De Denker. Deel 1 (1763)
(1764)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
Myn heer.HEt geheel Ontwerp, dat gy ons in uw 21ste Vertoog mededeelt, is zekerlyk niet anders dan loutere raillerie, om den Verkwisters hunne buitenspoorigheid onder 't oog te brengen: en gelyk dit een zeer heilzaam en zelfs noodig oogmerk is in deze dartele tyden, zo verwondere ik my ten hoogsten, dat gy ons uwe gedagten ook niet eens over hen Bank-breeken mededeelt; eene daad, die, dewyl zy ongestraft gepleegd wordt, ten minsten ook vryelyk voor yders oog ten toon gesteld behoort te mogen worden: want schoon de Banqueroutiers doorgaans schaamteloos genoeg zyn, om die openbaare bestraffingen te veragten, zo is het egter te hoopen, dat 'er anderen, die mogelyk den zelfden gang gegaan zouden hebben, door afgeschrikt zullen worden. Een Prediker bestraft de ondeugd. Hy wint de overgegeeven Boosdoenders zelden, maar hy weerhoudt anderen van 't kwaad. Dit moet men althans onderstellen, of de Predikatien worden te duur betaald. Dus behoort gy dan ook eens tegen de Banqueroutiers los te gaan. Dit Volk is hedendaagsch | |
[pagina 202]
| |
zo menigvuldig, als de Johan's gemeen zyn onder de Hannikkemaaijers. Ik zal 'er u by voorraad eens eenige stukjes van opdisschen, die my in myn persoon en beurs getroffen hebben. Met onvermoeiden vlyt heb ik agttien jaaren gewerkt, om voor myne vrouw en drie kinderen, door een eerlyken handel, 't brood te winnen. Ik zou rond geschooten hebben, maar ben door de volgende drie Banqueroutiers byna bedorven. De eerste is Oeconomus, die een goed deel jaaren, en, zo men dagt, met voordeel, in levensmiddelen heeft gehandeld. Hy was by elk in agting en crediet, want hy was Diaken. Dezen heb ik dan altoos onbeschroomd gefideerd, tot dat hy my onlangs voor eenige duizenden heeft opgeligt. Ik had te minder reden om dien slag te vreezen, om dat hy nog kort te vooren trouwde met een Juffrouw, die yders liefde en agting waardig is, en welke hy, om haare toestemming te verkrygen, door valsche Balancen toonde, dat hy jaarlyks eenige duizenden winnen konde. Hy bewees haar dit zonneklaar, om dat hy zyn staat hadt opgemaakt, zo als hy denzelven wenschte; de uitkomst leerde met hoe veele eerlykheid! want pas getrouwd zynde, ging Oeconomus banquerout, laatende zyne braave vrouw in dien staat, dien men in het Huwelyk gezegend noemt, schoon die voor haar grooter zegen geweest zou zyn, hadt haar mans geld zyn moed geëvenaard; want deze was inderdaad zo groot, dat, als hy een vrygeleibrief van 't Hof hadt kunnen krygen, hy met zyne styve tronie de Stad op en neer zou geloopen hebben, ja zyn accoord op de Beurs by zyn Crediteurs verzogt. By dezen Knaap verlieze ik plus minus ƒ3500, waar voor ik by accoord 20 per c. ontvangen heb, dat nog al meer is als van een Banqueroutien à la mode, en ofschoon ik geen ƒ400: - ooit aan hem verdiend, en hem veel vriendschap beweezen heb, zo is hy egter ondankbaar, verwaand, en zot genoeg, om myn huis, byna zonder groeten, voorby te gaan; en zit hy op zyn Chaisje, pas dan op; hy rydt op een hair, en die niet schielyk genoeg uithaalt, dien zou hy overryden. 't Ware immers dien man zyn | |
[pagina 203]
| |
