| |
| |
| |
De Denker.
No. 9.
Den 28. February 1763.
[Over de redenen van het vermenigvuldigen der Schryvers en Geschriften. Gesprek van den Denker met eenen hedendaagschen Huurschryver.]
Nequissimum & indocile genus illorum, & hoc puta vatem dixisse; quandocunque ista gens suas literas dabit, omnia corrumpet.
Plinius.
HOe is het moogelyk, dat, tegen alle bekende moeielykheeden van het Schryven aan, het getal der Aucteuren en Vertaalers egter dagelyks vermeerdert? Dagelyks vindt men nieuwe wegen en middelen uit, om nieuwe Werken in de Werreld te stooten, en, welke Fabryken ook vervallen of kwynen moogen, de Boek-Fabryk egter houdt niet slegts onbe- | |
| |
zweeken stand, maar met yderen nieuwen Boekwurm, die zich vertoont, schynt ook een nieuw Schryver of Overzetter geboren te worden.
Het is natuurlyk, dat de geheele Werreld valt op dat geen, daar veel geld mede is te winnen. Voordeel is een sterk lok-aas voor alle menschen. Maar zou dit de laage beweeg oorzaak onzer geagte hedendaagsche Aucteuren wezen, daar zy zig met zo gering een loonje laaten paaijen? Is het dan Menschenliefde en eene edelmoodige zugt om nu te doen, die hen bezielt? Dan tuigen hunne Werken niet! Zoude het dan de Roem onder hunne Landgenooten en eene onsterffelyke Naam wezen, welken zy zich ten doelwit voorstellen? Maar ach! zy zien hunne Werken met kruiwagens en sleden vol naar de Kommeny winkels brengen, en houden egter met schryven aan! Wat is hier dan de oorzaak van? Deze, myne Lezers. Het Schryven of Vertaalen is een toevlugt voor alle verlegenen, welken op geene andere wyze hun brood kunnen winnen; en een toevlugt, daar men zig hierom te gereeder van bedient, om dat 'er noch verstand, noch verbeeldingskragt, noch geest, of eenige andere bekwaamheid noodig is, om Schryver te worden, en dat elk, die de pen voeren, zitten, en een Boekverkooper vleijen of bedriegen kan, in staat is om groote Werken uit te geeven. Een Dorp prediker, welke in drie-entwintig jaaren tyds zig zelven geen vyftig guldens verhooging heeft kunnen in de zak preeken, geeft eene party laffe Sermoenen uit, en wint nu rustende, zo veel als hy te voren werkende konde doen. Een kwynend Geneesheer verlaat zyn Practyk, leert anderen de Konst om gezond te zyn, en rekt door dit middel zyn kwynend leven. Een Tuinier, die voormaals de meeste Boomen, welken zyner zorge waren aanbetrouwd, heeft doodgesnoeid, en als een losbol is weggejaagt, leert de Werreld Hovenieren, om brood te kunnen koopen. Een Officier, die noit het Pruissisch Manuaal kon leeren, schryft 'er regels over, om het niet meer nodig te hebben. En een Koopman zoekt zyn Bankbreuk te herstellen, met de Theorie van den Koop- | |
| |
handel aan de Werreld voor te draagen, en de middelen, om ryk te worden, aan te wyzen.
Daar wordt inderdaad zo we nig vereischt om Boeken, en zelfs groote en duure Boeken te schryven, dat, als de tyden wat slegter worden, het te dugten is, dat voor elken Schryver nauwelyks één Lezer zal overschieten. Ik ben hier van meer dan oit te voren overtuigd geworden, door de Conversatie, welke ik des aangaande met eenen myner Confraters onlangs gehouden hebbe, en met welke ik myn tegenwoordig Blaadje daarom te liever verkies te vullen, om dat dezelve een zeer natuurlyke schets van het eerwaardig Gild der moderne Huurschryvers oplevert.
