De Denker. Deel 1 (1763)
(1764)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Heer Denker.HY moet wel belust wezen om een Griek te zyn, om nutteloos voor zyn Huishouwen, grilziek en lastig voor de geheele wereld te worden, die uwe Spectatoriaale, Philanthropische, en nu Denkeriaansche kuuren geduurig leezen wil. Ik heb 'er de D....l van, myn Heer en Neef. Geene Vertoogen, geene gekheeden. Ik doe 's morgens myn zaaken; ik neem de Beurs waar; ik blyf op myn Comptoir tot 's avonds ten vyf uuren, en dan vaarwel, al die nog meer winnen wil. Ik voor my, ik neem stok, mof, mantel, nadat het weder is, en gaa naar de Garnaalemarkt; daar passeer ik myn avonden in vrolyk gezelschap van altemaal Baazen en braave lieden; wy drinken een glaasje, doen een spelletje, en gaan ten tien uuren ordentelyk naar huis. Op heilige dagen slaap ik 's ogtends uit; 's namiddags ga ik in de Kerk, en als ik te huis kom, lees ik een Capittel of twee in den Bybel; ik zie wat in het Bybels Printeboek, en breng het overige van den avond met Cats door. Als ik niet wel ben, en t'huis moet zitten, grol ik wat, om te laggen, in de Koddige Opschriften, den Geest van Jan Tamboer, Jonker van der Moesel, of andere geestige Boekjes. | |
[pagina 42]
| |
Gy meent, dat wy op de Familie-dag, by één zynde, geleerde Discoursen behoorden te houden; maar daar legt ons, en my in 't geheel niet gelegen aan al de Geleerden van Engeland, nog van Vrankryk, nog van Duitschland; als de Wissels maar op zyn tyd betaald worden. Al de rest, Cousyn, zyn vodden, en het bederf voor meenig ordentelyk man: ondervinding, Neef, is by my de beste Leermeesteres. Ik weet niet, of gy myn Broeder Nicolaas zaalr. gekend hebt? ik geloof haast neen, nu ik my bezin. Hy was, om tot de zaak te komen, een braaf, hupsch, eerlyk man; dien ik als myn kind zou bemind hebben, indien hy niet eeuwigduurend vol van Filosoofsche mymeringen geweest was. Wy waren vier Broeders, als myne Ouders leefden; Jan moest een Dominé worden, Cornelis een Advocaat, Klaas een Doctor, en ik wierd tot de Negotie opgelegd. Als die jonge Heeren Studenten in de Vacantie t'huis waren, was yder vol van zyne Geleerdheid; en Vander zaalr., die 'er niet veel meer van wist, dan ik, was kragtig in zyn schik, als zy maar zo stout dorsten doorpraaten in gezelschap, dat yedereen zwygen moest. Klaas sliep by my; de anderen by elkander op een ander vertrek; zo dat ik het geluk had de geheim-bewaarder te zyn van alle zyne vorderingen en bestekken. Hy was, zo als de Engelschen het noemen, een magtig Schemer, dat is te zeggen, een Project-maaker, en bouwde oneindige kasteelen in de lugt. Hy studeerde, gelyk toen de mode was, zo wel. tot Filosoof als Medicus. Als hy, na de dood der oude lieden, zyn Kapitaaltje overzag, oordeelde hy ruim genoeg te konnen bestaan, en geen zin hebbende om geduurig op te staan, als de een of ander wat pyn in zyn buik of ongemak hadt, gaf hy de Praktyk op, en vermaakte zig alleen met de Filosofie. Hy was een zeer handig mensch, draaide netjes, en sleep vergrootglaazen. Men zeide, dat hy een ver- | |
[pagina 43]
| |
