| |
| |
| |
De Denker.
No. 17.
Den 25. April 1763.
[Brief van Martinus Scriblerus Mart. Fil. Mart. Nep. aan den Denker, ter verdeediging der Huurschryvers. Overeenkomst tusschen een' Huurschryver en Advocaat.]
Homines togatos, non quidem per se malos,
Sed qui negare sustinent nummis nihil,
Clamare pro se quos dies totos jubent.
| |
Myn Heer, en zeer geëerde Medebroeder!
VErgun my, dat ik u deezen naam geeve. Ik ben een Lid van het eerwaardig Corps der Huurschryvers, zo als het u behaagd heeft ons in uw 9de Vertoog te noemen; en ik denk, dat ik daarom u als Broeder en Amtgenoot mag aanmerken. Gy zyt ten minsten Schryver; zo gy al geen Huurschryver mogt wezen: hoewel ik wel denke, dat gy uwe Gedagten aan uwe Boekverkoopers ook al niet gratis te drukken zult geeven. De Historia Literaria van de Zedenschryvers heeft my overtuigd, dat 'er, van Richard Steele af tot heeden toe, zeer weinigen of geenen zyn geweest, die uit loutere menschenliefde zich opzettelyk tot het prediken van Wysheid en Deugd aan hunne medemenschen begeeven hebben; en alles wel overwogen zynde, komt het my voor, dat gy Heeren
| |
| |
daar in alleen van ons verschilt, dat gy u zelven alle de voordeelen van het schryven om loon weet te bezorgen; terwyl gy u teffens van de meeste onaangenaamheeden van het Beroep bevryd hebt.
De reden, waarom ik nu deezen aan u schryve, is, dat ik door dat 9de Vertoog ten uitersten geërgerd ben. Gy zoekt in het zelve ons Genoodschap veragtelyk en bespottelyk te maaken; en ik heb gemerkt, dat dit by sommige luiden, ja by Boekverkopers zelfs, ingang gevonden heeft; nadien sommigen van dezelven, voor welken ik werk, my thans met vry wat minder respect behandelen, dan te voren. Toen ik in myn jeugd op het Latynsche School ging, heb ik in Hesiodus, zo ik meen, geleerd, en de ondervinding van volgende tyden heeft het my nader doen zien, dat het den eenen bedelaar leed is, dat de ander een stuk broods krygt. Dit dunkt my, Vriend Denker, is ook uw geval; hoewel ik geen reden zie, waarom gy ons, uwen armen Medebroederen, onze kostwinning behoeft te benyden, die toch, zo als gy weet, sober genoeg is? Ondertusschen heb ik voorgenomen, dit vel papier eens te besteeden, om het honneur van ons Karakter, naar myn beste vermogen, te maintineeren: op hoop dat gy niet onredelyk genoeg zult zyn, om deezen mynen Brief een plaats in uw werk te weigeren.
Is het niet, in het afgetrokken beschouwd, de onredelykheid en onbillykheid zelve, dat van twederleie menschen, welker beroep op de zelfde wyze, schoon onder een verschillenden naam, geoeffend wordt, de eene eere waardig en de andere verachtelyk wordt gehouden? En evenwel is dit ten onzen opzigte waar. Ik ben des ogtends veeltyds gewoon eenige uuren, by gebrek van werk, op het Stadhuis te verslyten, en ik heb,
| |
| |
by die gelegenheid, de Priesters en Leviten van Themis, ik meen de Advocaaten, Procureurs en Solliciteurs wat van naby leeren kennen. Doch hier door ben ik overtuigd, dat derzelver kostwinning, en die van de eersten inzonderheid, volkomen met die van de Huurschryvers gelyk is; en dat al het geene, waarom men ons uitlacht, nog veel meer in de Confraterniteit der Advocaaten, dan in die der Schryveren, plaats heeft. Ondertusschen houdt men een Advocaat voor een fatzoenlyk man, en een Huurschryver is meest een jakhals.