Met een' myner Boekverkoopers bezig zynde, om eenige nadere schikkingen wegens myn Denker te beraamen, wierden wy door een' B dienden gestoord, welke hem kwam berigten, dat 'er iemand was, om hem te spreeken. Hy verliet my, en kwam schielyk te rug met een Man, welke zich in allen opzigte als een Ambassadeur van den slegten Tyd vertoonde, en die ik niet weet, of eer medelyden of gelach met zyn voorkoomen verwekken moest. Zyne gedaante was dor en schraal; zyne oogen stonden hol en gezonken, en zyne veêren toonden genoeg, dat het door geene vrywillige onthouding of wysbegeerte bykwam, dat zyne verdroogde spieren en beenderen zich allerwegen zo duidelyk vertoonden. Zyn rok was, naar de mode onzer Voorvaderen, met de panden onder de armen; de kleur, welke dezelve voor vyf-entwintig jaaren gehad mogt hebben, was door het stof, de snuif en de menigvuldige olyvlakken onkenbaar geworden. Zyn roode pruik, zyn linnen en het overige van zyn opschik hieldt myn oog en aandagt nog bezig, toen myn Boekverkooper my berigtte, dat deze Man zyn dienst kwam aanbieden, om mede aan den Denker te werken, en hem reeds verzekerd hadt daar zeer wel in staat toe te weezen. ‘Ja, Myn Heer’, vatte hy aanstonds het woord, ‘dat durf ik wel verzekeren; daar zal niet ligt een Boek worden uitgegeeven, daar ik niet met vrugt in kan werken. Het is my tamelyk onverschillig, over wat
| |
| |
onderwerp het zelve loopt, om dat ik overal te huis ben. En dewyl de tyden thans slegt zyn, en myne werken ten einde loopen, zo wil ik de hand wel een weinigje met uwen Denker ligten, en men zou den zelven dan twee of driemaal 's weeks kunnen uitgeeven’. Ik was wonderbaarlyk in myn schik met dit bezoek, en behield het Karacter van Compagnon, dat myn Boekverkooper my in 't inkomen gaf. - ‘Ik ben wel verheugd, Myn Heer, zeide ik, van u aan te treffen; gy zyt regt onze Man’. ‘Ja, Myn Heer’, vervolgde hy, ‘schoon ik nog noit over Zedekundige Onderwerpen, noch Spectatoriaale Schriften geschreeven heb, om dat ik 'er geen droog brood mede zag te winnen, zo maakt my dit egter geene zwaarigheid; en men moet in deze tyden wel eens iets doen, dat men anders laaten zoude. Het is geen 48. meer, Heeren! Die schrikkeljaaren komen te weinig voor u en ons; toen was er een stuivertje te verdienen! Nu, de zaak van den Heer van Haren heeft ook nog al iets geholpen; maar het loopt thans alles dood’. ‘Heeft Myn Heer’, viel ik hier op in ‘dan geen ander bestaan dan Schryven’? ‘Noit gehad’, gaf hy my ten antwoord; ‘daar ben ik aangekomen door een' Patroon, daar ik lang in Compagnie mede heb gedaan, en die, schoon afgewerkt, my egter nog te vroeg ontvallen is. Hy was een zeer kundig Man, en verstondt de Kaart van 't Land. Hy heeft my 't Metier geleerd, en ik durf zeggen, dat ik groote vorderingen onder hem gemaakt heb. Maar hoe zyt gy dan’ vroeg ik ‘allereerst aan kennis met hem geraakt, en aan het Schryven gekomen’? Daar op gaf hy ons een volledig berigt van zyne geheele Historie; het welk ik, met uitlaating der vraagen en aanmerkingen, waar door het nu en dan wierdt afgebroken, in een geregeld verband, en meest met zyne eigen woorden zal voorstellen.