standig man was; ook dat hy wel eens een Vertoogje schreef aan den Spectator enz. Maar hy wierdt zo lastig met zyne Vertoogen, en was zo vol van zyne vindingen, en, zo als hy het noemde, grappen, dat het my capitaal verveelde. Hy cyfferde bykans nagt en dag door, en, naar de Leijen te rekenen, welke met Cyffer-letters gevuld op zyn kamer hingen, en het papier, 't geen 'er meê beklad was, zoud gy gedagt hebben, dat hy het zwaarste Comptoir van Amsterdam te administreeren hadt; en het kwam alleen uit, om het voordeel te berekenen, 't geen men in honderd Maan-jaaren konde hebben, van met een Cabriolet - wagen zonder paarden van Amsterdam naar Haarlem, en vice versa, te ryden. Hy hadt zig niet ver van Oestgeest op het Land begeeven, en daar voor eerst geknutzeld een wagen, die zeer gemaklyk was, en daar men, volgens zyn zeggen, slegts op moest gaan zitten, en zig door een meid of knegt een stootje laaten geeven, om 'er zo verre mede de wereld door te ryden, als men wilde. Hy zei, dat die wagen, eens aan het rollen gebragt zynde, van zelfs moest voortrollen tot in het oneindige toe; zo lang tot dat 'er een muur, berg, of ander ding was, daar zy tegen aan vloog, en gestuit wierdt. Nu die wagen was klaar, en aan de asfen met verscheide kopere rolletjes voorzien, om de wryving te beletten, ook fraay verguld en geschilderd. Ik brandede van verlangen om op die wagen eens een Tourtje te doen op een Paasschen of Pinxteren, of door het Gooyland, om de Boekweit te zien bloeijen; maar Nihil horum; (in passant, Neef! zo veel Latyn leerde ik van die Zoonen van Pallas) ik moest wagten tot hy eerst eenige keyentjes vierkant, en, op het voorbeeld van den grooten Huyghens, op Post-papier zo glad als spiegels gesleepen, en een wegje daar mede bestraat zoude hebben; anders, zeide hy, zou de wagen, om | |
[pagina 44]
| |
de hobbeligheid van den weg, stuiten en stil staan. Hy scheen een verbaazend groot vyand van de Wryving te wezen; althans, als ik voor een enkelen dag by hem buiten was, verveelde hy my met zyn Attritus ruim zo veel, Neef! als uwe voorganger de Philanthrope klaagt, dat wy Kooplieden hem met de Agio doen. Om te bekorten hy hadt een ontwerp gemaakt, om op die wyze, os wel, met verglaasde Japansche Steenen den weg naar Haarlem te bestraaten, in een regte lyn tot Zwaanenburg, en van daar, met een enkelen hoek, de Lieburg over, tot Haarlem, zo breed, dat 'er twee van zyne Postwagens naast één of heen en weder loopen konden. Dan zoude men slegts buiten de Poort gaan op zitten, zonder dat men voor schokken, hollen, of dergelyk gevaar behoefde te vreezen; en, na een enkelen stoot van agteren ontvangen te hebben, zou men regtuit in eene gelyke beweeging voortloopen, tot halfwegen. Daar zouden eenige weinige kleine Jongens klaar staan, en onderhouden worden, om de Rytuigen om te leiden; want kragt behoefde 'er niet toe. De Hospes uit de Prins, of zyn Knegt zouden wederom een zet geeven, waar mede de Wagen zou loopen tot Haarlem. Maar om den hoek te passeeren hadt hy voor een muur op te metselen, vier voeten hoog, en dien zo te plaatsen, dat 'er de Wagen per bricol tegen aan moest stuiten, gelyk een bal op de billard. De hoeken van invalling en af kaatsing gelyk zynde, zo kwamen de Wagens net de Spaarwouder Poort in te Haarlem, en liepen tot in het Stalletje op den hoek, tegen over de Halve Maan, om by regenagtig Weer droog af te stappen. Dit alles volgde uit de natuur van de beweeging. Maar hier lag de groote zwaarigheid, welke ik geloof, dat hem de dood gekost heest, hoe een middel uit te vinden, om die Wagens op eene bekwaa- | |
[pagina 45]
| |