eigen schuld; want hy verstaat den Teugel volmaakt. Hoe zoude hy anders op zyn Banquerout-Reis dien Leidschen Harddraver voor honderd ducaaten hebben durven koopen? Myn tweede Bederver is Plancus; een Graaf, die een vrouw en zes kinderen heeft; maar desniettegenstaande in zeker Logement alhier openlyke Hofhouding hieldt. Door de menigte lieden, die hy vergastte, raakte ik ook ongelukkig in kennis met hem. Hy was zo kostbaar gechambreerd, en gaf zo veele schynbaare blyken van een ontzachgelyk vermogen, dat hy my, met veele anderen, geheellyk in dien waan wist te brengen. Op zekeren tyd egter betuigde hy my, met een vrolyk wezen, dat het hem aan gereede penningen mangelde. Ik bood hem myn dienst, met een paar duizend guldens, aan. Hoe veel interest, vroeg hy? Toen begon ik te aarzelen, en dagt, ik zal denzelven op 't hoogste stellen, om zyne Excellentie af te schrikken. Ik sprak dan van 5 per cent. Maar neen: hy accepteert het, en vier dagen daar na gaat hy door met myn schoone geld, en een koets met vier paarden, die hy van een Stalmeester hadt gehuurd, aan wien tot heden onbewust is in welke weide zyne beestjes graazen. Myn derde man is Absalon; een Knaap, die de gantsche wereld wist te overreeden, dat hy een van de schranderste Kooplieden was van de geheele Beurs. Hy was altoos in de Contramine van oude Kooplieden, en dreef, dat zulk of zulk een soort van goed, 't welk in geene agting was, eerlang sterk getrokken worden, en goede rekening geeven zoude. Hy moet zig geen lang leven hebben toegelegd, om dat hy zyne eigen bezittingen reeds verteerd hadt, eer hy moeds genoeg kreeg, om die van anderen, zonder assureeren, te waagen. Toen die moed egter eens aan den gang was, wakkerde dezelve schielyk op; want in zyne schraalste omstandigheeden kogt hy, om zyn crediet te mainteneeren, twee Buitenplaatsen, welken tot nog toe onbetaald gebleeven zyn. Gelukkig, dat hy noch vrouw, noch kinderen hadt; ten ware hy dezelven beter dan zyne Pupillen hadt weeten te | |
[pagina 204]
| |
bezorgen; want het goed, 't welk hy, voor dezelven, onder zyne voogdy hadt, legt in kisten, daar hunne naamen naauwkeurig op staan; maar welken de Weesmeesters ongetwyffeld onder zig genomen zouden hebben, waren zy niet overtuigd geweest, dat de inhoud alleen op steenen en blokjes zou uitgekomen zyn. Hy leeft nog; waar uit blykt, dat hy zyne rekening zo wel voor hem zelven, als voor anderen, kwalyk gemaakt moet hebben. Ik verlies althans aan geleverde Vaten Zuiker en Coffy ƒ5000: aan hem. Hy hadt, naar de tegenwoordige Cours, een gratieus accoord gemaakt; maar hier in, hoe klein hy de percento's ook genomen hadt, misreekende hy zig egter, zo dat hy nog eens moest springen, om een voordeeliger accoord te sluiten. Dit gelukte hem weder, en schoon de geheele wereld van zyne schelmeryen overtuigd is, zo is hy egter, door eenige medelydende vrouwen, aan een Bestaan geholpen, daar hy thans weder als een Baander-Heer van leeft. Ik denk, dat men hem eerstdaags weder, agter een paar Harddravers, in een Fourgon, naar de Maliebaan zal zien ryden, want dat is zyn gewoone plaisier-plaats. Zie daar, Myn Heer, ƒ10500:- aan Banquerouten, die my zo veragteren, dat ik thans werk heb om aan 't brood te komen. Is dit niet eene jammerlyke omstandigheid? God weet of ik die slagen ooit te boven kome, en hoe het met myne lieve vrouw en tedere schaapen zal vergaan! Moeten die eerlooze Rovers zig dus ongestraft met het zweet en bloed van braave lieden mesten? Wordt een Tuindief om een beuzeling opgehangen, en moeten Dieven, daar zig geen mensch voor wagten of beveiligen kan, Dieven, die oneindig snooder zyn, en meer kwaad bedryven, in eer, aanzien en weelde blyven leeven? Men voert my mogelyk te gemoet, gy waagt te los! Maar is 'er wel voordeel te haalen zonder risico; en is men volkomen zeker, dat men zyn Capitaal niet los waagt, al besteed men het in de Negotiatien der magtigste Vorsten zelfs van Europa. Ja, maar, dringt men aan, men moet eerst iemand grondig kennen, eer men hem fideert. Goed; maar | |
[pagina 205]
| |