Wy schryven om geld: doch hier in staan wy niet alleen met hun, maar ook met de andere Geleerden van professie gelyk. Maar waarom maakt het ons nu veragtelyk, dat wy, ten dienste van de Boekverkoopers, schryven; en dat wel over zulke onderwerpen, als deeze onze Baazen verkiezen? Staat een Advocaat niet gereed, om Memorien, Deductien, Conclusien, en ik weet niet welke Schriftuuren, te schryven voor een yder, die 't hem slegts wil betaalen? Wat reden is 'er toch, dat het minder honorabel is, de dienaar van een Boekverkooper te zyn, om over Staatszaaken, de Kookery, Polityke Verschillen, en diergelyke onderwerpen zyn kunst te oeffenen; of een huurling van een Tapper, of diergelyken knaap, te weezen, aangenomen om deszelfs sluikeryen, en dikwyls zyne meineedigheid te beschermen, en hem dus van de wettige en verdiende straf te bevryden? Vrypostigheid is verder een noodzaaklyk vereischte, gelyk in No. 9. zeer wel aangemerkt is, van een Huurschryver. Maar een Advocaat moet zeker ook van die hoedaanigheid niet misgedeeld zyn, zal hy in zyn beroep oit slaagen. En hoe meenigmaalen gebeurt
| |
| |
het dien Heeren niet, even als ons, dat zy, daar toe verzocht zynde, schryven over onderwerpen, waar van zy niets verstaan; en daar zy, om het op zyn best te neemen, de kundigheid eerst van zoeken te verkrygen, wanneer zy die noodig hebben. Vergelykt men ondertusschen hunnen Schryftrant eens met de onze, zeker is het dat wy hen verre overtreffen; dewyl het oneindig moeilyker valt voor een Boekverkooper en voor het Publyk iets te schryven, dan voor de Regtbank. Ik wil 'er niets eens van spreeken dat men, om iets in druk uittegeeven, ten minsten eenige beginzelen van Taalkunde dient te hebben; daar ik dikwyls gedrukte Juridische Memorien gezien heb, waarvan de Schryvers geen regel zonder taalfouten hadden kunnen schryven: maar hoe veel gemakkelyker is het niet, by wyze van eene Deductie en met Artykelen, dan in eenen lossen styl te schryven? Gy weet het zeekerlyk by ondervinding, Broeder Denker, hoe veel moeite ons de Overgangen in het schryven kosten. Doch in de Juridique styl heeft men daar niets meede te maaken. Is de zin uit, met hebbende, zynde, zullende, kunnende, weshalven, en overzulks, zo dat, en diergelyke woordjes is 'er de volgende onmiddelyk aan vast gekoppeld; behalven dat 'er ook niets beter is dan die manier van schryven, om de Stoffe, die men behandeld, uit te doen dygen. Ik heb al eens aan een myner baazen geproponeerd, om eene Verhandeling, by wyze van Deductie, in Artykelen verdeeld, voor hem te schryven over de Kunst om Nagtegaalen te vangen en op te voeden. Doch de Vriend was 'er agter; en hy wilde my, zo ik dezelve op dien trant schreef, slegts een Ryksdaaler per blad geeven, daar hy my anders altoos vier gulden betaalt.
Voor 't overige is de grootste beschuldiging, die
| |
| |
men tegen ons inbrengt, dat wy, om ons eigen belang, dikwyls voor en tegen schryven; en de geenen, die wy heeden tot den hemel verheffen, morgen tot in den afgrond veragten. Ik wil niet ontkennen, dat dit nu en dan gebeurt, inzonderheid wanneer men over Polityke zaaken moet schryven. Wat zal men doen? men moet leeven; en als men zyne pen alleen te kost wil leggen om de belangens van ééne party voor te staan, is de winst natuurlyker wyze maar half zo veel, dan of men van daag voor de eene en morgen voor de andere zich laat zien. Maar zyn de Rechtsgeleerden hier in wel een hair beeter, dan wy? Thans defendeeren zy dit gevoelen: en over een maand komt 'er een van hunne meesters, wiens belang vordert dat het tegengestelde begrip de overhand kryge. Ook deezen neemen zy aan te bedienen, terwyl zy kwanswys het willen doen voorkomen, of eene geringe omstandigheid eene groote verandering in de zaak gaf. Ik zal niet spreeken van de rol, die sommigen van die luiden in Staatsverwisselingen gespeeld hebben; maar heeft men 'er niet gevonden, die dan eens van Vryheden, Voorregten, en Privilegien schreeuwden, als of zy de alleryverigste voorstanders van dezelve waren; en dan eens wederom opentlyk staande durfden houden, dat met het afschaffen der Graaflyke Regeering alle de Privilegien, die door de Graaven verleend zyn, kragteloos waren geworden? Wylen de Advocaat Rabula, een Star van de eerste grootte aan den Haagschen Practyk-Hemel, hadt de gewoonte, den jongen luiden, die hunnen Cours de Chicane onder hem deeden, geduurig te vermaanen, dat zy toch nimmer een Regtsgeleerd Advys moesten ondertekenen, over een Vraag, die in generaale termen was voorgesteld; en waar in de persoonen, die 'er belang by hadden,
| |
| |
niet genoemd, maar met de letters A. en B. betekend wierden. Zulk een Advys, zeide hy, mogt hun naderhand eens voor het hoofd springen; wanneer zy in de noodzaaklykheid gebragt wierden, om in een byzonder geval anders staande te houden, dan zy ondertekend hadden.
