| |
| |
| |
De Denker.
No. 30.
Den 25. July 1763.
[Brief aan den Denker wegens deszelfs verdeediging van de onbepaalde Vryheid der Drukpers in No. 24.; en Aanmerkingen van den Denker daar over.]
DE Schryver van den volgenden Brief zou my, zekerlyk, van partydigheid verdagt houden, zo ik zwaarigheid maakte, dien aan het Publyk mede te deelen; en ik doe dit te liever, dewyl ik niet zo zeer met myne eigen begrippen ben ingenomen, of ik kan zeer wel dulden, dat een ander van my verschille, en my op eene verstandige wyze tegenspreeke.
| |
Myn Heer Denker!
NA dat ik UEds. 24ste Vertoog, waarin UE. de onbepaalde vryheid van de Drukpers beweert, gelesen had, heb ik die stof ook eens overdagt; maar my tot nog toe niet aan uw gevoelen daaromtrent in alles kunnen overgeven. Ik heb geoordeelt de vryheit te mogen neemen van de zwarigheden, die my daar in voorkwamen, aan U voortestellen, in hope, dat byaldien gy deselve van eenige aangelegentheid mogt vinden, gy daar op wel sult willen antwoorden, en of my in myn gevoelen versterken, of deselve oplossende my tot uw gevoelen overhalen.
Gy onderzoekt de vryheid van 't schryven omtrent twee voorname onderwerpen: te weten, de Godsdienst en de Politie.
Wat het eerste aanbelangt, daar in ben ik het volkomen met U eens, voor soo verre die geschriften maar niet Godslasterlyk zyn, of daar toe ingerigt blyken, om de grondbeginselen van deugd wegtenemen, en de zaden van godloosheid te verspreiden. Het is de grootste onregtvaardigheid, niet alleen, om ymand te dwingen omtrent de wyse van God te dienen, en een ander geloof te belyden, als het geen hy by zich zelve het beste en waaragtigste denkt te zyn; maar ik geloof ook met U, dat het zeer onredelyk is, ymand te beletten, zyne gevoelens omtrent den Godsdienst bekent te maken, dewelke hy denkt dat het beste overeenkomen met Gods wille, en tot bevordering van zyn eigen geluk verstrekken moeten, dewelke hy, aan den dag brengende, ook hoopt, dat van meer menschen sullen aangenomen, en hun tydig en eeuwig welzyn daardoor bevordert worden.
Om nu tot uw tweede stuk, te weten de Politie, te komen, daaromtrent kan ik, hoewel geen Politicus zynde, veel minder eenig deel hebbende aan Staats- of Stadsbestier, evenwel de on- | |
| |
bepaalde vryheid van de Drukpers, so als deselve van U gestelt word, niet toestaan.
Ik sal tot een grondslag van myn gevoelen nemen even het selve, dat van U in het begin van uw Vertoog word bygebragt, hierin bestaande: dat de menschen, zig in burgerlyke maatschappyen vereenigende, ligtelyk begreepen, dat, wanneer een yder die onbepaalde vryheid, die hy van te voren genoten had, bleef behouden, de voordeelen, die zy zich uit de maatschappy belooft hadden, en dewelke in de veiligheid, rust en onderlinge hulp bestonden, niet van langen duur souden zyn. Daar toe was het nodig, dat 'er wetten gemaakt wierden, waar na zig een yder moest rigten; daar toe was het ook nodig, dat 'er overheden verkoren wierden, die deselve ter uitvoer bragten, en die 't bestier van 't gemeenebest wierd toevertrouwt. Insonderheid verbond zig een yder van hun, om niets te sullen doen, waar door de samenleving gestoort, en de burgerlyke maatschappy in wanorde gebragt kon worden, en onderwierp zig, wanneer hy zulks deed, als een verstoorder van de gemeene rust, aan de straffe, die hy geoordeelt soude worden, verdient te hebben.