hoe veele listige schurken verbergen hun godloos voorneemen niet onder een stemming gelaat en houding, en weeten hun crediet, door allerleie slinksche wegen, zo wel te vestigen, dat zy 'er de kundigsten door bedriegen kunnen. Myne drie Knaapen hebben dit waarlyk zo meesterlyk gedaan, als één onzer Toneelspeelers het karakter van gierige Gerrit weet te speelen. Waren 't deze drie alleen nog in een rond jaar, men zou zulks zig hier nog al getroosten; maar 't is dagelyks, 't is in alle gezelschappen, dat men hoort, deze of geene is banquerout; zomwylen verscheiden te gelyk. Pieter maakt een gat van vyftig, Paulus een ander van honderdduizend guldens; en dit is nog te gering een beuzeling voor een derden, die 'er eenige tonnen uit moet haalen. Ja ziet men 't niet gebeuren, dat lieden zelfs nog na hun dood banquerout gaan, die gedagt hadden hun door bedrog verkregen schat, tot een erkentelyk onderhoud hunner snoode lievelingen, te doen strekken! In vroegere tyden hoorde men minder van Banquerouten; ja zelfs was het toen schande. Hoe mag het zyn, dat dit kwaad thans zo vermenigvuldige? Zou onze hedendaagsche levenswyze hier niet vry wat schuld aan hebben? Trekken Burger-lieden hunne kinderen niet wat al te zwierig op? Men wil niet minder zyn dan zyne Buuren; een galant kleedje, fatzoenlyk gezelschap; zie daar de fraaije naamen, die men bezigt, om de jonge Heertjes tot Petits-Maitres, de jonge Juffrouwen tot Coquettes op te voeden. Galanterie is thans de spil, daar het al op draait, en men leert de verschillende Sexen meer, om zig aan elkanderen behaagelyk te vertoonen, dan om elkanderen in de Echtverbintenis van wezenlyk nut te zyn, of hunne onderlinge pligten over en weder te betragten. Het Bestaan is inzonderheid dat geen, 't welk by veelen 't allerlaatst in aanmerking komt; en het Huwelyk wordt voltrokken, eer men geleerd heeft om daar voor te zorgen. Men ontloopt zyn meester, eer men kennis van zaaken heeft; men negotieert zonder verstand; men onttrekt een ander zyn kalanten, om veel omslag en | |
[pagina 206]
| |
rouleering van geld te hebben, en men krygt de schurfste natuurlyk eerst en meest. Voeg daar de gewoone verteeringen en fraaije gezelschappen by, daar de jonge lieden zig, door hunner Ouderen trouwe zorg, zo wel aan gewend hebben, dat zy ze niet ontbeeren kunnen. 't Jonge Wyfje inzonderheid kan, zonder onbeleefd te zyn, zo eensklaps niet afbreeken. Haare meubilen en klederen dienen derhalven ook straks geschikt te wezen naar den rang en smaak van die fatsoenlyke lieden, daar zy mede verkeert. Elk heeft Saxische Serviesen, en zy alleen zou zig met Chineesch Porcelein behelpen! Ook is haar in 't speeljaar, gelyk men het eerste gewoon is te noemen, een Reisje van eenige weeken of maanden met geen schynn van reden te weigeren. Het kan haar nu beuren, en 't mogt naderhand zo goed niet schikken. Ook is men getrouwd, men is zyn eigen meester, men heeft geld om handen, men is ryk genoeg; twintig, dertigduizend guldens saam te brengen! daar kan nog al wat voor gedaan worden! Ja! als men Vaders Comptoir, en Moeders Keuken nog t'zyner dispositie hadt; maar ik bid u, myn Heer, wat is twintig, dertig, veertig, vyftigduizend guldens, op zulk een wys bestierd en zo geweldig aangetast? Men koomt dan reeds op 't eind van 't jaar met zyne revenuën te kort; dog men troost zig, 't is 't eerste jaar, 't zal naderhand wel beter gaan. Men teert dus in goeden geloove voort. De man wil een volgend jaar zyn vrouwtje niet te zeer bedroeven; 't mogt haar schaden; hy bewimpelt derhalven zyne zaaken; hy misleidt haar eerst, en poogt het naderhand zig zelven te doen; hoe gaarne zou hy zyne oogen sluiten, als hy balans moet maaken. Dat lastige balans maaken! haatelyke Boeken! Zyn eigen goed is ondertusschen al opgeteerd; nu is 'er tog geen houden aan, nu moet men 'er een goeden brok van anderen by verteeren, en eindelyk het banquerout zo voordeelig maaken als men kan. Dit duurt, zo lang het den Crediteuren behaagt stil te zitten; deze koomen eindelyk op, en Myn Heer maakt een eerlyk banquerout. Het misselykst in dit alles, en daar ik my duizend maalen over verwonderd | |
