De Denker. Deel 1 (1763)
(1764)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
De Denker.
| |
[pagina 18]
| |
Na deeze voorafspraak, denk ik, dat het niemand vreemd zal vinden, dat ik mynen Leezeren de omstandigheeden van een plegtig Feest mededeele, het welk in de naast voorgaande week alhier gevierd is. 't Was, naamlyk, den 3den van deeze Louwmaand honderd-vyf-en-twintig jaaren geleeden, dat de Schouwburg alhier voor de eerste maal geopend is; en gelyk men in 't jaar 1738. het honderdjaarig Feest van die oprigting gehouden had, zo beslooten de tegenwoordige Bestierders, dat men thans wederom gevoeglyk een vyf-en-twintig jaarig Eeuwfeest zou kunnen vieren. Zy lieten dan de aanzienlykste luiden deezer Stad eenigen tyd te vooren verzoeken, dat zy de plegtigheid van dien dag met hunne tegenwoordigheid wilden vereeren; en gaven vervolgens aan hunne goede vrienden Lootjes, waar by hun plaatzen in den Schouwburg wierden aangeweezen; zo dat dezelve zig op het gewoone uur met een groot getal van uitgeleezen aan schouweren vervuld vondt. De Dichters, die hunne werken ons Tooneel en den Godshuizen, welken het voordeel daar van genieten, van tyd tot tyd gewyd hebben, werden 'er zelfs in toegelaaten (zo groot was de liefde der Regenten voor de kunst), hoewel men hen, by gebrek van andere plaats, en om dat het toch maar Poeëten waren, op een bankje in de doorgangen van den Bak, of het Parterre, schikte. In tegenwoordigheid van dit gezelfchap voerde men, vervolgens, den Polieucte van Corneille, door Frans Ryk in het Duitsch vertaald, ten tooneele; en hierop volgde een Zinnebeeldig Divertissement, de Juichende Schouwburg genaamd; het welk, ten verzoeke der Bestierderen, door den bekenden Dichter Lucas Pater vervaardigd, en met Zang en Dans gemengd was. Men hadt, om dit Stukje te vertoonen, nieuwe Schermen doen schilderen, den ingang van den Schouw- | |
[pagina 19]
| |
burg naar 't leeven verbeeldende, en de twee-en-twintig Personaadjen, die op 't Tooneel verschynen moesten, waren allen in nieuwe kleeding op het sierlyst uitgedoscht. Ondertusschen werden der aanschouweren ooren en oogen niet alleen met Spel, Zang en Dans vermaakt, maar de Regenten onthaalden hen daarenboven op Soesen en Slemp, of Theemelk; welk een en ander door eenige Livery-bedienden het gezelschap rykelyk werdt aangeboden. Men zegt, in 't algemeen, dat 'er ten dien einde honderd ponden Soesen, en tagtig mengelen Melk gekogt waren; en dat men driehonderd kopjes en schoteltjes tot het gebruik van dien avond van een' Jood gehuurd hadt. Voor het overige is alles zonder eenige wanorden afgeloopen. Alleenlyk meenen sommige te weeten, dat 'er een groot gedeelte van het gehuurde Porcelein gebroken is, en aan den eigenaar betaald heeft moeten worden. Zie daar de beschryving van dit Feest. Myne meeste Medeburgers weeten, dat myn verhaal naauwkeurig is. Moogelyk zullen zy het overtollig vinden, dat ik eene diergelyke gebeurtenis te boek stelle, die hun allen bekend is. Doch myne overige Vaderlanders zullen 'er zekerlyk anders over oordeelen; en zo de Denker tot de nakomelingschap komt, verbeelde ik my, dat de Bestierders van den Schouwburg, in 't jaar 1863. weder een diergelyk Feest willende vieren, verheugd zullen zyn hier eene beschryvinge te vinden van 't geen hunne Voorgangers nu verrigt hebben. Ondertusschen zal men van my verwagten, dat ik het niet by dit bloote verhaal laate, maar ook myne gedagten over deeze plegtigheid mynen Leezeren mededeele; en hier toe zal ik het overig gedeelte van dit Vertoog besteeden. Wat de gelegenheid, by welke dit Feest gevierd is, de vervulling, namelyk, van het honderd vyf | |
[pagina 20]
| |
en twintigste jaar na de opening des Schouwburgs, aangaat, hier by heb ik niet kunnen nalaaten my zelven te herinneren 't geen Suetonius verhaalt; dat toen de Keizer Claudius, juist geen der Wysten van de geen, die het Roomsche Ryk bestuurd hebben, goedvondt de Eeuwspelen te doen vieren, die 63 jaaren te voren door Augustus gehouden waren, en volgens het gewoone formulier het volk tot het vieren van die Spelen, die niemand gezien hadt, en niemand zien zou, liet uitnodigen, hetzelve de vryheid nam om den Uitroeper te bespotten en openlyk uit te lagchen. De Heer Pater schynt bedugt geweest te zyn, dat men soortgelyke aanmerkingen op dit Feest mogt maaken; en hy doet daarom den Schouwburg tot de Regenten zeggen: ‘Weledle Heeren, die, als nyvre Zangbergstichters,
‘Myn wanden en kleedy met nieuwen luister siert!