‘Ik ben de Zoon van een Bakker te ...., welke, een tamelyk bestaan in zyne Bakkery vindende, my mede in dat Beroep zogt op te trekken. Maar
| |
| |
't zy de Voorzienigheid my tot verhevener oogmerken hadt geschikt, of dat ik eene natuurlyke onbekwaamheid tot alle Handwerken had, ik kon het bakken ten minsten noit leeren. Ik ging vervolgens by een Timmerman; maar dat wilde nog minder lukken. Toen raakte ik by een Stoelendraijer, maar die verklaarde my volstrekt onbekwaam; en myn Vader meende derhalven niet beter te kunnen doen, dan om een Leeraar van my te maaken. Hy bestelde my derhalven by een Predikant, op een nabuurig Dorp, die my het Latyn, ten minsten declineeren en conjungeeren leerde. Dit ging beter, dan men eerst hadt durven hoopen, om dat ik nu die jaaren bereikt had, dat ik begreep, door dien zuuren appel te moeten byten, om niet slegts een bestaan te krygen, maar zelfs een Heer te worden. Om kort te gaan, ik raakte naar de Academie, hoorde twee jaaren een Systema Theologicum, en wierd, met behulp van myn' Examinator en eenige goede vrienden, met glans Proponent, ja stond op het punt om een zeer goed Beroep te krygen; want, buiten roem en naar waarheid, ik had een schoone stem en veel gaven. Maar ik had, op de Academie zynde, de konst van conjungeeren met eene der Dogters van myn Hospes zo wel voortgezet, dat haar vermeerderend volumen de deur myner bevordering op 't onverwagtste floot. Ik moest haar trouwen of verlaaten. Ik koos de laatste party, en begaf my naar Amsterdam, buiten kennis van myn Vader, die my kort daar na ontviel, en, ten overmaate van myn ongeluk, een insolventen Boedel naliet, om dat hy zig met het bekostigen myner Studie te veel hadt uitgeput. Zie daar my derhalven in eene volstrekte armoede gedompeld! Ik begreep, dat ik moest werken, om te leeven; maar wat zoude ik werken? ik moest myne tegenwoordige slaapsteê verlaaten, en ging, op zekeren morgen, een bovenkamertje op de derde verdieping, dat te huur was, zien, alwaar ik my zuinig dagt neêr te zetten, en Correctien voor de Boekverkoopers te zoeken. Hier vond ik mynen
| |
| |
Bescherm-Engel, met een Bril op de neus en eenige Papieren voor hem, zitten Ik raakte met hem in gesprek, vertrouwde hem myn geval, en bekwam de volgende aanspraak ten antwoord’, ‘Jongman, zeide hy, gy zyt in eene beklaagelyke verlegenheid; gelukkig dat gy my hebt aangetroffen! ik zal u niet slegts den weg tot een bestaan, maar zelfs tot Glory wyzen. Uit het geen gy my van uwen leevensloop berigt; uit de trekken, die ik in uw wezen zie, besluit ik, dat de Hemel u tot een Modern Aucteur verordend heeft. Gy kunt leezen en schryven; maar hebt gy vrypostigheid genoeg?’ ‘Dank zy den Mantel en Bef, die ik gedraagen heb, hervatte ik, daar ben ik redelyk van voorzien.’ ‘Dan zal ik een man van u maaken, voer hy voort. De huur van dit vertrekje was voor my alleen te hoog, maar wy kunnen 'er te saamen op woonen; ik zal u onderregten; gy zult werken, en wy zullen beiden bestaan.’ ‘Maar ik heb dat bedryf, wierp ik hem tegen, nimmer by der hand gehad, en ben geheel onkundig van ....’ ‘Daar 's niet aan geleden, viel hy in; gelyk 'er niets nieuws onder de zonne is, zo behoeft een Modern Schryver slegts zyne Voorgangeren na te schryven; en als wy maar een Boekverkooper kunnen vinden, welke ons die voorgangers wil opnoemen en leenen, dan zal ik voor de Rest wel zorgen.’ ‘Ik begaf my dan aanstonds met zak en pak by dien Eerwaarden Man, en ging straks aan 't werk.’