Dit voorstel staat gy toe, myn Heer Denker; maar so gy dit toestaat, moet gy 'er dit noodzakelyk gevolg ook uit toestaan, dat, wanneer door de onbepaalde vryheit van de drukpers de burgerstaat in wanorde kan gebragt worden, de overheid geregtigt is om deselve binnen de behoorlyke perken te bepalen, en niet moet toelaten, dat zulke schriften, waar door de rust van den Staat gestoort kan worden, door den druk gemeen worden gemaakt.
Maar is het nu niet zeker, dat 'er in elk gemeenebest altyd ingesetenen worden gevonden, dewelke het algemeene welzyn niet behertigende, hun eigen belang alleenlyk zoeken, na verandering haken, en, om hunne oogmerken te bereiken, daartoe allerhande ongeoorloofde middelen in 't werk zoeken te stellen? Worden 'er niet altyd menschen gevonden, dewelke een haat tegen de overheid of zommigen van de regenten hebben, of om dat zy, volgens hunne verkeerde begrippen, meenen van hen verongelykt te zyn, ofte om andere menigvuldige redenen, uit dewelke haat en afgunst kan verwekt worden? Wat sullen zulke lieden nu voor middelen in 't werk stellen, dese om aan hun haat en wraaklust te voldoen, en gene om hun eigenbelang te bevorderen, en hunne staatzugtige oogmerken te bereiken? Sy sullen op alle mogelyke manieren de overheid zoeken verdagt te maken, deselve in kleinagting en veragting te brengen by het volk, alle hunne handelingen verdraaijen, en slinksche oogmerken aan deselve toeschryven. Daartoe is de
| |
| |
vryheid van alles te mogen schryven, en door den druk gemeen te doen worden, hun van groote hulp en dienst; de hekelschriften zyn daar bysonder toe geschikt. Daarin kunnen zy, sonder dat het bewys daar by nodig is, de overheid beschuldigen van ontrouw, van malversatien, van landverradery, van inbreuken op 's volks voorregten, en diergelyke meer. Alhoewel nu verstandige en deugdzame lieden, die kennis van zaken hebben, zig door zulke schriften, die op losse onderstellingen en bloote gissingen steunen, dikwils ook uit snoode lasteringen bestaan, niet sullen laten misleiden; hoe ligtelyk egter kan de domme gemeente daar door niet bewogen worden, om kwaad vermoeden tegen de overheid op te vatten, en nadeelige gedagten van alle hare daden en handelingen te krygen, waarvan ook de besten ten kwaden kunnen uitgelegt worden. Het is het gemeene volk zelden eigen om te redeneeren, en onderzoek te doen na de waarheid der zaken; dikwils vind men, dat het selve gaarne verandering soude te weeg brengen in de regeering, op hoop van daar meer voordeel by te sullen hebben, en van minder aan de wetten onderworpen te zyn. So dra het selve dan aan zulke welspreekende of mooi schryvende oproermakers gehoor en geloof begint te geven, worden de gemoederen niet slegts aan het gisten gebragt, maar kunnen daar door ligtelyk tot oproer berokkent worden, in soo verre, dat de gantsche staat in gevaar raakt van ten ondersten boven te keeren. Hiervan ontbreeken geen voorbeelden in de geschiedenissen, en men sal niet buiten ons vaderland behoeven te gaan om deselve te vinden; en ik geloof, byaldien de vryheid van zyne gedagten aangaande regeeringszaken aan den dag te brengen wat meer bepaald was geweest, dat 'er dan so veele beroertens niet, zedert de opregting van ons gemeenebest, hier te lande, en de Staat aan minder onheilen onderhevig souden geweest zyn.
Terwyl nu zulke gevolgen uit de onbepaalde vryheid van de drukpers kunnen voortspruiten, soo blykt ook dat deselve, als strekkende om de burgerlyke maatschappy in wanorde te brengen, binnen de behoorlyke palen moet gestelt worden, en de overheid niet verpligt is, om het verspreiden van allerhande schriften toe te laten.
Laat my nu toe, myn Heer, eenige aanmerkingen te maken omtrent het gene van U word bygebragt, om de onbepaalde vryheid van de drukpers te verdedigen.