[pagina 207]
| |
heb, is, dat zulk een Banqueroutier beweert zo wel een Conscientie te hebben als andere menschen, en zelfs in een God te gelooven; ik heb dit waarlyk, Heer Denker! meer dan eens van hen gehoord; en verwondert ge u niet met my, over de alleruiterste onbeschaamdheid, daar zulk slag van menschen toe kunnen vervallen. Dit zonderling geval moet 'er u van overtuigen. Twee voornaame Kooplieden, ziende iemand op de beurs gaan, die meermalen banquerout gespeeld hadt, kregen in 't vriendelyke verschil over de verscheiden maalen, die deeze Knaap gefaljeerd was. Hier over deeden zy een weddingschap van een vrienden maaltyd; de een meende hy hadt drie, de ander beweerde dat hy viermaal banquerout geweest was; waar op zy resolveerden hem zelven tot scheidsman te neemen. Op de voorstelde vraag antwoordde hy niet direct; maar toen hy van de maaltyd hoorde, veranderde hy van toon, en zeide, mits ik van de party zal weezen, zal ik uw geschil beslegten; 't geen hem toegestaan wierd; waarna hy met groote vriendelykheid tegen een der Heeren zeide: Myn Heer verliest de party, ik ben viermaalen banquerout geweest; maar nu ben ik door Gods Zegen zo ver, dat ik niet denk, dat het meer nodig zal zyn. My dunkt, Heer Denker, dat gy hier over eens behoorde te schryven. Ik moet u nog iets verhaalen, dat u daar nog sterker van zal overtuigen. Eergisteren was ik by iemand myner vrinden, by wien een Dogterje van negen jaaren, met de droefheid op haar wezen afgebeeld, dit haar beklag kwam doen. ‘Vader lief! Annatje Groothart heeft gisteren de meeste Juffertjes van ons school te Salet gehad, en toen ik haar vroeg, waarom zy my en Jansje Zedig niet meede had verzogt, zeide ze my, dat het altemaal juffertjes met heele mooije kleeren waren, die by haar geweest waren, en dat wy daar niet by pasten.’ Dit was het antwoord, myn Heer, dat een kleuter van 10. jaaren, en wier ouders moogelyk niet de vierde part bezitten van het geen myn braave Vrind heeft, nu reeds dorst geeven. Is zy nu al zo kies op heele mooije klederen; hoe zullen haar | |
[pagina 208]
| |
Galants' dan in 't vervolg brilleeren moeten, om toegang tot haar te krygen! Is dit niet in tyds de gronden leggen voor een overmydelyk banquerout? Maar als wy dus onze kinderen, en deze weder hunne kinderen niet anders leeren dan Banqueroutiers te worden, wat zal 'er dan eindelyk van de kinds-kinderen, en het nageslagt worden? Ik ben met alle agting
Myn Heer,
Uw D.W. Dienaar en Vrind, Amsterdam, den 12. Juny 1763.
J.
Myn geëerde Correspondent, wien ik myne verpligting betuige, heeft den oorsprong van 't kwaad vry duidelyk aangeweezen; ik zal denzelven, in een ander vertoog, dieper tragten op te delven, en dezen onmaatigen trek tot pragtige vermaaken, daar zig onze Amsterdammers al te veel aan overgeeven, te keer te gaan.
Deze Vertoogen worden uitgegeven te Amsterdam, by de Boekverkoopers K. van Tongerlo en F. Houttuyn; en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen, en, wyders, te Dordrecht by A. Blusse, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P.G.v. Balen, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden de Chalmotte, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats en Groningen J. Crebas. |
|