me wyze te stuiten? Aan het loopen, 't geen, myns oordeels, het moeijelykste was, twyffelde hy niet in 't allerminste; maar hadt altoos het hoofd vol, om ze te doen ophouden. De andere zwaarigheid was, als men eens wat schielyker over wilde zyn, hoe veel de kragt grooter wezen moest, daar men mede afgezet wierdt. Te weeten, of de snelheid enkel, of in het vierkant moest berekend worden? Hy knorde altoos op zekeren Leibnits, en hy zeide, dat de Engelschen het by 't regte end hadden. Ik verklaar, het kon my zo weinig scheelen, dat ik 'er myn muts niet om verzetten wou, of eenvoudig de Wagen gemultipliceerd moest worden met de kragt en zwaarte van die 'er op zaten, dan met het Quadraat 1, als ik maar te Haarlem kwam. Hy wilde dan zekere soorten van Schraagen, met Zeewier bewonden of met Wol bekleed, stellen daar de Wagen tegen moest botsen om stil te houden. Myn begrip was, dat 'er zo veel omslag niet noodig was, en dat 'er maar iets staan moest, om tegen te houden; maar hy zeide, dat, als het een hard Lighaam was, dat dan de Wagen regelregt weder te rug zou loopen naar halfwegen, eer men tyd hadt om 'er af te stappen. Enfin, hy twyffelde niet, of hy zoude in 9 jaaren zyn onkosten betaald hebben, in 16. de Jaag-Schuiten onnut maaken, en in 25. beginnen ryk te worden. Hy rekende altoos, zo hy het noemde, in het Quadraat. Als ik hem eens vroeg, hoe verre hy gevorderd was? antwoorde hy zeer fier. ‘Heb nog maar een weinig geduld, Broeder; gy zult myne schatten precys in het vierkant van myn leeftyd zien aanwassen, daar de uwen slegts in eene Arithmetische progressie voortgaan. Ik zoude het tot de Cubus brengen, voegde hy 'er by met een zugt, indien de Postwagen op den Haag geen Privilegie hadt’! Hy heeft het niet beleefd, de | |
[pagina 46]
| |
Sukkel! hy is midden in zyn werk blyven steeken; en ik twyffel zeer, of de Kamer van Zeventienen wel goed zou vinden om een Vloot naar Japan te zenden, enkel om de Haarlemmer weg te bestraaten. Jan hadt al meê de Spectators in 't hoofd. Hy was een Doode Coccejaan, en liep lang om als Proponent, eer hy ergens diep op de Veluwe een Beroep kreeg. Hy wilde al die onnozele Menschen, die niets anders wisten, als Plaggen te steeken, en Schaapen te hoeden, tot redelyke Menschen maaken. Als ik hem zeide: Jan, het is waaragtig verkeerd; maak ze maar goede Christenen, Jongen; de rest zal wel volgen. Ja! maar, was het antwoord, hebt gy wel het... Vertoog van den Nederlandschen Spectator geleezen? Ik wist 'er niet veel op te zeggen, dan dat onze oude luy het ook wel geweeten hadden, en dat, in die tyden, zulk een ding niet bekend was. Hy is agt - en veertig jaaren oud geworden, en heeft 'er agtien jaaren gestaan; en ik wil wel een Anker beste roode Wyn verliezen, als 'er, buiten den Dominé, welke in zyn Plaats gekomen is, een eenig Spectatoriaal redelyk Mensch in het geheele Dorp is. Cornelis is door zyne Professoren kragtig misleid en opgehuld, om dat hy een groot lief hebber was van de Oudheid, en de Regten der Grieken en Romeinen zo wel kende, dat het jammer was, dat hy 'er zyn hoofd-studie niet van maakte. Daar zat een Professor in! Hy las Poëeten, maakte Versen, en ik weet niet wat, 't geen hy altoos oneindig hoog waardeerde. Hy versamelde ook Medailles, en had een meenigte van Steentjes om in ringen te zetten, die hy zeide, dat al voor twee of drie duizend jaaren gegraveerd waren; en daar hy continueel met een vergrootglas op tuurde, als of hy 'er wonderen uit haalen zou. Ik heb 'er geen kennis van, Neef! maar uit een staaltje zal UE. oordeelen | |
