misdoe niets. De Wetten tegen het Sluiken, zyn gemaakt in onderstelling, dat men dezelven, zo men 'er maar kans toezag, zou overtreden. Dat ik dan sluik, is geen misdaad: en dedewyl ik de schaade, indien ik agterhaald wierdt, zelf zou moeten draagen; zo is het ook niet meer dan billyk, dat ik het voordeel geniete; en mynen Vriend, derhalven, 's Lands regten bereken, even als of ik die ten vollen betaald hadt.
Ik zou meer voorbeelden by kunnen brengen: maar ik denk, dat deezen voldoende zyn, om te doen zien, op wat wyze ik de Zedenkunde met betrekking tot den Koophandel wil behandelen. Ik ben beezig daarvan een kort Saamenstel te laaten drukken; het welk tot tytel zal voeren; Grond beginzelen der Zedekunde geschikt voor den Koophandel, [Elemens de Morale a l'usage du Commerce]. Dit zal ik tot den Grondslag myner Lessen houden. Het uur, dat ik 'er toe geschikt heb, is vyfmaal in de week 's avonds van vyf tot zes uuren; wanneer men het minste te verzuimen heeft. De prys voor een halfjaarig onderwys zal zyn twaalf ducaten voor yder persoon. Zo dra myne Elemens asgedrukt zyn, zal ik het publyk bekend maaken, op wat plaats ik myne Lessen zal geeven, en waar men op dezelven kan intekenen. Zonder ingetekend te hebben, zal niemand toegelaaten worden; en de Intekenaars zullen my en elkanderen eene belofte van geheimhouding van het verhandelde doen, die niet minder heilig en onkreukbaar zal zyn, dan die der vrye Metzelaars.
Ik twyffel niet, Myn Heer de Denker, of myn ontwerp zal uwe goedkeuring wegdraagen; en ik hoop, dat gy daarom deezen mynen Brief, 't zy in 't Fransch, zo als ik dien schryf, of door U in het Hollandsch vertaald, wel in uw weeklyks papier zult willen invoegen. Toen ik Priester was, gaf ik de absolutie, wanneer iemand myner biegtelingen dagt gezondigd te hebben. Maar hoe veel beter is het niet eene Zedenleer te onderwyzen, waar door de oogen zo verligt worden, dat men in staat is, rykelyk geld te winnen; zonder dat men ongerust behoeft te zyn, zich daar door te zullen bezondigen. Maar myn Brief is reeds te lang. Ik ben met de uiterste hoogagting enz.
Achitophel Simon.
| |
| |
P.S. Ik moet U noch zeggen, dat ik in myne Elemens de Morale in een afzonderlyk Kapittel handel over het Contract Mohatra; dat is, zo als het in de Epilogus Summarum beschreeven wordt; ‘wanneer iemand die twintig pistoolen noodig heeft; goederen van een Koopman koopt voor dertig pistoolen, over een jaar te betaalen; en hem dezelven terstond wederom voor twintig pistoolen contant verkoopt’. Ik denk hier door niet alleen veele Jooden, onder welken dit Contract dikwyls gebruikt wordt, op myne Lessen te lokken; maar ik zal zelfs zo duidelyk de geoorloofdheid van deezen handel aantoonen, dat veele Christenen, die tot hier toe vry wat zwaarigheids gevonden hebben om met een goed gemoed hooger interest dan van zes of zeven ten honderd van hun geld te bedingen, in het vervolg zich, by verkiezing, van dat Contract Mohatra zullen bedienen; waar door zy tien en twaalf ten honderd kunnen krygen, zonder zich aan zondigwoekeren schuldig te maaken.
Deze Vertoogen worden uitgegeven te Amsterdam, by de Boekverkoopers K. van Tongerlo en F. Houttuyn; en zullen, ieder Maandag, by dezelven te bekomen zyn, en, wyders, te Dordrecht by A. Blusse, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P.G.v. Balen, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht J.v.d. Veer, Leeuwaarden de Chalmotte, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats en Groningen J. Crebas.
|
|