Voeg by dit alles nu eens, hoe weinig kwaad wy arme Huurschryvers met onze pen kunnen doen; en inderdaad ook doen; en hoe gevaarlyk daar tegen dikwyls de Schriften der Regtsgeleerden zyn, wanneer dezelven dienen, om armen te onderdrukken, om deugnieten te beschermen, om eerlyke luiden te plaagen; en zeg my dan toch eens, of een Huurschryver eenige mindere agting in de saamenleeving verdient, dan een Advocaat. Maar deeze zyn immers alom geëerd, gezien en geagt. Hoe meenig een vergulde Weetniet is 'er niet, die handen vol gelds uitgeeft, om slegts een Mr. voor zyn naam te moogen voeren; en uit die Meesters verkiest men Raadsheeren en andere Amtenaaren. Ja zo geagt is dat Corps, dat in het nabuurig Sticht by Staatswet niemand toe het Raadsheers-amt bevorderd mag worden, die niet vooraf vyf jaaren voor het Hof als Advocaat gepractiseerd heeft. Wy, daar tegen, worden veragt, bespot en niet geteld; niettegenstaande 'er niet meer in ons te berispen valt, dan in hun. Wat is toch de reden van die verschillende behandeling anders, dan dat wy gemeenlyk arm zyn? Het gaat ons als den man by Plautus, die van zich zelven zegt:
- Jam inde à pauxillo puero ridiculus fui,
Eo, quia pauperies fecit, ridiculus forem.
Ik hen van myn eerste jeugd af reeds bespottelyk geweest,
om dat myne armoede my bespottelyk maakte.
| |
| |
Maar wat is toch onredelyker in de oogen van een verstandig mensch, dan iemand om zyne armoede te veragten? en dit voegt immers allerminst aan eenen Denker.
Zie daar, myn Heer, het geene ik u te zeggen had. Wanneer gy deezen wilt uitgeeven, denk ik, dat verscheiden van uwe Leezers zullen te rug komen van die onredelyke en ongegronde veragting, die zy voor ons Genoodschap gevoelen, en welke gy door uw 9de Vertoog hebt zoeken te vermeerderen. Wat my aangaat, ik ben zo overtuigd van de overeenkomst tusschen ons metier en dat der Heeren Practisyns, dat ik reeds lang het besluit zou genomen hebben, om my in de Regten te doen promoveeren, zo ik slegts in staat was geweest, tweehonderd guldens by een te schraapen, om de Leges van de Promotie te bekostigen; doch dit niet willende lukken, ben ik geresolveerd, zo 'er niet eerstdaags iets opkomt, 't welk stof tot Twistschriften geeft, en waar door derhalven iets extra te verdienen valt, om voor Solliciteur op te gaan zetten.
Ik ben, met de gewoone agting van Schryvers voor elkanderen,
Uw D.W. Dienaar,
MARTINUS SCRIBLERUS,
Mart. Fil. Mart. Nep.
Ik heb mynen Broeder-Aucteur het genoegen niet kunnen weigeren, om deezen zynen Brief uit te geeven; en om hem van myne onzydigheid volkomen te overtuigen, zal ik myn oordeel over denzelven 'er niet byvoegen; maar aan myne Leezers overlaaten, om te beslissen, hoe verre hy aan zyn voorgesteld oogmerk beantwoord heeft. De Confrerie der Practi- | |
| |
syns, hoope ik, dat my myne toegeevendheid voor den Heer Scriblerus niet kwalyk duiden, of zich door deszelfs aanmerkingen gehoond zal rekenen; te minder, daar de Versen van de Groot, die ik aan het hoofd van dit Blaadje geplaatst heb, en welken hy, zelf Advocaat zynde, geschreeven heeft, duidelyk aantoonen, dat hy niet geheel ongelyk heeft. Dat 'er ondertusschen ook eerlyke en verstandige Regtsgeleerden zyn, geloove ik met een ingewikkeld geloof; en ik hoop, dat ik 'er nooit de proef van zal behoeven te neemen. Doch ik kan niet nalaaten, by deeze gelegenheid, ten dienste van zulken, die dat beroep oeffenen, dit Vertoog met eenige andere Versen van den zelfden grooten Nederlander te besluiten, die waardig zyn, dat yder van hun ze, met gouden letteren geschreeven, in zyn komtoir ophange.
Qui sancta sumis arma civilis togae,
Cui se reorum capita, fortunae, decus
Tutanda credunt, nomini praesta fidem,
Juris sacerdos, ipse dic causam tibi,
Litemque durus arbiter praejudica.
Voto clientum jura metiri time,
Nec quod colorem patitur, id justum puta:
Peccet necesse est saepe, qui numquam negat.
't Welk door een myner Vrinden dus is nagevolgd:
Rechtspriester, die u zelv de Pleitzaal hebt gewyd,
Wien ongelukkigen, hun Eer, hun Goed, hun Leven,
Om die te veiligen, geheel in handen geven,
Toon dat gy, ongekreukt, dien eernaam waardig zyt.
Beslisch eerst by u zelv' de zaak, naar 't strengste Recht,
Die u wordt voorgesteld; wagt u, in 't oordeelvellen,
Den Wil van uw Client, of Schyn, voor Recht te stellen.
Die niemand afwyst is ook vaak der Schurken Knecht.
|
|