‘Myn eerste werk was Verzen maaken, om te te leeren Schryven. Ik heb veel Lof en Boet-Bazuinen geblaazen; veele Verzamelingen van Liederen op nieuwe Voysen uitgegeeven, en meenig een faaay Verjaar- en Bruilofts - Vers voor anderen gezongen. Ik slaagde in dit alles zo wel, dat myn Patroon my wel ras tot grootere onderneemingen in prosa bekwaam oordeelde. Postryden was myn eerste werk, en ik draafde zelve, en liet de Troupes, Envoyés en Expresses, die ik onder myn Commando hadt, zo meetterlyk draaven, dat ik haast
| |
| |
zwaardere werken dorst aanvatten. Ik heb met mynen Grysaart verscheiden Historien opgesteld; de Heldendaaden van verscheiden nog in leeven zynde Vorsten en Veld - Overstens beschreeven; Anecdotes, welke geen sterveling, buiten ons, weeten kon, geopenbaard; Polityke Testamenten saamgeflanst, en in het hoekje van den haard de werreld doorgereisd. Ja, myn Heeren, wy hebben honderd Ducaaten in onze Reisbeschryvingen gespild, om eene zeldzaamheid te zien, terwyl wy geen Turf hadden om by 't vuur te smyten, en als Baander Heeren geteerd, om onze maaltyd te winnen. Het Schryven is inderdaad een sober bestaan, en was 't niet om den Roem .... maar ik moet 'er nu mede aan 't eind... Het Schrikkeljaar heeft my vry wat goed gedaan. Ik was nu een yverig Patriot, morgen een getrouw Republikein. Ik schold heden op de Regeering, en toonde hunne malversatiën aan; en morgen vervloekte ik de Doelisten; ik schreef voor en tegen Raap; ik toonde de noodzaaklykheid van 't Stadhouderschap, en 't bederf van 't Vaderland, dat 'er uit gebooren wierdt. Met één woord, als een regte Proteus nam ik allerhande gedaantens aan, waaronder ik slegts geld verdienen kon. Gy ziet hier uit myne bekwaamheid, Heeren, en ik zal u, tot nader bewys, in vertrouwen zeggen, dat de helft der Keurdigten, voor en tegen de Oude en Nieuwe Regeering, uit myne Pen gevloeid is. Het was, inderdaad, een goede tyd; maar sedert is het slapjes geweest. Ik heb nu en dan een Hollandschen Roman geschreeven; en ook 't een en ander over de Keukenkunde in 't ligt gegeeven, terwyl ik my met aardappelen en grauwe erweten uit het water moest geneeren. Doch myn meeste arbeid bestond in het Vertaalen, dat ik, schoon onbeëedigd, egter met behulp van Woordenboeken zo goed kan, als meer dan één gezwooren Translateur by de Beurs. Ondertusschen is thans myn werk, en derhalven myn brood byna ten einde. Ik heb eene Historie onder handen; ik ben met eenige Registers bezig; maar alles zal haast af- | |
| |
loopen, en ik heb dus de handen ruim, om ulieden te helpen. Al wilt gy dan drie, al wilt gy vier Denkers in een week van my, ik ben gereed; en gelyk ik niet twyffel, of myn Dienst zal ulieden by uitneemenheid wel bevallen, zo heb ik nog een ander Plan; ik heb naamlyk een groot ontwerp, om ....
Hier wierden wy gestoord; ik heb my evenwel naderhand de moeite gegeeven, om dit Ontwerp te gaan verneemen; en zal het misschien myne Lezers wel eens mededeelen. Thans zal ik alleen hier by voegen, dat beide myne Boekverkoopers en ik, na dat wy den voorslag van deezen man overwoogen hadden, hem voor zyne aangeboden hulp bedankt hebben; om dat wy uit syn berigt meenden te kunnen opmaaken, dat hy wel bekwaam was om te schryven, maar niet om te denken. Hy heeft deeze weigering zeer kwalyk genomen, en mynen Boekverkoopers gedreigd, dat hy by den eenen of anderen hunner Confraters zynen dienst zou aanbieden, tot het schryven van een weekelyks Papier, waar door hy den Denker veel nadeel meende toe te brengen; doch zy hebben hem alle voorspoed in zyne onderneeming, en eenen edelmoedigen Belooner van zynen arbeid, toegewenscht.
A.
Deze Vertoogen worden uitgegeven te Amsterdam, by de Boekverkoopers K. van Tongerlo en F. Houttuyn; en zullen ieder maandag, by dezelven te bekomen zyn, en wyders te Dordrecht by A. Blusse, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P.G.v. Balen, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden de Chalmotte, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats en Groningen J. Ciebas.
|
|