‘Doen vyfentwintig zonnekringen
‘Twee Welvereenden vrolyk zingen,
‘Waarom zoud gy myn Feest ontvliên?
‘De Tyd, die altoos voort moet rennen,
‘Doet elk zyns levens broosheid kennen:
‘Gy zult myn volgende Eeuw niet zien.
Doch of deeze reden voldoende zy, om eene tweede zilveren Bruiloft van den Schouwburg te geeven, dewyl men het volgend Eeuwfeest niet beleeven zal, laat ik aan anderen oordeelen. - Hoe het zy, het Feest is gevierd; en het Onthaal van de Aanschouweren op Soesen en Slemp levert een doorslaande blyk uit van den goeden smaak van hen, die de beschikking over het zelve gehad heb. ben; dewyl 'er niets beeters bedagt kon worden, om den luiden in de scherpe koude van dien dag iets warms in 't lyf te bezorgen. Doch dat men den Polieucte verkooren heeft te vertoonen, kan myne goedkeuring niet wegdraagen. Daar' er een genoegzaam aantal van oorsprongkelyke Hollandsche | |
[pagina 21]
| |
stukken voor handen is, waar op ons Tooneel zig met regt mag beroemen, was het, dunkt my, beter geweest, een van dezelven by deeze gelegenheid te gebruiken; dan zich van eene Vertaaling uit het Fransch te bedienen, om de nagedagtenis van de oprigting van eenen Hollandschen Schouwburg te vieren. De Polieucte is daarenboven een van de minste stukken van den grooten Corneille. De dweependen held van dit Treurspel speelt volmaaktlyk de rol van eenen raazenden Roeland; en een stuk, waar in de voornaame personaadje geheel niet tot een voorbeeld van navolging behoort te strekken, kan zeer bezwaarlyk goed genoemd worden; om nu niet aan de ongerymde bekeering van Paulina en Felix te spreeken. Polieucte is mogelyk geschikt om de harten der Aanschouweren te beweegen en aan te doen: doch hier toe is elk Enthusiast in staat, die zyne dweepery slegts met welspreekendheid kan paaren, zo dat dit geen bewys voor de goedheid van een stuk kan uitleeveren. Om kort te gaan, de eenige reden, die dit Spel voor de plegtigheid van deezen Feest-avond heeft doen verkiezen, schynt geweest te zyn, dat men hetzelve niet geschikt oordeelt, om het voor de gemeente te speelen; en dat dus deszelfs vertooning als iets zeldzaams aangemerkt kon worden. Maar op die wyze hadt men Hopman Ulrich met even veel regt ter deezer gelegenheid voor den dag kunnen haalen. Wat nu den Juichenden Schouwburg aangaat, indien ik dit stukje als Oordeelkundige wilde beschouwen, zoude ik zeggen, dat de Verzen glad en welvloeijende zyn, en dat 'er zeer goede gedagten in gevonden worden, terwyl echter de personificatie van den Schouwburg my zeer onnatuurlyk en ongevoeglyk voorkomt, en zeer ligtelyk door den Dichter agtergelaaten hadt kunnen worden. Doch, zonder | |
[pagina 22]
| |
my in verdere byzonderheeden in te laaten, zal ik my hier vergenoegen met slegts twee aanmerkingen te maaken, die de inhoud van dit stukje my verschaft heeft, en welken inzonderheid op de omstandigheid des tyds, die het zelve in de werreld gebragt heeft, haare betrekking hebben. De eene van deeze aanmerkingen bestaat daar in, dat 'er aan ons Tooneel verdiensten in worden toegeschreeven, welke het niet bezit, en waar op het dus geen reden heeft om zich te beroemen. Thalia verhaalt aan haaren Vader Apollo, dat zy den val van zulke Blyspelen gezworen heeft, waar in onheusche taal en ergelyke redenen gevonden worden. Maar hoe weinig tyds is het geleeden, dat de Verstandzoekster voor de eerste maal op onzen Schouwburg verscheenen is. En wordt 'er wel eenige verbetering in de morsigheden van sommige oude Hollandsche stukjes gemaakt, welken men, buiten eenige ergerlyke uitdrukkingen, die 'er ligtelyk uit genomen zouden kunnen worden, noch telkens met vermaak ziet speelen? De Dichter doet verder de Poëzy zeggen: ‘De zuiverheid der spraak betracht ik meer en meer.