Gy zegt, voor eerst, dat de vryheid van denken, en hunne denkbeelden aan malkanderen mede te deelen, een regt is, soo onafscheidbaar van de redelyke natuur, dat de menschen het zelve niet konden vervreemden, zonder zig te ontmenschen, en zelve sonder Gods hoogste ongenade op den hals te halen.
| |
| |
Het is waar, dat de vryheid van denken niemand benomen kan worden, nog ook niemand zelve die kan overgeven, dit is yts onmogelyks; maar waarom kan ymand de aangeborene vryheid van zyne gedagten over sommige onderwerpen aan andere medetedeelen niet overgeven? waarom soude hy sulks niet doen, als het kan dienen tot bevordering van het algemeene welzyn in de maatschappy, en het tegendeel in staat is om het selve om verre te werpen? Het koomt my nog niet klaar voor, dat het zo zeer tegen de natuur van den mensch aanlopen, en hem alle aangeborene vryheid benemen soude, wanneer ymand belet word de beschuldigingen, die hy in zyn herte tegen de overheid voed, maar daar hy geen duidelyke bewysen van heeft, aan den dag te brengen; veel minder, wanneer het een lasteraar ongeoorloft is, zyne lastertaal vryelyk te mogen uitbraken. Doch stel ook eens, dat de overheid in t'een of t'ander inderdaad kwalyk heeft gehandelt; terwyl de regenten ook menschen zyn, en het de menschen eigen is te dwaalen, soo kan het gebeuren, dat zy sonder list of kwaad opzet fouten begaan; maar dan moet het daarom een yder niet vrystaan, om soo een begaane misslag de overheid in een publicq geschrift over den hekel te halen, en deselve in kleinagting te brengen by het volk. Sal een kind, als hy ziet, dat zyn Vader in 't een of't ander niet wel handelt, of misslagen begaat, zulks overal bekent gaan maken? sal hy niet beter doen, is het zyn pligt niet dat hy het verborgen houde? Nu kan men hierin wel eenige vergelyking maken tusschen die persoonen en een onderdaan en zyn overheid; en een onderdaan behoeft zig dus niet van de natuur van een redelyk mensch te ontdoen, wanneer hy zyne gedagten daaromtrent sal inhouden.
Vervolgens zegt gy, myn Heer, dat byaldien men zig de vryheid niet had behouden, om uit zyne oogen te zien, en de zwarigheden, welke men in hun bestier ondervond, aan elkanderen medetedeelen, men zig niet tegen het inkruipend gezag van heerschzugtige Vorsten beveiligen, nog de dwinglandy soude kunnen ontgaan.
Daaromtrent heb ik aantemerken, dat het waar is, dat in al. 1e welgeregelde maatschappyen, by 't ingaan der zelve, wetten zyn vastgestelt, waaraan en overheid en ingesetenen verbonden wierden, en waarnaar de eerste in hare bestiering, de anderen in hunne onderwerping geoordeelt moesten worden. Dese zyn de grondwetten van den staat, daartoe gemaakt, om te verhoeden, dat een wettige heerschappy in geen dwinglandy soude veranderen. De overheid is verpligt dese te onderhourden, en de regels, dewelke deselve voorschryven, in het bestieren van den burgerstaat, optevolgen, en so dra de overheid dese grondwetten verbreekt van haar kant, worden de onder- | |
| |
danen ook van hunne gehoorzaamheid ontslagen, vermits zy zig niet anders aan het gezag van de overheid hebben onderworpen, als onder voorwaarden, dat zy volgens de grondwetten het zelve soude oefenen. Wanneer het derhalven blykt, dat de grond wetten door de overheid overtreden worden, dat zy de voorregten van het volk te niete doet, dat zy zig aan ontrouw en malversatien, waarvan klaare bewysen zyn, schuldig maakt, soo vervalt daar door haar gezag van selve, en dan moet zy wederom aangemerkt worden, als een particulier lid van den staat, soo als zy was voor dat het volk haar de opperste magt had overgegeven. In zulken gevalle behoeven die gene, die zig daar aan gelegen willen laten leggen, zig niet tot schryven te begeven, en deselve met de pen aantetasten; maar dan is yder onderdaan bevoegt om de overheid voor die gene, die haar hebben aangestelt, te beschuldigen, en van haar gedrag rekenschap te doen geven; dan kan een yder haar opentlyk aanklagen voor het geheele volk, het welke dan ook, bevindende, dat de beschuldigingen gegrond zyn op desel. ve maniere de overheid van haar gezag kan beroven, als het haar daar mede bekleed heeft. Hoewel nu dit niet moet in 't werk gestelt worden, als in de uiterste noodzakelykheid, en na dat alle zagte middelen, om de overheid tot reden en het betragten van haar pligt te brengen, vrugteloos zyn geweest, soo blykt egter dan ook, dat wanneer de vryheid van de drukpers bepaalt is, dat wanneer zulke schriften belet worden in 't ligt te komen, waarin de overheid verdagt word gemaakt, en beschuldigt van malversatien, waarvan geen voldoende bewyzen kunnen bygebragt worden, de vryheid van 't volk daar door niet in gevaar raakt, en de dwinglandy daarom wel verhoed kan worden.