[pagina 47]
| |
kunnen, of het beter is, zig op nutte dingen, die dagelyks te passe komen, dan op Versen toe te leggen. Een goed Vriend van my hadt eens eenig goed willen inbrengen, waar van hy by abuis vergeeten hadt de Licenten te betaalen, 't geen meer gebeurt; maar het wierdt by ongeluk aangehouden. Hy vroeg my om raad. Ik zou hem beter hebben kunnen dienen, eer hy 't ondernomen hadt. Hy was nog een jong Koopman; maar anders een fraay, oppassend, deugdzaam en Godvreezend Man. Nu het verbrod was, zond ik hem by Cornelis, mynen Broeder. Na dat deez' hem uitgehoord, en verscheide Boeken opgeslaagen hadt, zeide hy met veel deftigheid tegen mynen Vriend: Myn Heer! ik beef 'er van; gy hebt het Land gefraudeerd; zyn Inkomen benadeeld, en dus tegen de beschermende veiligheid uwer Medeburgeren gezondigd; gy hebt eveneens,en mooglyk slimmer gehandeld, als één, die zyn Vader of Moeder vermoordt! Gy verraadt uwe Medeburgeren, Myn Heer! Gy smokkelt! Ik kan u niet dienen: het strydt tegen myn Eed, tegen myn Pligt, tegen myn gemoed; vlugt weg, gy zyt een Man des..... Hier op keek hy zo schril, dat myn Vriend verschrikt het Huis uitliep, en ylings by een Solliciteur aanging, daar hy voorby moest, en dien hy, in geval van abuizen, wel eens by zyn Patroon gezien hadt. De ontsteltenis wierdt eerst wat bedaard. De Knaap, meer bedreeven in zaaken van de Wereld, zeide hem: Hoho! is het anders niet? Wel dat kan den besten gebeuren, die wat yverig op zyne zaaken is, van iets in haast te vergeeten. Zyt gy dwaas? zoudt gy daarom een Verraader van je Land zyn? Wisje-wasjes! Dat is geen kwaad, en op zyn best niet anders, als eene behendige aardigheid, meer om de Oppassers oplettenheid te leeren, en een pots te | |
[pagina 48]
| |
speelen, als om juist het Land te besteelen. Daar is geen zwaarigheid. Ben je te vreden, als wy het voor 25. per cent afmaaken? Heel wel, zeide myn Vriend, maar moet ik ook vlugten? Ben je sestig? vroeg de Solliciteur; waar was A........, indien alle, die deze behendigheid oeffenen, vlugten zouden? Het is u meer dan 50. per cent waardig, om, in het vervolg, wat meer precautie te neemen. Dit voegde hy 'er by, geloof ik, om dat 'er naderhand niets op zyn rekening zou te zeggen vallen; en myn Vriend trok heen, zeer wel getroost en vry wat in zyn gemoed ontruimd. Hy bragt my van 't één en 't ander bescheid, en was op verre na niet wel te vreden van Broêr Knelis. Ziet gy wel, Neef! zo gaat het, als men altyd van Plato, het Corpus, de Roomsche Antiquiteiten, en ik weet niet wat voor kraam, het hoofd vol heeft. De Agio, de Agio, de Cours, dat is de Busines; dat leert men op de Hooge Schoole niet. Hadt myn Broeder daar wat meer op gestudeerd, en op Bodemary en Havery Gros, hy zou een ander Man geweest zyn; maar Versjes maaken, en Vertoogen, het loopt in het malle. Alle die oude Rymelaars waren immers zo kaal en berooid als een Rot, die eerst geboren is. Gy ziet dat yder by zyne zaaken moet blyven, en dat het ons Kooplieden past alle die gekke kuuren der Geleerden te vermyden. Die heb ik u in vryheid willen zeggen, als
Uwe opregte Vriend on genegen Couzyn ***.
Ik heb geoordeeld mynen Lezeren dezen orgineelen Brief van mynen Neef te moeten mededeelen. Ik verklaare noit geweeten of gedagt te hebben, dat het Fyne van de Agio zo verre uitgebreid konde worden. |
|