Doch daar de drie of vier laatste jaaren eene Cenie, eenen Voorleeden, Tegenwoordigen en Toekoomenden tyd, eene Zegenpraalende Vrouw, eenen Demophontes, en eene meenigte soortgelyke stukken hebben voortgebragt, welken alle van de lompste taalfouten krielen, daar denk ik, dat deeze woorden in de mond der Toneelpoëzy zeer weinig voegen. Zo zy haaren Vader ook eens gezegt hadt, dat zy, hoe langer hoe meer, de vryheid neemt, om maatelooze rymen op het Tooneel te brengen, en die voor Verzen wil doen doorgaan, Apollo zou, inderdaad, weinig reden gehad hebben, om zich over haar gedrag voldaan te toonen. Integendeel, indien hem de tegen- | |
[pagina 23]
| |
woordige staat des Schouwburgs naar waarheid was opengelegd, hy zou met alle regtschapen liefhebbers van Taal- en Dichtkunde hebben moeten wenschen, dat zy, die nu - als nyvre Zangbergstichters
De wanden en kleedy met nieuwen luister sieren,
zich wat meerder mogten toeleggen, om eenige kennis van hunne moedertaal, en de gronden der Tooneelpoëzy te krygen, op dat zy uit de Stukken, die hen aangebooden worden, geene anderen mogten kiezen, dan die den Schouwburg eer kunnen aandoen. Op deeze wyze zouden zy, ten minsten, den Zangberg beter stichten en opbouwen, dan door de zorg, die zy nu aan Schermen en Kleedy besteeden. De andere aanmerking, die my by de vertooning van den Juichenden Schouwburg inviel, was, dat het geen den roem des Schouwburgs ter gelegenheid van dit Feest hadden behooren uittemaaken, juist tot zyne schande strekken moet. Is het waarlyk geen schande voor onzen Landaard, wanneer Melpomene en Thalia verslag doen van de nieuwe Stukken, die 'er sedert het Eeuwfeest ten tooneele gevoerd zyn, dat zy 'er, buiten de Xantippe, de Vriendschap, en een of twee Treurspelen, geene andere noemen kunnen, dan die uit het Fransch zyn overgezet? En moet de beschouwing van alle die vertaalingen niet een yder doen denken, dat de geest van vinding geheel in onze Landsgenooten is uitgebluscht? Gelukkig zou het zyn, zo onze Tooneel-spelvertaaling maakersGa naar voetnoot(*) zich van hunnen verkeerden smaak in dit opzigt wilden laaten overtuigen, en | |
[pagina 24]
| |
zo men hun kon doen begrypen, dat die lust tot vertaaling den val van 't Hollandsche Tooneel noodwendig na zich moet sleepen. Het groote oogmerk van een Blyspel moet toch weezen, het een of ander slegt Karakter bespottelyk te manken, en de heerschende ondeugden in haare belagchelykheid ten toon te stellen. Doch dit oogmerk kan door de vertaalingen niet bereikt worden. De Zeden en Leevenswyze der Franschen koomen in 't geheel met de onzen niet overeen. Hunne Karakters zyn hemelsbreedte van de onzen onderscheiden; hunne gebreken en ondeugden zyn de onze niet. Het kan by ons in geen getrouwd man vallen, dat hy zich zou schaamen over de liefde, die hy zyne huisvrouw toedraagt: en de President in den Wedergevonden Zoon is tot noch toe een Karakter, dat men onder onze Magistraats-Perzoonen in 't geheel niet, of ten minsten zeer zeldzaam vindt. Fransche Stukken kunnen derhalven onder ons niet in het algemeen behaagen, en zy zullen zekerlyk op het Hollandsche Tooneel weinig nut doen. Gelyk ik daarom de algemeene lust, die 'er thans heerscht, om Fransche Tooneelspeelen over te zetten, allerverderflykst voor onzen Schouwburg oordeele; zo zal ik dit Vertoog besluiten, met te wenschen, dat onze Nederlandsche Dichters zich voortaan alleenlyk bevlytigen mogen om in stukken van eigen vinding Hollandsche Karakters af te maalen, en Hollandsche gebreken ten toon te stellen. Doen zy dit; en gelieft het den Bestuurderen van den Schouwburg dan, teffens alle hunne poogingen aan te wenden, om Taal- en Dichtkunde aan te kweeken; dan alleen is het te hoopen, dat men des Amsterdamschen Schouwburgs ouden luister noch eens zal zien herleeven, en dat hy op het volgend Eeuwfeest met meer regt, dan nu, zal mogen juichen. |
|