En, om eens van het gedrag van de Heer Wilkes in Engeland, by welks gelegentheid UE. dit Vertoog hebt uitgegegeven, te spreeken, waarom kon die Heer de Staatsdienaers, die hy in zyne schriften soo over den hekel haalt, niet aanklagen voor den regter, soo hy wettige redenen van beschuldiging tegen hun gedrag heeft, en die hy in staat is om te bewysen. Soo yts toe doen soude beter te pas komen voor een yveraer voor de vryheit, en ymand, die voor een patriot wil doorgaan, als door hekelschriften de menigte in 't vermoeden en arg waan tegen zulke staatsluiden te brengen, en in onzekerheid te laten, of deselve getrouwelyk hun pligt waarneemen of niet. Wanneer het yder particulier vry soude staan, om de overheid of de bediendens van den staat in een publicq geschrift vryelyk over den hekel te halen, dat soude even eens zyn, als of de overheid voor een particulier te regt moest staan, als zy misdaan had, en dat yder byzonder lid van 't gemeenebest regt had om haar te beoordeelen; daar de overheid als zy de grondwetten verbreekt, voor het geheele volk, of die gee- | |
| |
ne die 't volk representeeren, en de staatsbediendens, wanneer zy hun pligt niet waarneemen, voor den gewoonlyken regter te regt gestelt moeten worden.
Het middel, dat gy voorstelt, om kwalyk geintentioneerden te beteugelen, wanneer zy onderneemen om braave regenten te lasteren, en van malversatien te beschuldigen, daar zy geen deel aan hebben, is, dat die regenten dan hunne beschuldigers dagvaarden, en actie van injurie aanstellen.
Maar voor eerst komt het my voor, dat dit middel volgens uwe stelling niet kan gebruikt worden, en daar mede strydig is; want gy zegt pag. 189, dat, zo dra men de vryheit van de drukpers wil beletten, men deselve onderwerpt aan een willekeurig gezag van regters, welke naar hunne vooroordeelen of driften, beslissen zullen, wat al of niet mag geschreeven worden. Doch wie sal nu die injurie beoordeelen? is het niet de overheid zelve die dat doen moet? de overheid oeffent het regt, of ten minsten die gene, waaraan zy zulks demandeert. So het dan de overheid vry sal staen, om een actie van injurie aantestellen, den beschuldiger voor haar te dagvaarden, dien zy ook zelve soude beoordeelen, kan zy dan niet metter daad op dese manier beslissen, wat geschreeven of niet geschreeven mag worden? Maar eens genomen, dat dit middel volgens uwe stelling plaats konde hebben, sal het genoeg zyn een actie van injurie aantestellen, wanneer zulke geschriften reeds alomme verspreid en gelesen zyn, de kwaade indrukselen daarvan reeds in de harten van de onderdanen wortelen geschoten hebben, en de gemoederen reeds aan 't gisten gebragt zyn? Dus soude het remedie dikwils, na dat de zaak niet meer te verhelpen is, in 't werk gestelt worden. Daarenboven kan de schryver zyn naam verzwygen en onbekent blyven, terwyl zyne gedagten gemeen worden.
Eindelyk zegt gy, dat braave regenten zig aan dien moedwil weinig stooren sullen. Maar sal yder een aanstonds van hare onschuld overtuigt zyn, soo als zy het voor hun zelve zyn? sal een eerlyk man dan zyn reputatie en goede naam voor niet agten? sal ymand, die 't landsbestier voor het geheel of ten deele is toevertrouwt, die een moeilyke post waarneemt, en zig daarin eerlyk kwyt, dan bloot moeten staan voor zulke lasteringen, en die tot zyn loon hebben?
Dese zyn de redenen, myn Heer, waarom ik uw gevoelen, aangaande de onbepaalde vryheid van de drukpers, niet kan aannemen, en meene, dat deselve in stukken, die de Politie betreffen, bepaalt moet zyn; maar egter strek ik die bepaaltheid soo verre niet uit, dat ik soude denken, dat het in 't geheel ongeoorloft was over deselve te schryven. In tegendeel denk ik, soo als de Heer van Effen het in zyn 22oste Vertoog voorstelt, dat het
| |
| |
een yder vrystaat, om in een publicq geschrift zyne gedagten gemeen te maken omtrent dat gene, dat hem het oirbaarste voorkomt tot bevordering van de welstand zyns vaderlands, mits dat zulks geshiede met een zedigheid en eerbied aan de overheid verschuldigt, en hy aan het oordeel van haar overlaat, of zyne bedenkingen verdienen in agt genomen te worden of niet.
Voor 't overige moet ik U nog dese bedenking opgeven, of de onbepaalde vryheid van de drukpers niet stryd met het geen gy in 't laatst van het 20ste Vertoog zegt, namentlyk, dat men een yder met regt als een vyand der maatschappy mag straffen, wiens geschriften schadelyk zyn voor de tegenwoordige rust, en 't geluk der menschelyke samenleeving. Maar misschien zult gy hier op antwoorden, dat het 24ste Vertoog uwe gedagten behelst, en het 20ste die van den Engelschen Schryver, dewelke gy maar overgeset hebt.
Eindelyk, myn Heer, zyn myne gedagten, dat uw voorstel om de onbepaalde vryheit der drukpers toe te laten, goed soude zyn, als de lieden daar geen misbruik van maakten, alsniemand zig met schryven bemoeide, dan die deugdzaam was, zyn vaderland opregt beminde; en sonder haat, sonder eigen belang, maar alleen na waarheid, en daarvan wel overtuigd zynde, zyne gedagten voorstelde.
Ik hebbe de eer van my met alleagting te noemen
den 7 July 1763.
UE. onderdanige Dienaar.
Ik laat het aan myne Leezers over, te oordeelen, of de begrippen van den Schryver des bovenstaanden Briefs zo veel van de geenen, die ik in No. 24. heb voorgesteld, verschillen, dan hy zich zelven schyne te verbeelden; en of de redenen, welken hy tegen myne stellingen inbrengt, in staat zyn, om myne gelegde gronden omver te werpen. Een periodicq papier is eigenlyk niet geschikt om 'er een Twistschrift van te maaken; en ik zal daarom zynen Brief niet van stuk tot stuk beantwoorden; maar my te vreede houden met slechts een enkel woord tot bekragtiging van myn gevoelen, waar by ik blyf volharden, hier noch by te voegen.
Wy zyn het met elkanderen daarin eens, dat elk Lid van den Burgerstaat gehouden moet worden, zyne natuurlyke vryheid van denken, en zyne gedagten aan anderen op allerleie wyzen mede te deelen, niet verder te hebben willen afstaan, dan voor zo verre door het gebruik van die vryheid de Maatschappy in wanorde gebragt kan worden, en dus het oogmerk, waar toe men zich in Maatschappyen begeeven heeft, verlooren zou worden. De Overheid is niet alleen bevoegd, maar zelfs verpligt, aan de oeffening der natuurlyke vryheid van de Ingezetenen zulke paalen te stellen, waar door zy belet worden, die tot nadeel van den Burgerstaat te misbruiken; en, is het dan zo, dat uit eene vrye drukpers nadeel voor den Staat te vreezen zy, dan wil ik den Schryver van den Brief gaarne toestaan, dat de Overheid die moet beteugelen.
Maar hier in is het, dat wy van elkanderen verschillen. Ik
| |
| |
weet, zo wel als hy, dat veele, ja zelfs de meeste polityke geschriften, hunnen oorsprong hebben in het eigen belang der Schryveren, en somtyds in eenen ongegronden haat tegen de Bestierders van het Gemeenebest opgevat. En het zy verre van my, dat ik eenige geschriften, uit diergelyken bron voortgekomen, en geschikt om onruft in den Burgerstaat te verwekken, zou goedkeuren. De Vraag is maar alleen, of'er uit het verspreiden van dezelven, zy mogen dan ingerigt zyn, zo als zy willen, zo veel schaade in den Staat te wagten zy, als de Schryver zich verbeeldt? Dit is het geene ik ontken. De braave Burgery wordt niet ligtelyk door een Libel ingenomen of overgehaald, om naar verandering te wenschen: inzonderheid, wanneer men zich de moeite wil geeven, om het zelve te wederleggen, in plaats van het te verbieden. Die leezen kunnen, leezen het geen voor, zo wel als het geen tegen hunne Overheid geschreeven wordt; en daar is geen reden om te denken, dat het gros eener Natie eene ongegronde beschuldiging van verkeerd bestier in hunne Regenten aanneemen zou; wanneer zy in staat gesteld worden, om die ongegrondheid te zien. Ook heeft de ondervinding van vroegere en latere tyden geleerd, dat de meeste Staatsverwisselingen noit door die geenen berokkend zyn, die over het gedrag der Overheid gezond weeten te oordeelen, en in staat zyn het geene voor en tegen dezelve geschreeven wordt te overweegen. De kleine Gemeente is het, zo hier als in andere Landen, geweest, die oorzaak van beroertens gegeeven heeft; en deeze leeft zelden. Zo 'er ook geene andere omstandigheeden by komen, zal zy zelfs niet ligt bewoogen worden om naar verandering te staan, al zyn de Blaauwboekjes al eens geschikt, om van den eenvoudigsten Arbeidsman geleezen en begreepen te worden. Indien ik een Vorst of Staatsminister in eenig land van de werreld was, en oproer en verandering in de Regeering wilde te wege brengen, zou ik my van het verspreiden van de scharpste en geestigste schimpschriften weinig dienst beloven, zoo ik niet van eene goede goudbeurs voorzien was, waar door ik de hoofden van de Gemeente, zulken, die 't hoogste woord in kroegen en diergelyke openbaare byeenkomsten voeren, en die de leidslieden der domme meenigte zyn, kon overreeden, om die hekelschriften te leezen, en de beschuldigingen, tegen her bestuur daar in vervat, voort te planten.
Daar is, derhalven, weinig nadeel uit de Vryheid der Drukpers te vreezen, schoon dezelve nu en dan al eens misbruikt wordt. In tegendeel, wanneer'er vryelyk over alle onderwerpen geschreeven mag worden, hebben de geenen, die het bewind voeren, gelegenheid om te kunnen ontdekken, welken de begrippen der Burgery omtrent hunne wyze van bestiering zyn. En dat 'er omstandigheeden kunnen weezen, in welken hun 'er aan gelegen legt, dat zy dezelven weeten, zal, zo ik geloof, niemand ontkennen. Om nu niet te zeggen, dat geen schriften met meer drifts geleezen worden, dan die verboden zyn; en dat het verbieden zelfs aanleiding tot kwaade vermoedens geeven kan. Wordt, ondertusschen, eenig Magistraatsperzoon door eene snoode pen in zyne eer en goede naam aangetast, en vindt hy niet goed dien hoon te versmaaden; zekerlyk kan hy den lasteraar voor zynen dagelykschen Regter dagvaarden, alwaar hy, niet naar een willekeurig gezag, maar naar de vastgestelde wetten straf erlangen moet. Voor 't overige verzoek ik mynen Correspondent, eens na te zien en te overweegen het geen over deeze stof gevonden wordt by den uitmuntenden Schryver van l'Esprit des Loix, Liv. XII. Chap. XIII.
|
|